14

Het leed geen twijfel dat het dode meisje Megan Bartlow was. In de handtas die bij het lichaam was aangetroffen, vonden ze haar creditcard, maar niet zo’n groot geldbedrag als bij Amber en ook geen drugs. Tenzij de moordenaar de tas had geplunderd, bevestigde dit Wexfords mening dat sommige vrouwen hun handtas alleen als een aantrekkelijke accessoire bij zich hebben en er niets van belang in hebben zitten. In Megans portefeuille zaten een briefje van tien en een briefje van vijf, wat munten van een pond en een van vijftig pence. Ze vonden geen make-up, geen papieren zakdoekjes, geen mobiele telefoon, geen sigaretten, alleen een zonnebril waarvan een glas ontbrak.

Wexford en Burden zaten in Wexfords kamer. De rest van het team deed buurtonderzoek in de omgeving van Victoria Terrace en Oval Road en zocht naar de eigenaars van het huis in kwestie.

‘Het moeten drugs zijn,’ zei Burden. ‘Hoe zou Amber Marshalson anders aan zoveel geld zijn gekomen? Hoe konden Megan en Prinsip anders zoveel elektronische apparatuur hebben, als ze niet handelden en smokkelden?’

‘Er zijn geen concrete aanwijzingen dat Megan drugs gebruikte of ze verkocht of smokkelde,’ zei Wexford. ‘We kunnen nauwelijks verband tussen de meisjes leggen. We weten alleen dat ze elkaar hebben ontmoet, dat ze met elkaar hebben getelefoneerd en dat ze samen naar Duitsland zijn geweest. En eigenlijk is dat op zichzelf al vreemd. De standsverschillen zijn niet meer zo groot als toen ik jong was, maar sommige dingen zijn alleen maar menselijk en veranderen nooit. Amber kwam uit een welvarend zo niet rijk gezin. Zeker, ze ging niet naar een particuliere school, maar naar een openbare school die erg goed bekendstaat en daarna ging ze naar een goede middelbare school. Toen haar kind was geboren, ging ze terug naar school om eindexamen te doen. Ze was van plan om naar de universiteit te gaan. Haar vriendje, de vader van het kind, heeft ongeveer dezelfde achtergrond. Zijn vader is een ex-parlementslid en de zoon studeert aan de universiteit van Edinburgh.

Maar neem nu die arme kleine Megan. Grootgebracht in het ene na het andere krot door een moeder die een alleenstaande ouder werd genoemd ondanks de stiefvaders die ze haar dochters gaf. Ze is ongetwijfeld op haar zestiende van school gegaan. Verkoopster. Samenwonend met Keith Prinsip, iemand die waarschijnlijk nooit heeft gewerkt en er waarschijnlijk verdomd goed voor zal zorgen dat hij nooit aan het werk komt, tenzij er heel veel in dit land verandert. Wat kan die meisjes bij elkaar hebben gebracht als het niet een of ander zakelijk partnerschap was, om het maar eens met mooie woorden te zeggen?

‘Drugs, zoals ik al zei,’ zei Burden. ‘En ze hebben elkaar ontmoet door toedoen van Megans zus Lara. Die was in eerste instantie Ambers vriendin.’

‘Ja, maar hoewel ze uit hetzelfde nest kwamen, is Lara een heel ander type. Ze lijkt wel een koekoeksjong. Ze ging naar een andere school dan haar zus, Ambers school, of ze bleef daar langer op. Ze wil vooruitkomen. Kijk maar naar haar kleding, luister maar eens naar haar manier van spreken. Toen ze Amber aan haar zus voorstelde, dacht ze vast niet dat ze vriendinnen zouden worden. Ze zullen wel samen ergens geweest zijn, en toen kwamen ze haar zus tegen en moest Lara hen wel aan elkaar voorstellen.’

‘Maar het bleef niet bij die ene ontmoeting. Ze moeten met elkaar in contact hebben gestaan zonder dat Lara het wist. Een van hen, waarschijnlijk Megan, herkende iets in Amber, iets in haar uiterlijk of in de dingen die ze zei, misschien de woorden die ze gebruikte, waardoor ze wist dat ze een geschikte, tja, zakenrelatie zou zijn.’

‘Daar kan ik in komen. Je hebt bijna zeker gelijk. Maar zag ze drugs in haar? Datgene wat “de gewoonte van gestage inspanning verdrijft, maar vlagen van onregelmatige inspanning opwekt. Het verwoest de natuurlijke levenskracht, maar het ontwikkelt bovennatuurlijke uitbarstingen van kortstondige kracht.”’

‘Wát?’

‘De Quincey. Ik heb zijn Bekentenissen van een Engelse opiumeter gelezen.’ Wexford stond op en moest bijna lachen om het verbaasde, lichtelijk geschokte gezicht van zijn vriend. Om zijn consternatie nog groter te maken zei hij: ‘Niet voor mijn werk. Voor mijn plezier.’

‘O.’ Burden trok zijn beleefde gezicht. Hij begreep er zo weinig van dat Wexford moest glimlachen.

‘Hoe dan ook, als ze iets smokkelden, was het geen opium. En smokkelaars gebruiken zelf niet – meestal niet. Maar ik denk niet dat ze iets met drugs deden.’

Allemaal, niet alleen Wexford en Burden, wisten ze hoe gevaarlijk het was om zonder meer van een theorie uit te gaan en toch deed ieder van hen dat. Het idee van een man met een capuchon zat muurvast in hun hoofd. Ten tijde van het auto-ongeluk was er een man met een capuchon op de Yorstone Bridge gezien. Op 11 augustus, toen Amber werd vermoord, was er een man met een capuchon tussen de bomen gezien. En Amber en Megan stonden met elkaar in verband. Hun sterfgevallen stonden ook met elkaar in verband; het ene was op het andere gevolgd. Dus toen ze aan hun buurtonderzoek begonnen, verwachtten ze te horen dat er een man met een capuchon in de buurt van Victoria Terrace was gezien. Maar geen van de mensen met wie ze spraken, gaf hun de informatie die ze verwachtten.

Mevrouw Lyalls huis was ingericht als kattenverblijf. In het midden van de huiskamer stond een soort klimrek ter grootte van een kleine boom. Het bestond uit latten, stangen en platforms, alles bedekt met vilt of omwikkeld met touw. In een hoek stond een krabpaal met plateau waaraan hij zijn klauwen kon scherpen. Gingers waterkom, etensbak en bord met lekkere hapjes namen de erker in beslag, terwijl de symmetrie van de tuindeuren verstoord werd (tenminste, dat vond Burden) door een kattenluikje, dat er trouwens erg geavanceerd uitzag. Daarnaast lag, als een neergegooid stuk speelgoed, een lappenkonijn waar veel op gekauwd was. De bezitter van al die weelde lag midden op een driezitsbank te slapen. Zijn uitgerekte lichaam was zo lang dat niemand meer naast hem kon zitten.

Burden nam een kleine rechte stoel, en toen mevrouw Lyall naar de keuken ging om thee te zetten, slingerde hij Ginger met een sissende fluisterstem een stel welgemeende verwensingen naar het hoofd. Er kwamen thee en koekjes op tafel. Ginger sliep door, enigszins snurkend en licht bewegend in zijn droom. Burden vroeg naar Victoria Terrace 4. Mevrouw Lyalls tuin grensde achterin aan de tuin van nummer 4. Wat had ze de afgelopen week door die tuindeuren gezien? Had ze iemand door de achterdeur naar binnen zien gaan of naar buiten zien komen? Of had ze iemand naar binnen zien gaan door de stijlvolle maar vervallen tuindeuren van nummer 4 met hun glas-in-lood en hun Jugendstil-krukken?

‘Kon Ginger maar praten,’ zei mevrouw Lyall. ‘Dan had hij heel wat verhalen te vertellen. Hij is zo vaak in die tuin; voor hem is het een stukje bos. Natuurlijk begrijpt hij elk woord dat tegen hem wordt gezegd; hij is een erg intelligente kat. Maar praten doet hij niet.’ Alsof ze dat gebrek van haar kat wilde rechtvaardigen, voegde ze eraan toe: ‘Niet dat katten daar te dom voor zijn. Het heeft iets met de vorm van hun keel te maken. Dat heb ik in mijn kattenblad gelezen.’

‘Maar wat hebt ú gezien, mevrouw Lyall?’

‘Soms denk ik dat het verkeerd van me is om hem daarheen te laten gaan. Hem naar buiten te laten gaan, bedoel ik. Mijn vriendinnen zeggen dat ik dat niet moet doen en ik maak me inderdaad zorgen als hij er niet is. Ik bedoel, er had hem van alles kunnen gebeuren toen hij in dat huis was. Degene die dat meisje heeft vermoord, zou ook gemakkelijk een dier doden, nietwaar?’

‘Waarschijnlijk niet.’

Burden zei tegen zichzelf dat hij beleefd moest blijven en met tact en consideratie zijn vragen moest stellen, wat die vrouw dat beest verder nog aan afschuwelijke antropomorfe eigenschappen toedichtte, en hoe vaak ze ook nog zou zeggen dat ze zich zorgen om hem maakte. Misschien moest hij zich wat meer bij dit huishouden aanpassen en zijn vragen vanuit Gingers standpunt stellen. Hij slikte, haalde diep adem en begon opnieuw.

‘Denkt u dat Ginger iemand verdachte dingen heeft zien doen aan de achterkant van Victoria Terrace 4? Zou hij bijvoorbeeld bang worden als hij een vreemde man in zijn, eh, zijn domein tegenkwam?’

Goddank was hij hier in zijn eentje naartoe gegaan! Stel je voor dat Barry Vine of Karen Malahyde hem zulke klinkklare onzin hoorden uitkramen! Toch was dit de manier om het aan te pakken. Mevrouw Lyall legde een strelende hand op Gingers grote spitse kop en verzekerde Burden meteen dat haar kat voor niets en niemand bang was. Hij was zo moedig als een leeuw. Evengoed was hij ongeveer een week geleden, op zaterdagavond toen het al donker begon te worden, een keer met ongelooflijke snelheid door zijn kattenluikje naar binnen gevlogen, met zo’n harde klap dat het luikje nog even heen en weer bleef zwaaien. Ze had naar buiten gekeken, natuurlijk had ze dat gedaan, en toen had ze een man door een van de ruiten in de tuindeuren van nummer 4 naar binnen zien kijken.

Burden was te ervaren om te vragen of die man een capuchon had gedragen. Maar die vraag kwam wel meteen bij hem op. ‘Hoe zag hij eruit?’

Hij stond met zijn rug naar haar toe, zei Pauline Lyall. Hij deed niets, keek alleen naar binnen, maar ze had het niet prettig gevonden dat hij daar stond en ze had serieus overwogen de politie te bellen. Maar plotseling had de man zich omgedraaid en was hij door de tuin naar een afgebrokkeld stuk van de muur gelopen waardoor hij in Pyramid Road kon komen.

‘Misschien had ik ze toch moeten bellen. Het is niet goed dat iemand een dier de stuipen op het lijf jaagt, hè?’

‘Zou u die man herkennen? Kunt u hem beschrijven?’

Pauline Lyall schonk weer een kop thee voor Burden in. Hij meende teleurstelling op haar gezicht te zien omdat ze geen kopje voor Ginger kon inschenken.

‘Ik weet alleen dat hij mager en nogal lang was. Het werd al donker, weet u.’

‘Droeg hij een capuchon?’ Nu moest hij het vragen.

‘Een capuchon? Nee. Het was zo warm. U weet hoe het was. Hij had zo’n… hoe noem je die dingen… zo’n T-shirt aan.’

Burden bedankte haar voor de thee en ging weg, binnensmonds vloekend op de kattenharen die hij van zijn antracietgrijze linnen broek moest plukken. Minstens tien van de kleine huisjes in deze straat grensden met hun achtertuin aan de tuinen van Victoria Terrace. Karen Malahyde kwam uit nummer 48 toen hij langs het hek liep.

‘De oude man die daar woont, zegt dat zijn ogen niet goed genoeg zijn om het eind van zijn tuin te zien, laat staan die achterdeur, maar op 47 woont een vrouw die zeker weet dat die schuine planken pas sinds deze week op die deur zitten.’

‘Ben je op 46 geweest?’

‘Nog niet.’

‘We gaan samen,’ zei Burden.

Mevrouw Spear, kattenloos maar wel met een kleine, argwanend kijkende mopshond dicht achter haar, had een invalide man in een rolstoel en een blauwe parkiet in een kooi. John Spears stoel stond recht voor de tuindeuren en omdat hun tuin een beetje afhelde naar de achtermuur, had hij een goed zicht op de omgeving van Victoria Terrace. Op de tafel naast hem lag een kleine verrekijker.

‘Meestal is er niets bijzonders te zien,’ zei hij tegen Burden, ‘maar soms wel. In het voorjaar heeft een vos daar een hol gehad. Ze kreeg daar haar jongen en ik zat hier te kijken en kon ze urenlang zien spelen, nietwaar, Eileen?’

De bewoners van Oval Road werden geobsedeerd door dieren, dacht Burden, maar toch was meneer Spear een godsgeschenk. Hij zou niet gauw iemand anders vinden die zo aan de grond genageld zat, bij wijze van spreken. Bovendien had deze man het beste uitzichtpunt van alle tien de huizen.

‘Er zijn ook veel vogels. Ik word ‘snachts wakker van hun gezang. Maar dat is altijd nog beter dan die vrijende stelletjes. Als je het zo kunt noemen. Wij hadden er een ander woord voor toen ik jong was en we vonden dat je eerst getrouwd moest zijn.’

‘Hebt u de planken op de achterdeur daar gezien, meneer Spear?’

‘Ik zag ze toen ze er waren. De ene dag waren ze er niet, ze waren daar nooit geweest, niet in alle vijfentwintig jaar dat we hier wonen, en de volgende dag waren ze er. Eileen reed me om acht uur ‘smorgens hierheen, zoals ze altijd doet, en ik keek naar buiten en zei meteen tegen haar: “Die stukken hout zijn nieuw.” En zij zei: “Welke stukken hout?” En ik zei: “Op de achterdeur van nummer 4.”’

‘En hij had gelijk,’ zei mevrouw Spear. ‘Ik keek ook en toen zei ik: “Je hebt gelijk, John. Die stukken hout zijn nieuw. Wie zou ze daar vastgetimmerd hebben?” Dat zei ik, en toen zei hij: “Er moet daar iemand hebben ingebroken. Daarom hebben ze dat gedaan.”’

‘Weet u nog op welke dag u de planken voor het eerst zag?’ vroeg Karen.

‘Laat me nadenken.’

De parkiet begon te kwetteren terwijl John Spear nadacht. Buiten, in de wildernis, trok er een windvlaag door de struiken; de bladeren fladderden. Nergens vossen, mensen of vogels te zien, alleen de felle hete zon die op de aarde brandde.

‘Ik heb het,’ zei John Spear plotseling. ‘Het was niet de dag nadat we de jongedame daar hadden gezien, maar de dag daarna. Op de dag dat we haar zagen, aan het begin van de avond, een uur of zes, was het bewolkt en zei ik tegen Eileen: “Het weer slaat eindelijk om.” Maar dat gebeurde niet en de hitte kwam de volgende dag terug en de dag daar weer na waren die planken er opeens.’

‘Welke jongedame was dat, meneer Spear?’

‘Nou, ik zeg “jongedame”, maar ik noem het geen dames die in die minirokjes lopen. Ze had er een aan en ze liep rond in die struiken. Ik denk dat ze daar was gekomen zoals ze daar allemaal komen, via Pyramid Road, waar de muur is afgebrokkeld. Ze ging naar die deur en keek ernaar. Ze probeerde hem niet open te maken of zoiets, ze keek er alleen naar en ging weer weg.’

Karen haalde de foto van Megan Bartlow tevoorschijn en beide Spears keken ernaar.

‘Ik kan het niet met zekerheid zeggen, maar ze lijkt er wel sterk op. Met dat haar, hè, Eileen?’

‘Ze is het beslist,’ zei mevrouw Spear.

‘Dat was twee dagen voordat de planken er waren? Dat weet u zeker? Megan is in de loop van 1 september vermoord. De planken zullen diezelfde avond of nacht op de deur zijn getimmerd en u zag ze de volgende morgen. Ze was hier op de eerste, niet op 31 augustus.’

‘Toen zag ik haar voor het eerst,’ hield Spear vol. ‘Het was de dag dat de lucht betrokken was en volgens mij was het maandag. Het was toch maandag, Eileen?’

‘Beslist,’ zei Eileen. ‘We kunnen haar op dinsdag niet hebben gezien, want toen kwam de ambulance John halen om hem naar de fysiotherapeut te brengen. Nou, geen ambulance, ze hebben er een andere dure naam voor. `Gehandicaptentransport’ of zoiets. Nou, die had er om negen uur moeten zijn en hij kwam pas om twintig voor tien, maar je moet bij de deur klaarstaan, hè? En dan ben je daar de hele dag.’

‘Ik kan haar niet op dinsdag hebben gezien, want ik was die dag tot vier uur in het ziekenhuis, zoals Eileen zegt.’

‘Het is de verkeerde dag,’ zei Burden toen hij en Wexford naar het mortuarium liepen. ‘Maar hij houdt vol dat hij het meisje niet heeft gezien nadat hij uit het ziekenhuis was teruggekomen. Er keek een man door de ramen van nummer 4 naar binnen, maar dat was niet onze dader met capuchon.’

‘Onze dader zonder capuchon dan? Het was warm, zoals jouw mevrouw Lyall zei.’

‘Het was op 11 augustus ook warm, maar toen droeg hij een capuchon. Heeft het iets te betekenen dat beide meisjes op een dinsdag zijn gestorven?’

‘Dat weten we van Megan niet zeker.’

Maar Carina Laxton bevestigde dat het die dag was geweest. ‘Ze is op dinsdag de eerste gestorven,’ zei ze een uur later. ‘Ze was vier dagen dood toen het lichaam werd gevonden en ik zou zeggen, eerder op die dag, niet na vier uur ‘smiddags. Zeker niet. Het zal midden op de ochtend zijn geweest.’

‘Kunt u het nog wat nauwkeuriger zeggen?’ vroeg Burden klagerig.

‘Niet met deze hitte en het lichaam heeft ook nog in een kast gelegen. Ik neem aan dat u weet dat ze zwanger was?’

‘Dát wist ik niet,’ zei Wexford.

‘Ze was al een eind op weg. Zo’n veertien weken, zou ik zeggen.’

Wexford en Hannah troffen Prinsip in het huis van Sandra en Lee Warner. Nu Lara er niet was, leek alles daar opeens veel slordiger, zelfs smeriger. Het was of de woning iets van de netheid en orde van het meisje overnam zolang ze er was, maar met een zucht van verlichting in zijn normale staat terugviel zodra ze wegging. In deze flat in de Muriel Campden Estate werd gerouwd, maar het verdriet had Lee Warners eetlust niet aangetast. Hij zat op een doorgezakte bank voor de televisie en at een hamburger met een gebakken ei erbovenop, een dubbele portie gebakken aardappeltjes en een dikke plak geroosterd brood, dat alles drijvend in de ketchup. Zijn vrouw, die hen had binnengelaten, droeg een vuile wittige ochtendjas die openhing over een T - shirt en een trainingsbroek. Ze verontschuldigde zich even en kwam terug met een doos papieren zakdoekjes waarmee ze over haar droge ogen veegde. Prinsip had net zo’n bord als Warner op zijn schoot, maar bij hem was het voedsel gestold omdat hij het niet had aangeraakt. Sandra legde haar hand op zijn ingezakte schouder en zei: ‘Hebben jullie het beest al dat dit gedaan heeft?’

‘U hebt ons niet verteld dat Megan zwanger was,’ zei Hannah.

‘Wat?’

‘Megan was zwanger, mevrouw Warner. Ik neem aan dat u het niet wist.’

‘Natuurlijk wist ik dat niet en Keithie ook niet. Hoe bedoelt u, zwanger? Dat kan niet.’

‘Vanwege dat ik me heb laten helpen.’ Prinsip hief zijn grijsharige hoofd naar hen op met zijn mond wijd open.

Het bord zou van zijn schoot zijn gegleden als Sandra het niet handig had opgevangen. ‘Hij bedoelt dat hij de boel heeft laten afbinden,’ zei ze.

‘Vasectomie – o, ik begrijp het.’ Hannah bleef onverstoord onder deze onthulling en Wexford was ook niet verrast. ‘Evengoed was ze zwanger.’

‘Keithie,’ zei Sandra Warner, die nu ging zitten en een sigaret opstak, ‘heeft zes kinderen. Of zijn het er zeven, Keithie? Nee, zes… Uit een…’ Ze zweeg even, pijnigde haar hersenen en vond het woord. ‘Uit een vorige relatie. Logisch dat hij er niet meer wilde. Megan heeft natuurlijk een kind. Ik bedoel, het is geadopteerd, dat is toch het beste. Megan wilde dat haar kind op de beste manier aan het leven begon en daar kon zij hem niet aan helpen, al is het moeilijk om je kind af te staan.’ Ze tikte de as van haar sigaret in de gestolde ei-, hamburger- en aardappelmassa op Prinsips bord.

‘Het klopt niet,’ zei Burden toen ze in Wexfords kantoor zaten en de sandwiches aten die Lynn Fancourt had opgehaald. ‘Wat deed Megan op maandag in Victoria Terrace? Ze was daar dinsdag. En wat deed onze dader daar op de zaterdagavond daarvoor?’

‘Je kunt al die dingen met elkaar verenigen,’ zei Wexford, ‘als je het op de volgende manier bekijkt. Onze dader had met Megan afgesproken en die ontmoeting stond op de een of andere manier in verband met de activiteit van haar en Amber, een activiteit die vermoedelijk door hem werd georganiseerd. Hij zal Victoria Terrace 4 als ontmoetingspunt hebben uitgekozen. We weten niet waarom. Misschien had hij daar ooit gewerkt of zelfs gewoond. Op zaterdag ging hij erheen om te kijken of alles in orde was en wat de gemakkelijkste manier was om binnen te komen.

Hij sprak met Megan af dat ze elkaar daar dinsdag 1 september om, laten we zeggen, halftien ‘smorgens zouden ontmoeten. Hij zal wel tegen haar hebben gezegd dat die huizen leegstonden, dat ze verbouwd zouden worden en verwaarloosde achtertuinen hadden. Ze moest vanuit Pyramid Road die tuinen ingaan, en ze kon nummer 4 aan een of ander teken herkennen, de kleur van de deur of het glas-in-lood in de tuindeuren, of zoiets. Ze moest de vier treden opgaan en dan zou ze merken dat de deur niet op slot zat.’

‘Ja, dat kan.’ Burden pakte het bovenste plakje brood van zijn sandwich en keek naar het pekelvlees, de aardappelsalade en de halve tomaat die eronder lagen. ‘Margarine,’ zei hij. ‘Maar wat kun je verwachten? Wat je daarnet zei, klinkt goed. Ik zie het voor me. Alleen zou ze dat dan op dinsdag doen, niet op maandag.’

‘Nee, maar misschien durfde ze niet goed. Het kan best zijn dat ze bang was voor die man – en met reden, zoals we nu weten. Zo vreemd is het toch niet dat ze maandag, toen haar werkdag erop zat, even naar Pyramid Road ging om zijn instructies uit te proberen? Ze ging die tuinen in, keek wat rond, probeerde de deur – of keek alleen maar naar de deur. Toen alles zo bleek te zijn als hij had gezegd, voelde ze zich enigszins gerustgesteld.

Op dinsdagmorgen ging ze terug. Ze liet het briefje op de deur van Gew-Gaws achter, nam de bus naar Stowerton, ging via Pyramid Road de tuinen in en constateerde dat de achterdeur van nummer 4 niet op slot zat. Jouw Jack Spear zag haar niet omdat hij aan de voorkant van het huis zat te wachten tot de ambulance hem naar het ziekenhuis bracht voor zijn fysiotherapie. Wat zeg je daarvan?’

‘Ja. Zo kan het zijn gegaan. Hoe is jouw sandwich?’

‘Die zou prima in orde zijn zonder de mayonaise, maar de vulling bestaat bijna helemaal uit mayonaise en ik heb de pest aan dat spul. Hannah heeft trouwens de eigenaren van Victoria Terrace gevonden. Die firma heet Iannoides plc . Het zijn twee neven, en ze wonen op Cyprus. Zoals te verwachten was, zijn ze helemaal niet in die arme Megan geïnteresseerd. Ze zijn hooguit bang dat hun appartementen zodra ze klaar zijn, minder goed te verkopen zijn omdat ze daar is vermoord.’

‘Hebben ze al aannemers?’

‘Fish and Son uit Stowerton voor het meeste werk en Surrage-Samphire voor de inrichting. Ik heb de prospectus gezien en het schijnt de bedoeling te zijn dat die appartementen op een nogal luxe manier worden gerenoveerd. Victoriaans gipswerk op de plafonds, lambriseringen, houtsnijwerk, antieke deurknoppen en slotplaten, al dat soort dingen. Surrage-Samphire zijn gespecialiseerd in hout- en gipswerk, restauratietechnieken, enzovoort.’

‘Een vreemde naam, hè?’ zei Burden. ‘Geen naam die je zou vergeten. Zijn die mensen al bij nummer 4 geweest?’

‘Bijna allemaal wel, denk ik. Om te kijken en een offerte te kunnen uitbrengen. Ze beginnen er pas eind volgende maand aan.’

Toen hij in de warme avondlucht naar huis liep, dacht Wexford aan Megan Bartlow. Ze had al een kind gehad en was weer zwanger geweest. Wat zou het lot van dat kind zijn geweest? Sommige mensen sprongen erg onverschillig met kinderen om. Ze werden ongetwijfeld gemakkelijk verwekt, maar werden ook gemakkelijk weggedaan als ze eenmaal geboren waren en dat in een tijd waarin met meer eerbied over ‘het gezin’ werd gesproken dan misschien ooit tevoren. Keith Prinsip had zes kinderen en die had hij natuurlijk bij hun moeder of moeders in de steek gelaten. En dan was er Brand – hij moest vaak aan Brand denken. Die kleine jongen had nog een oma. Vivien Hilland had hem, Wexford, geen moederlijk type geleken, en de indruk die hij van haar had gekregen had niets te maken met de manier waarop ze met Brand omging of het beeld dat Brand van haar had. Hij herinnerde zich zijn bezoek aan het huis in het omheinde complex en probeerde zich tekenen van zorgzaamheid of gevoeligheid bij mevrouw Hilland te herinneren, maar hij kon niets bedenken, of tenminste, zich niets herinneren. Daar had hij de naam Samphire trouwens gezien, op het bord in de voortuin van de Hillands: Surrage-Samphire, Interieurbouw en Restauratie. Een van hen, de man die ze Ross noemde, had zijn hoofd om de deur van de huiskamer gestoken toen ze met haar praatten en had ze niet gezegd dat Diana Marshalson hem had aanbevolen? Had dat verband enige betekenis?

De auto van zijn dochter stond voor het huis geparkeerd. Hij zei tegen zichzelf dat hij altijd blij was zijn kinderen te zien, maar nu, deze avond, zou hij liever met zijn vrouw alleen zijn geweest, zonder Sylvia. Al gedroeg Dora zich de laatste tijd anders dan normaal. Als ze met zijn tweeën waren, klaagde ze altijd over Sylvia’s gedrag en las ze hem vaak de les omdat hij ‘te zacht’ tegen haar was.

Maar Sylvia was er nu. Ze zat binnen en onderging de verwijten van haar moeder. Hij zag zijn kleinzoons het eerst. Ze zagen hem niet aankomen en speelden achter in de tuin met het water van de tuinslang, die als fontein fungeerde. Sylvia zat in een fauteuil die ze had omgekeerd om tegenover de wijd openstaande tuindeuren te zitten, naast haar moeder die in een andere fauteuil zat en deze keer was het zijn dochter die een betoog hield. Blijkbaar hoorden ze hem niet de kamer binnenkomen.

‘Niet dat ik een hekel heb aan Mary, ze is best aardig, maar wat me zo dwars zit, is dat Naomi haar op me af heeft gestuurd om me te bespioneren en dat ze daaraan meedoet. Ze komt steeds bij me binnenvallen. Ze wil altijd weten hoe ik me voel en of ze boodschappen voor me kan doen of op de kinderen kan passen als ik ergens heen ga.’

‘Sommigen zouden dat vriendelijkheid noemen,’ zei Dora op de smalende toon die ze de laatste tijd had aangenomen.

Hij liet weten dat hij er was. ‘Voor het geval jullie denken dat ik jullie bespioneer.’

‘O, pa.’

Hij ging naar haar toe en kuste haar. ‘Welke rol speelt Naomi in dit alles?’

‘Ik vertelde net aan moeder dat Naomi bevriend is met een vrouw die bij mij in de buurt woont en ik wéét dat ze met haar heeft geregeld dat ze een oogje op me houdt. Ze is namelijk vroedvrouw.’

‘Wie, Naomi?’

‘Nee, pa, die Mary. Naomi is bang dat ik niet goed op mezelf pas terwijl ik zwanger ben. O, het gaat haar niet om mij. Het gaat om de baby, háár baby. Mary kwam gisteravond – natuurlijk ongenood – en vroeg of ze mocht kijken welke vitaminen en voedingssupplementen ik nam. Ze wilde controleren of het wel goed was. En toen vroeg ze of ik wel goed at. Ik ben niet erg dik zei ze, en ze hoopte dat ik niet op dieet was om mijn baby klein te houden. Let wel, ze lachte erbij. Ze lacht altijd, zelfs wanneer dingen helemaal niet grappig zijn. En het vreselijke is dat de jongens gek op haar zijn. Ze wordt nooit boos, zegt Ben. Natuurlijk niet, zeg ik, ze is jullie moeder niet. En toen zei hij, en dat deed echt pijn: “Ik wilde dat ze dat was. Ik wilde dat ze mijn moeder was.”’

‘Kinderen zeggen dat soort dingen,’ zei Wexford. ‘Ik denk dat ieder kind dat vroeg of laat tegen een moeder of vader zegt. Jij hebt het een keer tegen mij gezegd toen je van mij niet mocht zwemmen op een ijskoude dag in mei. Het was een buitenzwembad en je beste vriendin Louise Cole ging wel. “Ik wilde dat meneer Cole mijn vader was,” zei je, en dat was een behoorlijke klap in mijn gezicht. Maar ik merkte dat je het op dat moment wel meende, maar dat je het niet lang meende, en zo is het met Ben ook. Je zult het zien.’

Blijkbaar ontroerd door dat verhaal, pakte Sylvia zijn hand vast. ‘Mary is het echte probleem. Ik wil niet dat ze zich hierin mengt. Niet dat ik haar niet aardig vind. Eigenlijk denk ik dat iedereen haar aardig zou vinden. Het is het idee dat ze alleen maar bij me komt omdat Naomi haar heeft gestuurd.’

‘Dat weet je niet zeker,’ zei Wexford. ‘Misschien is ze één keer gestuurd en blijft ze uit eigen beweging komen. Als je haar aardig vindt, heb je geen probleem. Kun je je niet gewoon ontspannen en van haar gezelschap genieten? En nu ga ik naar de tuin om bij mijn kleinzoons te zijn. Daarna wil ik iets drinken en eten. Ik ben uitgehongerd.’

Dora zei niets, maar keek hem ijzig aan.

‘Ik haat die Naomi,’ zei Sylvia als een tiener. ‘Soms denk ik dat ik haar zou willen vermoorden.’

Wexford lachte. ‘Zulke dingen kun je beter niet tegen me zeggen. Ik ben van de politie – weet je nog wel?’