21
I’ k ben stom geweest,’ zei Wexford. ‘Ik had het al weken eerder moeten weten. Mijn eigen dochter doet het en toch zag ik het niet. Als het geen drugs waren en geen prostitutie was, wat anders dan draagmoederschap kon dan duizenden ponden opbrengen?’ Hij schoof een stapel uitdraaien over het bureau naar Burden toe. ‘Wensouders’, ‘Draagmoederschap: het antwoord op uw dromen’, ‘Hoogtechnologisch draagmoederschap’, ‘Laagtechnologisch draagmoederschap’. Luister.
“We spreken van laagtechnologisch draagmoederschap wanneer het eitje van de draagmoeder en het sperma van de wensvader worden gebruikt. Het proces kan plaatsvinden in een ivf -kliniek, maar vaker wordt thuis de techniek van kunstmatige inseminatie toegepast. Biologisch gezien is de baby het kind van de wensvader en de draagmoeder. In het geval van hoogtechnologisch draagmoederschap worden de eitjes van de wensmoeder gebruikt in combinatie met het sperma van de echtgenoot of donorsperma. Een baby die met die methode is verwekt, heeft geen biologische connectie met de draagmoeder…” Ja, ja, nou, dat weten we. Ik mag dan dom zijn, maar ik weet al zo’n halve eeuw van de bloemetjes en de bijtjes. Dat was niet het soort draagmoederschap waar Amber en Megan mee bezig waren.’
Burden keek naar de papieren, schudde zijn hoofd en legde ze neer. ‘Hier staat – en ik geloof dat ik dat al wist – dat het in dit land illegaal is om te adverteren met het aanbod om als draagmoeder op te treden. Ze raden aan naar een van de bemiddelingsbureaus te gaan.’
‘Dat hebben Megan en Amber vast ook niet gedaan.’
‘Bedoel je dat ze niets illegaals deden?’
‘Ze hebben vast wel een heleboel dingen gedaan die illegaal waren. Ga zitten, dan zal ik je een verhaal vertellen. Voor een deel is het fantasie, maar voor het grootste deel niet. Het begon – waarschijnlijk – toen Megan een verhaal in een of ander blad las, een van die verhalen over een draagmoeder die weigerde na de bevalling het kind af te staan. Misschien las ze ook dat die vrouw via internet met draagmoederschap in aanraking was gekomen. Maar Megan had geen toegang tot internet. Al die apparaten in het Prinsip-Bartlow-huishouden kwamen pas later, toen ze haar onrechtmatige inkomsten had verworven. Ze had alleen toegang tot een computer in een van die internetcafés en daar had ze niet veel aan, want ze had in haar hele leven nog nooit een computer gebruikt. Haar zus Lara wel, maar als ze het haar vroeg, zou ze haar in vertrouwen moeten nemen.’
‘Toen kwam ze Amber tegen,’ zei Burden.
‘Toen kwam ze Amber tegen. In de Bling-Bling Club, waar Lara op een avond met haar heen ging. Ik weet niet wanneer of hoe het onderwerp ter sprake kwam, maar ik zie wel dat die meisjes één ding met elkaar gemeen hadden. Ze waren allebei erg jong, Megan indertijd negentien en Amber zeventien, maar ze hadden ieder een baby gehad. Dat was de “kwalificatie” waarover Megan het tegen Lara had. Wat is waarschijnlijker dan dat Megan en Amber, naast elkaar aan een tafel zittend, praatten over iets wat ze met elkaar gemeen hadden? Ik denk niet dat die twee meisjes die eerste keer al over draagmoederschap praatten, maar ik geloof wel dat ze in de Bling-Bling afspraken elkaar opnieuw te ontmoeten, misschien ergens in een café en later bij Amber thuis, waar Amber toegang tot een computer had.’
‘Je bedoelt dat in dat café Megan misschien een plan uiteenzette, een plan om hen beiden als draagmoeder te laten optreden? En dan niet hoog-, maar laagtechnologisch?’
‘Ja. Megan voelde er niets voor om naar een ivf -kliniek of een bemiddelingsbureau te gaan. Eerst moesten ze zo veel mogelijk te weten komen via internet. Megan had geen internet en Amber kon er niet veel mee beginnen; al hadden ze bij haar thuis wel een computer met internet. Haar stiefmoeder kon daarmee werken, maar die kon ze het moeilijk vragen. John Brooks daarentegen wist iets van computers; hij zou haar helpen. We weten dat ze het hem vroeg, want dat heeft hij ons verteld.’
‘Wat, ze vroeg hem een website over draagmoederschap voor haar te vinden?’
‘Misschien vroeg ze hem de website voor haar op te zoeken en kwam hij daardoor op ideeën en vertelde hij het aan zijn vrouw, die erg graag een baby wil. Hij wilde niet dat dat bekend werd en loog daarom tegen Hannah. Maar nu weer over Amber en Megan.
Zolang ze zich niet bij een bemiddelingsbureau voor draagmoederschap aansloten, konden ze niets doen, want het is in dit land illegaal om te adverteren met het aanbod van draagmoederschap, of met de vraag naar een draagmoeder. Maar het is niet illegaal om je bij een bemiddelingsbureau in te schrijven en in contact gebracht te worden met echtparen die een draagmoeder zoeken. Ik denk dat ik iemand ken die alles van die bemiddelingsbureaus weet…’
De geur uit Sylvia’s fornuis was een van de heerlijkste geuren die Wexford ooit had geroken. Het was hem duidelijk dat er allerlei soorten vlees in zaten, al voordat Naomi Wyndham zei dat zulk voedsel ongeschikt was voor zwangere vrouwen, kinderen en zo ongeveer iedereen, behalve voor hem, want ze ging ervan uit dat hij met zijn culinaire zonden al zo ver was gegaan dat hij niet meer te redden was. Hij zat in de keuken van zijn dochter met Dora, Naomi en Mary Beaumont, de bereidster van, zoals ze hem vertelde, een cassoulet met gans, varkensvlees, spek, bonen en kruiden.
‘Ik neem alleen groente,’ zei Naomi met een overdreven huivering. ‘Als ik dat at, zou ik de hele tijd moeten denken aan wat ik met mijn aorta deed.’
Mary lachte. ‘Ik heb veel aorta’s gezien, schat, van binnen en van buiten,’ zei ze, ‘en volgens mij zijn mensen beter af als ze niet weten dat ze er een hebben.’
‘Neem nog wat wijn, pa,’ zei Sylvia. ‘Ma kan rijden.’
‘Nog een glas rode dan,’ zei Wexford. ‘Naomi zal geen bezwaar maken tegen rode wijn. Zelfs dokter Atkins is daar niet tegen.’ Naomi wilde een tirade tegen het Atkins-dieet afsteken, maar hij onderbrak haar. ‘Naomi, als verstandige vrouw’ – God moest hem maar vergeven – ‘zul je er geen bezwaar tegen hebben dat ik je dit vraag. Toen jij en Neil een draagmoeder zochten, waren jullie toen lid van een organisatie die strijd leverde tegen… eh, onvruchtbaarheid?’
‘We waren lid van twee organisaties. Baby’s voor Allen en de skok .’
‘ skok ?’
Nu gaf Mary antwoord. ‘De Sussex Kring voor het Overwinnen van Kinderloosheid. Ze zitten hier in de buurt. Ik werk voor ze.’
‘Je bent toch verpleegkundige?’
‘Vroedvrouw, schat. Maar ik doe vrijwilligerswerk voor de skok .’
Naomi lachte. ‘Je mag niet adverteren voor een draagmoeder en je mag niet met jezelf als draagmoeder adverteren, maar het is niet verboden om bij elkaar te komen en over de grote tragedie in je leven te praten. Het is niet verboden om iemand mee te brengen van wie je denkt dat ze draagmoeder kan worden, zolang je haar maar uitdrukkelijk naar Baby’s voor Allen verwijst.’
‘Of als ze haar diensten persoonlijk aanbood aan een echtpaar dat bij de organisatie is aangesloten.’
‘Dat natuurlijk ook.’
‘Ze zouden wel erg dom zijn als ze zich niet in haar achtergrond verdiepten voordat ze met haar in zee gingen,’ zei Mary fervent.
Wexford dacht even na en zei: ‘Maar als mensen wanhopig zijn, zíjn ze vaak dom of roekeloos. En het is moeilijk om iets te bedenken wat vooral een vrouw liever zou willen hebben dan een eigen kind.’
Tot zijn verbazing pakte Naomi zijn hand vast en gaf er een kneepje in. Hij keek haar aan en kon bijna niet geloven dat die vrouw, die hij als oppervlakkig had beschouwd, in staat was tot zulke diepe gevoelens. De tranen stonden glinsterend in haar ogen.
Dora haalde diep adem. ‘Wat wil je eigenlijk weten? Je bent het zo gewend om mensen te ondervragen dat je het overal doet.’
Hij kon erom lachen. ‘Sorry. Ik hou mijn mond wel. Kunnen we nu gaan eten, Sylvia? Die heerlijke geur wordt me bijna te veel.’
Toen ze de volgende morgen om negen uur in het oude bankgebouw aankwamen, was Ross Samphire daar weer in zijn eentje aan het werk.
‘Rick komt zo,’ zei Ross.
Hij stond halverwege een aluminium trap en bracht gipswerk in de vorm van vruchten en bloemen op de middenrozet van een plafond aan.
‘Hij loopt toch niet weg als hij me ziet?’ merkte Burden op. ‘Ik heb geen zin om weer door High Street achter hem aan te rennen.’
‘Ik kan niets garanderen. Laat u het maar aan mij over. Daar komt hij al aan.’
De nacht slaap had geen enkele verbetering in Rick Samphires uiterlijke verschijning gebracht. Nu Wexford de twee mannen voor het eerst bij elkaar zag, verbaasde het hem dat ze een tweeling konden zijn. Toen ze naast elkaar stonden – Ross was de ladder afgekomen om te glimlachen en ‘Hallo, Rick, hoe gaat het?’ te zeggen – leken ze net personages uit zo’n advertentie van ‘ervoor’ en ‘erna’.
Hij sprak de langste zin uit die ze tot dan toe van hem hadden gehoord. ‘Als ik met u moet praten, wil ik dat in het bijzijn van mijn broer doen, want ik wil niet ergens anders heen gaan, waar mijn broer niet kan horen wat ik zeg en wat u zegt.’
De voldoening op Ross’ gezicht was bijna komisch. Hij glimlachte en gaf een kneepje in Ricks schouder.
‘Wat mij betreft, mag uw broer erbij zijn,’ zei Wexford. ‘Ten eerste wil ik weten waar u op de avond van 24 juni tussen acht en tien uur was.’
‘Ross was op vakantie,’ zei hij alsof het vooral om de verblijfplaats van zijn broer ging. ‘Ikzelf was met Norman in de Mermaid.’
Hij hoefde daar helemaal niet over na te denken, besefte Wexford. Hij verstrekte zonder enige aarzeling een naam en een plaats van vier maanden geleden.
‘Wie is Norman?’
‘Norman Arlen,’ mompelde Rick.
‘Goed. Meneer Arlens adres, alstublieft.’
Wexford had geweten dat Ross vroeg of laat tussenbeide zou komen. Vroeg, zo bleek nu. ‘Dat kunt u niet menen. Iedereen weet waar Norman woont. Zijn huis is beroemd.’
‘Niet in onze kringen,’ zei Burden.
‘Nou, het is Pomfret Hall.’
Geen enkel alibi had een betere indruk op Wexford kunnen maken dan Ricks uitgebreide alibi voor de nacht van tien op elf augustus. Het leek, zou Burden later zeggen, het werk van een heel team, en misschien was het dat ook wel. Mompelend en met gebogen hoofd zei Rick dat hij bij zijn ex-vrouw was geweest om op zijn kinderen te passen.
‘Dat is de enige manier om bij mijn kinderen te zijn. Door op ze te passen. Ze ging uit met die kerel van haar. Ze woont met hem in mijn huis. Dat heeft ze gekregen door zich van me te laten scheiden. Alleen door op te passen, kan ik bij mijn kinderen zijn. Een vader telt tegenwoordig niet meer mee. Ik word lid van Fathers4Justice.’
Ross legde zijn hand op de schouder van zijn broer en nam het van hem over: ‘Alison woont in Myringham. Rick past wel eens voor haar op. Het is geen ideale situatie, maar wat kun je anders doen?’
‘Helemaal niets in uw geval,’ snauwde Burden. ‘Ik vroeg het u niet. Als u erbij wilt blijven terwijl we met uw broer praten, moet u stil zijn.’ Ross keek eerder gekwetst dan beledigd. ‘U hebt niet tot twee uur ‘snachts op uw kinderen gepast,’ zei Burden tegen Rick. ‘Wanneer verliet u het huis van uw ex-vrouw?’
‘Niet haar huis, het mijne,’ zei Rick, die duidelijk maakte dat hij niet van plan was het onrecht dat hem was aangedaan ooit te laten rusten. Hij zou zich er altijd over blijven opwinden als daar ook maar enigszins aanleiding toe was. ‘Het is míjn huis. Dat ík heb gekocht met een hypotheek waarvoor ík het geld verdiende.’
‘Hoe laat ging u weg?’ vroeg Wexford bot.
Ross trok zijn wenkbrauwen op en zei als een advocaat die een verdachte in bescherming neemt: ‘U hoeft toch niet zo’n toon aan te slaan?’
‘Ik maak zelf uit welke toon ik aansla. Laten we verdergaan. Hoe laat ging u weg?’
Ross beperkte zich tot een wanhopige blik. Nog steeds mompelend zei Rick: ‘Om een uur of elf. Ze kwamen terug en ik ging weg. De kinderen sliepen. Ik zeg niet meer tegen haar en die kerel dan echt nodig is. Ik ging weg en toen liet mijn roestbak het afweten.’
‘Je weet dat ik een nieuwe auto voor je ga kopen, Rick,’ zei Ross.
Wexford was kwaad, maar liet dat niet blijken. Met ingehouden venijn zei hij: ‘Wilt u ons niet meer onderbreken, meneer Samphire? Als u het nog een keer doet, moet ik uw broer vragen met ons mee te gaan naar het politiebureau.’
Plotseling praatte Rick zonder dat hem iets gevraagd werd. Het klonk alsof hij het verhaal uit zijn hoofd had geleerd of dat het er grondig bij hem ingestampt was. Als ik er nog niet van overtuigd was dat hij onze dader is, dacht Wexford, dan zou ik dat nu wel zijn.
‘Ik was Pauceley voorbij. Het was op de A3923. De motor sloeg af en ik kreeg hem niet meer aan de praat. Ik keek ernaar, maar ik zag niet wat het was. Ik was zo’n dertien kilometer van huis. Ik wist dat ik de auto moest achterlaten. Ik moest gaan lopen.’
‘Bent u lid van de Wegenwacht?’
‘Zie ik daarnaar uit? Trouwens, ik heb geen telefoon. Ik kan me geen mobieltje veroorloven. Ze heeft me levend gevild, dus voor dat soort dingen heb ik geen geld meer. Alles wat ik heb, pakt ze van me af.’
Wexford dacht dat hij alleen verder zou komen als hij de man de woorden in de mond legde. Daarom vroeg hij of het inmiddels twaalf uur kon zijn geweest. Rick knikte. ‘Kwam er iemand voorbij? U moet toch andere auto’s hebben gezien? Stopte er iemand?’
‘Mag ik iets zeggen?’ zei Ross.
‘Goed. Wat dan?’
‘Er stopte inderdaad een automobilist. Hij bood Rick de kans aan om te bellen. De volgende dag zei ik tegen hem, waarom heb je mij niet gebeld, en hij zei dat hij me op dat late uur niet wilde storen.’
‘Dat had uw broer me ook kunnen vertellen,’ zei Wexford. ‘Hoe heette die automobilist?’
Rick struikelde over de naam, maar gaf toch opnieuw blijk van een subliem geheugen, tenzij hij een verzonnen verhaal had ingestudeerd. ‘Steve… Nou, Stephen Lawson. Hij kwam van het Cheriton Forest Hotel, zei hij. Hij bood me een lift aan, maar daar had ik niets aan. Hij ging de andere kant op. Hij kwam uit de richting waar ik heen wilde.’
Dat was tenminste iets wat ze konden nagaan. Als er in de nacht van 10 op 11 augustus echt een Stephen Lawson in het Cheriton Forest Hotel had gelogeerd, moest hij gemakkelijk te vinden zijn. ‘Dus u liep naar uw huis in Pomfret?’
‘Het kostte me drie uur. Ik ben niet meer zo fit als ik geweest ben.’
‘Goed,’ zei Burden. ‘Wat is er met uw auto gebeurd? Is hij de volgende dag opgehaald?’
‘Rick belde me en ik liet hem door een bergingsbedrijf naar mijn huis brengen.’
‘Zo, meneer Samphire, nu is het genoeg,’ zei Wexford. ‘Omdat u zich niet stil kunt houden, gaan we naar het bureau.’ Hij zag dat Ross van plan was mee te komen en zei: ‘U niet. Als ik u moet spreken, doe ik dat met u alleen.’
Rick Samphire schuifelde het politiebureau van Kingsmarkham binnen als iemand die de voorkamer van de hel betreedt. Gij die hier binnentreedt, laat alle hoop varen , zou er geschreven kunnen staan boven de pas geïnstalleerde automatische deuren. Wexford bracht hem naar de naargeestigste van de verhoorkamers; een vertrek met witte bakstenen muren, vinyl op de vloer en het soort meubilair dat je in een keuken uit de jaren vijftig zou verwachten.
Daar gingen ze verder met de ondervraging.
‘Waarom werd de auto naar het huis van uw broer gebracht? Waarom niet naar een werkplaats?’
‘We gebruikten onze eigen monteur, als u het wilt weten,’ zei Rick.
‘Natuurlijk willen we het weten. Daarom zijn we hier. Wat deed u op de ochtend van 1 september?’
Blijkbaar vond Rick dat geen vreemde vraag. Als die datum geen enkele betekenis voor hem had, zou hij iets hebben geantwoord in de trant van ‘Wanneer?’ of ‘Welke dag?’, en niet met dezelfde sombere uitdrukking op zijn gezicht hebben gezegd: ‘Ik was in het oude bankgebouw. Met Ross en Col.’
‘U bedoelt Colin Fry?’
‘Ja.’
‘Wanneer kwam u daar aan en wanneer ging u weg?’
‘Ik kwam om acht uur aan. Acht uur ‘smorgens, en ik ging om vier uur ‘smiddags weg. Dat kan Colin bevestigen. Hij is een beste jongen, Colin.’
‘Wel, meneer Samphire,’ zei Wexford, ‘vertelt u ons dan nu eens over de Sussex Kring voor het Overwinnen van Kinderloosheid en draagmoeders.’
‘Ik heb geen flauw idee waar u het over hebt,’ zei Rick. ‘Wat overwinnen?’
‘De Sussex Kring voor het Overwinnen van Kinderloosheid, of de skok .’
Plotseling liep Rick rood aan en kneep hij zijn doffe ogen bijna dicht: ‘Ik wil u best vertellen hoe ik over kinderloosheid denk. Dat is een verdomd goed idee. Was ik maar kinderloos. Waren mijn kinderen maar nooit geboren.’ Plotseling was hij spraakzaam geworden en hij liet er bijna triomfantelijk op volgen: ‘Ik wilde ze niet. Zij wilde ze. Maar als ze geboren zijn, ga je van ze houden, dat kun je niet helpen, en dan moet je daar verdomme de rest van je leven de prijs voor betalen.’
Het was niet het soort dag om in de Gooseberry Bush te gaan lunchen. De zon had op het water van de Kingsbrook moeten fonkelen, met de mildheid van eind september in de lucht, en niet met een wind die de servetjes dreigde weg te blazen. Het enige wat ten gunste van deze dag kon worden gezegd, was dat het niet meer regende. Over de rivier hing een kille, wittige mist.
‘Afgezien van die vette hap,’ zei Burden, ‘is dit de eerste keer sinds begin augustus dat jij en ik een fatsoenlijk middagmaal krijgen.’
Wexford gaf hem het menu. ‘En we hebben niet eens iets te vieren.’
Wexford nam een slok van zijn koolzuurhoudend water. ‘Volgens mij is er tegenwoordig geen noemenswaardig restaurant dat geen zeebaars op het menu heeft staan. Daar moeten er wel duizenden per dag van worden geconsumeerd. Als ik het even niet aankan of als het thuis niet goed gaat, dank ik God dat ik geen zeebaars ben.’
Een serveerster deed de glazen deuren naar het rivierterras op slot. Dat zou die dag niets meer worden. Wexford bestelde voor hen beiden, keek verlangend naar de wijnlijst, maar schoof hem opzij.
‘Mike, vanmiddag wil ik met die werknemer van Ross Samphire praten, die Colin Fry. Ik wil weten of hij op 1 september echt met die twee broers in het bankgebouw was. Misschien komen we van hem ook wat meer over de broers aan de weet.’
‘Goed.’ Burden zei het peinzend. Hij keek door het restaurant naar een tafel waaraan een man van een jaar of dertig en een jongere man zaten. Hij wendde zijn ogen af. ‘Weet je wie dat is, die man in dat leren jasje?’
‘Moet ik dat weten?’
‘Waarschijnlijk niet. Ik geloof dat je hem nooit hebt gezien, maar het is John Brooks. Jewel Terrace, weet je nog wel?’
‘Als jij het zegt. Wat is daarmee?’
‘Ik kan van hieruit onopvallend naar ze kijken. Ik wilde dat jij dat ook kon. Het lijdt geen enkele twijfel dat die man die hij bij zich heeft, zijn vriendje is. Niet dat ze elkaar aanraken – al legde Brooks zijn hand op zijn schouder toen ze naar de tafel kwamen – maar je ziet het aan de manier waarop ze elkaar aankijken. Het is onmiskenbaar.’
Wexford zuchtte. ‘Misschien kan ik het allemaal niet meer volgen, maar leg het eens uit, Mike. Waarom zou hij niet zijn vriendje zijn? Het is al bijna veertig jaar niet meer verboden om homoseksualiteit te praktiseren.’
‘Dat bedoel ik niet,’ zei Burden geërgerd. ‘Brooks is de man die ‘snachts uitgaat en tegen Hannah zei dat hij naar zijn vriendin ging – en dat bleek zijn zus te zijn. Weet je nog wel?’
‘Nu je het zegt.’
‘Nou, daarom zei hij dat hij naar een vrouw ging. Hij is homo en wil niet dat zijn vrouw het weet.’
Wexfords glimlach werd een zacht lachje. ‘Daar gaan we niets aan doen, hè?’
‘Hannah wil hem vervolgen wegens belemmering van een politieonderzoek – maar nee,’ zei Burden. ‘Ik denk dat ik hem alleen maar goedemiddag zeg.’
En toen ze langs Brooks’ tafel kwamen, deed hij dat. Wexford keek om en zag dat Brooks een kleur kreeg. Buiten was het een grijze middag, nevelig alsof een wolk naar de grond was gezakt en daar was blijven liggen, het soort dag waarop het onmogelijk lijkt dat de zon ooit weer zal schijnen.
Burden verwachtte dat Hannah het grappig zou vinden dat hij achter John Brooks’ geheim was gekomen. Hij vroeg zich af of het iets met het verschil in generatie te maken had dat ze hem enigszins afkeurend aankeek. Uitgerekend zij, met haar soms schokkend progressieve opvattingen, zou homoseksualiteit toch niet aanstootgevend vinden? Niet Hannah, juist zij niet. Verbaasd liet hij haar alleen en ging verder met zijn onderzoek naar Ross Samphire.
En Hannah nam natuurlijk geen aanstoot aan de homoseksualiteit zelf. Ze vond het schandalig dat een volwassen homo – geen tiener – zo ouderwets, zo zwak en zo laf was om zijn geaardheid niet alleen geheim te houden maar ook huiverend weg te kruipen onder stapels middeleeuwse dekens, verstikkende kleedjes en smorende kussens. Het was niet het ergst dat hij tegen zijn vrouw had gelogen – mannen logen tegen hun vrouw en vrouwen logen tegen hun man, dat was nog maar een van haar vele bezwaren tegen het huwelijk – maar dat hij tegen háár, de politie, had gelogen. En dan om zo’n reden! Je ging je afvragen waar het met de mensheid heen moest. En dat net terwijl ze het gevoel kreeg dat mensen eigenlijk wel meevielen, dat het geweldig was om te zien hoe intelligent, flexibel en opmerkelijk sommige mensen waren.
Bal had haar die zaterdag meegenomen naar zijn ouders. Gedurende de hele rit naar Hereford waar ze tegenwoordig woonden, had ze zich Rajiv, zijn vader, in zo’n lang wit Indisch gewaad – het was onvergeeflijk dat ze daar niet eens de naam van wist – voorgesteld; en zijn moeder, Parvinder, in een sari, haar grijze haar in een knotje op haar achterhoofd, haar hals en armen behangen met sieraden. En toen ze daar aankwamen en Bals ouders in een gezellig natuurstenen huis in een dorp bleken te wonen, droeg zijn vader een grijze flanellen broek en een jasje met een rits en zijn moeder een spijkerbroek met een trui. Ze was een beetje teleurgesteld en nog meer toen ze niet thuis kip vindaloo gingen eten, maar Italiaans in een restaurant in Hereford. De desillusie zou compleet zijn geweest als zij en Bal naar dezelfde slaapkamer waren gebracht, maar zij kwam aan het ene eind van het huis te slapen, terwijl hij zijn eigen kamer aan het andere eind nam. Wat dat betrof, waren de dingen niet anders dan zoals ze in Kingsmarkham nog steeds waren en blijkbaar oneindig lang zouden blijven.