30
Met het vallen van de duisternis werd het kouder en bevroor de half gesmolten sneeuw. Bal ging naar de flat die hij deelde met zijn vriend, die advocaat was. Hij wilde iets doen waarover hij wekenlang had lopen dubben: Hannah bellen en haar vragen of ze iets met hem wilde drinken. Kort na die afschuwelijke escapade, die afgebroken trip naar Taunton, had hij berouw gekregen. Bal hield van dat woord, dat precies uitdrukte hoe hij zich voelde. Berouw – meer dan spijt en minder dan wroeging. Hij had zich als een zedenpreker gedragen. Niet alleen moralistisch en zelfvoldaan, maar ook als iemand die twee keer zo oud was als hij en met de normen en waarden van iemand die drie keer zo oud was. Hij begreep nu niet meer waarom hij dat had gedaan. Wat was er in hem gevaren? Waar had hij de euvele moed vandaan gehaald om tegen een intelligente vrouw te zeggen dat hij haar opspaarde tot hij haar goed kende? Hoe had hij kunnen weigeren met de mooiste vrouw die hij kende naar bed te gaan, alleen vanwege het belachelijke, kinderlijke principe dat hij een relatie zuiver wilde houden tot ze volkomen vertrouwd waren met elkaars voorkeuren en behoeften?
De kans was groot dat ze nooit meer buiten diensttijd met hem wilde praten. Maar hij kon het proberen. Het zou wel stom zijn als hij het niet eens probeerde. Omdat zijn flatgenoot er niet was, had hij de huiskamer voor zich alleen. Hij liet zich op de bank vallen en draaide haar nummer. Hij zette zich al schrap voor het geval ze tegen hem zou zeggen wat hij kon doen en waar hij heen kon lopen. Geen antwoord. Nou, het was nog maar halfacht. Hij probeerde haar mobieltje. Ze zou vast wel opnemen. Ze wisten dat ze altijd moesten opnemen. Het apparaat ging keer op keer over en toen hield dat abrupt op. Vreemd.
Hij pakte een blikje cola uit de koelkast, kwam terug en belde naar het politiebureau. Nee, adjunct-inspecteur Goldsmith was er niet.
‘Waar is ze heen?’
‘Naar huis, denk ik,’ zei de brigadier van dienst. ‘Ik heb haar niet gezien sinds ik om vier uur binnenkwam.’
Nee, natuurlijk niet, dacht Bal. Ze was naar Norman Arlen gegaan. Met de trein naar Londen. Dat had hij Damon tegen Wexford horen zeggen toen ze terugkwamen van hun vergeefse poging om Lydia Burton te spreken te krijgen. Hij aarzelde even en belde toen Damon op zijn mobieltje. Hoe laat was het geweest toen Hannah zei dat ze naar Londen ging? Een uur of elf, zei Damon. Misschien was ze nog wat langer in Londen gebleven, dacht Bal, bij een kennis op bezoek of winkelen. Hoe intelligent ze ook waren, alle vrouwen waren gek op winkelen. Natuurlijk was ze waarschijnlijk al wel thuisgekomen, maar was ze nu niet thuis omdat ze met een andere man uit was. Dat zat er toch dik in? Dacht hij dat ze avond aan avond thuis bleef, wegkwijnend omdat hij er niet meer was? Ze zouden nu ergens dineren en ze zag er natuurlijk net zo geweldig uit als die keren dat ze met hem had gedineerd. En als haar nieuwe vriend haar naar huis bracht, zou hij niet zo dom zijn haar na een kuise kus alleen te laten.
Bal slofte naar de keuken en pakte een kant-en-klaarmaaltijd van Marks & Spencer’s uit de koelkast.
Precies op het moment dat Mary de baby van Sylvia ter wereld hielp, ging de stroom weer aan in Pauceley en Thatto. Sylvia gaf een enorme schreeuw en perste nog één keer. Het kind kwam eruit en op datzelfde moment baadde de kamer in licht.
‘Een mooi meisje,’ zei Mary, en ze hield de enthousiast krijsende baby omhoog. ‘En niet zo’n kleintje ook. Het zou me verbazen als ze minder dan acht pond weegt. Ik zal haar zo wegen. Hier, neem jij haar.’
‘Nee, nee, dat moet ik niet doen! Ze mag niet dichterbij komen. Breng haar weg. O, god, breng haar weg.’
Mary had het haar niet verteld. Ze vertelde het nu met een paar woorden en toen stroomden de tranen over Sylvia’s gezicht en stak ze haar armen uit om de baby aan te nemen. Mary keek naar hen samen en liet hen toen alleen. Omdat er weer stroom was, kon ze theezetten. Dat deed ze en ze zette ook een cake die ze zelf had gebakken op een groot dienblad en ging daarmee naar boven. Sylvia knuffelde de baby met een gelukzalige uitdrukking op haar gezicht, een halve glimlach, een blik vol aanbidding.
‘Is dat waar,’ zei Mary, ‘van jou en Neil?’
‘Wil je me wat van die cake geven? Ik ben uitgehongerd. Natuurlijk is het waar. Per slot van rekening is hij jarenlang mijn man geweest. Waarom moest die idioot het haar vertellen? Dat zou ik nooit hebben gedaan. Is ze geen prachtige baby? Ik zou haar hebben afgestaan, weet je, en dat zou mijn hart hebben gebroken.’
‘Hoe ga je haar noemen?’
‘Mary. Hoe anders?’
Het nieuws van Mary’s geboorte bereikte Wexford, en Donaldson bracht hem naar Brimhurst terug. Zijn vrouw vertelde hem opgewonden over allerlei ontwikkelingen die hij bijna niet zo gauw in zich op kon nemen, en toen hij de telefoon uitzette, had hij een mengelmoes in zijn hoofd van een scheiding van Neil en Naomi, een geboorte bij kaarslicht van zijn kleindochter van negenenhalf pond en het raadselachtige ‘schokkende en immorele gedrag’ van Sylvia.
‘Zolang als ik leef, wil ik nooit meer iets horen over nog meer baby’s,’ zei hij.
‘Pardon?’ Donaldson klonk geschokt.
‘Niets. Ik dacht hardop.’
De volgende dag zou hij arrestaties verrichten en hun alles vertellen. Nee, hij zou het eerst Burden vertellen, dan de korpscommandant en dan de anderen die zo hard naar dit einde van de zaak toe hadden gewerkt. Dit afschuwelijke einde…
Hoewel hij al tot een conclusie over Hannahs verblijfplaats was gekomen, probeerde Bal haar in de loop van de avond toch nog een aantal keren te bellen. Hij concentreerde zich op haar mobieltje; toen hij merkte dat het nu was uitgezet, voelde hij zich steeds minder op zijn gemak. Hannah zette nóóit haar mobieltje uit. Hij herinnerde zich al die kuise diners van hen samen, al die keren dat hij haar netjes had thuisgebracht. Haar mobieltje was een paar keer afgegaan en ze had altijd opgenomen. Hij had zich daar een keer aan geërgerd en haar gevraagd dat verrekte ding uit te zetten, want het was vast niet voor werk. Maar dat had ze niet gedaan. Dat zou ze nooit doen. Waarom deed ze het nu dan wel?
Om tien uur belde hij haar moeder in Myringham. Was Hannah bij haar?
Mevrouw Goldsmith vond dat blijkbaar geen vreemde vraag. Hannah was niet bij haar. Ze had haar dochter niet meer gezien sinds ze ‘smorgens haar auto kwam lenen.
‘Uw auto lenen? Maar ze ging met de trein naar Londen.’
‘Tegen mij zei ze dat ze naar Pomfret ging,’ zei Hannahs moeder.
Er kon haar toch niet veel overkomen in Pomfret? Hij had het bij het rechte eind gehad. Ze was uit met iemand anders. Ze zou hem niet dankbaar zijn als hij haar zo laat op de avond thuis belde, zeker niet als die man bij haar was, maar wat kon hem het schelen? Hij moest het doen, anders zou hij niet kunnen slapen.
Haar mobieltje had in de zak van haar moeders bontjas gezeten. Die was nu in het bezit van Arlen. Ze hadden haar tasje ook. Hannah zou graag willen weten hoe laat het was. Haar horloge zat om haar pols, maar hoe ze ook probeerde haar geboeide handen zo ver mogelijk naar links of rechts te draaien, ze kon niet op haar horloge kijken. Ze kon het horloge niet eens zien, want het zat onder de mouw van haar trui. Ze ging op het bed liggen, omdat ze niets anders kon doen en dacht na over haar lot. De eerste plicht van een gevangene is ontsnappen. Ze herhaalde dat en zei het een derde keer. Gold dat ook voor een gevangene die handboeien om had?
Zouden ze haar echt doden, in de auto van haar moeder zetten en hem naar de Yorstone Bridge rijden en over de rand duwen? Dat zouden ze met zijn tweeën niet voor elkaar krijgen, maar misschien kon Arlen meer mensen oproepen. De vrouw in de zwarte broek bijvoorbeeld. Voordat zoiets kon gebeuren, zou Damon het iedereen vertellen. Hij zou het Bal of Karen of Wexford zelf vertellen. Haar linkerarm sliep. Was dat een pistool geweest dat Arlen op haar had gericht? Misschien was het alleen maar een buisje, zelfs een kartonnen buis. Hoe kon je zoiets nagaan wanneer je beoordelingsvermogen werd aangetast door angst?
Ze ging naar de badkamer, boog zich over de wastafel en dronk iets van het water. Onmiddellijk viel het haar op dat het ‘raar smaakte’. Er zat een chemische smaak aan, iets van ijzer of metaal. Haar gezond verstand kwam haar te hulp en zei tegen haar dat ze het evengoed zou drinken; ze dacht dat alleen maar omdat ze bang was. Drinkwater smaakte vaak zo. Dat had iets met de zuivering te maken. Waarom had ze haar mobieltje niet in haar decolleté of zelfs in haar broekzak gestopt? Ze hadden haar niet gefouilleerd. Ze besefte dat ze haar niet hadden gefouilleerd omdat ze haar mobieltje al in haar bontjas hadden gevoeld.
Hoe zouden ze haar doden? Niet met een vuurwapen. Niet als ze wilden dat haar dood op een ongeluk leek. Als ze haar in de 4x4 van de brug afduwden, zou dat genoeg zijn. Misschien zouden ze daarop vertrouwen… Ze ging op het bed zitten en luisterde. Hier achter in Pomfret Hall was het helemaal stil. Geen voetstap, geen deur te horen. Ze dacht vreemd genoeg: ik zou graag één nacht met Bal hebben gehad voordat ik stierf, al zal het er niet meer toe doen als ik dood ben…
Voordat je in paniek raakt, zei hij tegen zichzelf, moet je haar mobieltje nog eens proberen. Hij probeerde het om twaalf uur, kreeg geen antwoord, kleedde zich uit en ging naar bed. Natuurlijk kon hij niet slapen. De droom die hij had, moest zijn voortgekomen uit het bezoek dat Hannah en hij aan Gwenda Brooks hadden gebracht. Die zielige vrouw had hun een tijdschrift met foto’s van Norman Arlens huis en tuin laten zien. Burden en hij waren daar geweest en hij had een voorwerp gezien waarvan hij nu zeker wist dat het geen pistool kon zijn geweest. Hij droomde dat hij het ding dat geen pistool was, oppakte en dat het afging met een knal, waar hij wakker van werd. Onmiddellijk dacht hij aan Hannah en aan de plaats waar ze zou kunnen zijn. Niet in Londen, maar in Pomfret Hall. Daar was ze; hij was er zeker van. Ze had hem moeten meenemen, dacht Bal, en waarschijnlijk zou ze dat ook hebben gedaan als ze die belachelijke ruzie niet hadden gehad. Aan de andere kant moest ze iets hebben gedaan waarvoor ze alleen moest zijn, een vrouw op zichzelf, een vrouw in een bontjas…
Hij wilde zijn flatgenoot niet storen, hem er niet bij betrekken. De man sliep trouwens toch als een os. Bal draaide Burdens nummer. Het duurde een hele tijd voordat Burden opnam en toen hij dat eindelijk deed, gromde hij: ‘Wat is er?’
Bal vertelde het hem. ‘Ik geloof het niet,’ zei Burden. ‘Dat zou Arlen niet doen. Hij zou het niet durven.’
‘Weet je nog toen wij daar waren? Hij had een pistool.’
‘Je bedoelt dat je denkt dat je een pistool zag.’
‘Goed, dat bedoel ik, maar kunnen we het risico nemen?’
‘Laat het aan mij over,’ zei Burden kreunend. ‘Maar ga wel naar het bureau en laat Damon ook komen.’
‘Ik wil niet dat iemand gewapend is,’ zei Wexford. ‘Ik geloof niet in Arlens pistool. Zo’n man laat geen pistool in zijn huiskamer rondslingeren. Niet hier. Niet in dit land.’
‘Dan nemen we wel een risico.’
‘Mike, we nemen elke dag risico’s. Vergeet niet: Arlen is een schurk, maar hij is geen lid van een tienerbende. Nou, hoeveel mensen kunnen we op dit uur bij elkaar krijgen?’ Wexford keek op zijn horloge. ‘Het is halfdrie geweest.’
‘Vier geüniformeerden,’ zei Damon. ‘Jij, Burden en ik, en Karen en Bal.’
‘Goed. We gaan met zijn negenen in drie auto’s. We maken er een vertoning van. Zwaailichten, maar geen sirenes.’
Er was een leeslampje in de kamer, maar hoe ze ook haar best deed, Hannah kon het niet aan krijgen. Ze kon nog net de plafondlamp aan krijgen door tegen de muur te leunen en met haar elleboog op de knop te drukken. Het leeslampje zat met zijn stekker in een stopcontact op de plint onder het bed. Hoewel ze het kon zien, kon ze er alleen met haar voeten bij. Haar tenen, waarmee ze de schakelaar op het stopcontact had kunnen bedienen, zaten in sokken die ze niet kon uittrekken.
Ze kon kiezen: fel licht of diepe duisternis. Het licht was oogverblindend en deed haar denken aan wat gevangenen in bepaalde landen moesten doorstaan. Dat werd als foltering beschouwd. Aan de andere kant zou de duisternis nog angstaanjagender zijn en ze had al moeite genoeg om niet in paniek te raken. Als ze in slaap viel – wat onwaarschijnlijk, maar mogelijk was – zou ze bij het wakker worden misschien even denken dat ze thuis in haar eigen bed lag. Ze hield het licht aan.
Toen ze aan de foltering met het felle licht dacht, herinnerde ze zich iets wat ze zich had voorgenomen als ze in de krant las of op de televisie zag dat een arme gijzelaar om zijn of haar leven smeekte: als ze ooit werd gekidnapt, zou ze dat nooit doen. Al stonden ze bij haar terwijl ze een schriftelijke verklaring moest voorlezen. Al sloegen en schopten ze haar, ze zou zich niet vernederen door smekend een beroep op de Britse regering of iemand anders te doen. Toen ze daar onder die kale gloeilamp van honderdvijftig watt zat, zei ze hardop: ‘Dacht ik dat echt? Dacht ik dat ik zou standhouden terwijl die moedige mensen dat niet konden? Was ik gek? Ik zou op mijn knieën gaan en om genade smeken, dat weet ik zeker. Geef me de kans maar. In ruil voor mijn leven zou ik ze alles aanbieden, alles wat ik kon doen of geven of beloven.’
Ze liep de kamer op en neer. Hoe lang was ze hier al? Vijf uur? Tien? Twéé? Dat was niet na te gaan met die luiken voor de ramen. Misschien wist Damon dat ze hier was, of de baas, of Barry, maar waarom zouden ze iets doen? Ze was naar Norman Arlen gegaan, hier of in Londen, en ze had gedaan wat ze moest doen en was daarna naar huis gegaan om haar rapport te schrijven. Dat zouden ze denken. Ze zouden niets doen. Bal zou zich niet eens afvragen waar ze zou kunnen zijn. Waarschijnlijk dacht hij nooit meer aan haar. Ze verwachtte niet dat er iemand belde of naar haar toe zou komen en haar moeder had gezegd dat ze de auto tot de volgende dag mocht houden. Hannah dacht plotseling, wat verschrikkelijk, haar arme moeder was zo trots op die auto en nu gingen ze hem van een brug afduwen…
Ze moest wel gek zijn als ze zulke dingen dacht. Geloofde ze werkelijk dat haar moeder zich druk zou maken om die verrekte auto als haar dochter dood was? Ze ging weer zitten. Het moest uren geleden zijn dat ze had gegeten, maar ze had geen honger. Nog een of twee keer had ze water uit de wastafel gedronken. Ze stond weer op en ging naar de deur om te luisteren. Het was niet meer helemaal stil. Heel in de verte hoorde ze een zwakke echo; misschien waren het voetstappen. Twee of drie personen? Tot haar ontzetting merkte ze dat ze beefde.
Misschien zou niemand haar te hulp komen of zouden ze te laat komen. Maar ze moest iets doen om hun te laten zien dat ze hier geweest was. Ze bracht haar bevende, geboeide handen boven haar hoofd en vervolgens omlaag langs haar nek. Doordat ze zich daarop moest concentreren, beefde ze niet meer. Ze legde haar vingers over de sluiting van de gouden ketting die ze droeg, maakte hem los en hield de ketting, terwijl ze haar handen weer op haar schoot hield, stevig in haar vuist.
Ze waren nu buiten de deur. Ze hoorde de sleutel in het slot. Vreemd genoeg ging er iets geruststellends uit van de ketting die in haar handpalm drukte.
Hij had niet de kans gehad om de baas over dat andere te vertellen dat hij zich herinnerde. Natuurlijk wist hij heel goed waarom Wexford niet had gewild dat hij deel uitmaakte van het team dat Hannah te hulp zou komen. Wexford dacht natuurlijk dat Bal een verhouding met Hannah had. Of een ‘relatie’, zoals zij het zou hebben genoemd. Hij dacht met veel genegenheid aan haar terwijl hij dat woord door zijn hoofd liet gaan; teder en enigszins geamuseerd. Hij kende geen woord dat zo dodelijk was voor de hartstocht als ‘relatie’. Daarbij dacht je meteen aan een serieus stel, mensen die parka’s en bergschoenen droegen en in Snowdonia kampeerden.
Kon hij werkelijk denken dat wat hij misschien gehoord had in die absurde salon van geel satijn enige betekenis had? Maar waarom zou Arlen over een weg en een brug hebben gepraat, tenzij hij een gevaarlijke bocht voor zich zag die hij misschien ergens voor zou kunnen gebruiken? Op een dag. Je wist nooit wanneer je zoiets nodig had. Aan de andere kant was hij misschien wel een schurk – dat was hij – maar hij was ook een burger. Misschien maakte hij zich net zoveel zorgen om milieu en verkeersveiligheid als andere mensen.
Bal ging niet naar huis. Hij zat een eindje verderop in High Street in de auto en keek naar de drie auto’s die wegreden. Het was erg koud en hij wilde de auto niet verwarmen door de motor te laten draaien terwijl hij stilstond. Natuurlijk kon hij de verwarming aanzetten als hij naar Yorstone ging. Het kon geen kwaad om daarheen te gaan. Als hij naar huis ging, kon hij niet slapen. Dan zou hij zich liggen afvragen of hij alles op alles had moeten zetten om met Wexford te praten, of hij hem naar zijn auto had moeten volgen in plaats van te doen wat hem gezegd werd en weg te gaan. Hij zette de motor en de verwarming aan. Zoals altijd kwam er een ijzige lucht door de blazers voordat het warm werd, een luchtstroom met windkracht acht. Bal wist niet precies waar Yorstone lag – ergens ten westen van Cheriton Forest en aan de weg naar Sewingbury? In dit land had je zo weinig wegwijzers. Op de borden stonden alleen Sewingbury en Stowerton, en Yorstone pas honderd meter voor de afslag. Zelfs toen stond er geen yorstone lane . Hij sloeg het onverlichte, smalle weggetje in. Hij reed met groot licht en zijn koplampen wierpen een blauwige nevel voor hem uit en in die mist doemden bomen op, duister en recht als figuren in een fantasieverhaal.
Het weggetje ging met een scherpe bocht naar links, bijna een rechte hoek. Als de zwart-witte pijlen aan de rechterkant van de weg er niet waren geweest, zou hij gewoon rechtdoor zijn gegaan en zich in die bomen hebben geploegd. Hij besefte dat deze hele onderneming absurd was, gebaseerd op niets meer dan een soort ingeving, niet op concrete gegevens. Toen hij onder de bomen parkeerde, was hij voor het eerst echt bang om Hannah. Hij was plotseling erg bang dat haar iets verschrikkelijks was overkomen.
Toen ze bij Pomfret Hall kwamen, brandde er licht in alle ramen. Wexford stapte uit, liep naar de voordeur en trok aan de bel. Burden en Karen stonden achter hem, de rest een paar meter van hem vandaan. Er kwam niemand naar de deur. Wexford trok opnieuw aan de bel en sloeg met zijn vuisten op de deur. Hij zei tegen Barry en Damon dat ze naar de achterkant moesten gaan. Het huis was zo groot dat ‘naar de achterkant gaan’ een wandeling van enkele honderden meters betekende. De achterkant, zoals Wexford zei, was in feite ook een voorkant, maar dan naar de tuin gericht, met weer een dubbele trap naar een terras en weer twee deuren. Gazons, bloembedden, struiken en velden lagen glinsterend onder de rijp in het licht dat door de ramen naar buiten viel.
Niemand kwam op de bel en het gebonk af. Er was geen ander geluid te horen dan wat ze zelf produceerden.
‘We moeten naar binnen,’ zei Wexford. ‘De deur forceren.’
Het lukte niet. De vereende krachten van Burden, Barry Vine en Damon Coleman waren niet genoeg om die zware eikenhouten deuren in beweging te krijgen. Damon keek in een ruimte achter de trap, waar twee grote stenen vazen stonden en een ladder, en vond een minder zware deur in de muur. Die gaf mee toen hij er voor de tweede keer tegenaan vloog. Het hout trilde en het slot begaf het. Ze gingen met zijn allen naar binnen, liepen door kamers met bloempotten en bezems en tuingereedschap, en kwamen toen in een soort wasruimte, en in de keukens voorzien van de nieuwste apparatuur.
‘Woont één man hier in zijn eentje?’ Damon had nog nooit zoiets gezien.
Blijkbaar brandde er licht in elke kamer. ‘Waarom is dat?’ vroeg Barry, maar niemand wist het antwoord. ‘Toch niet om mensen die naar het huis komen te laten denken dat hier mensen zijn?’
‘Misschien is hij bang in het donker,’ zei Burden. ‘Nu ik erover nadenk: toen Bal en ik hier waren, was het in het begin van de middag, maar toen had hij veel lampen aan.’
Zoals het huis helder verlicht was, zo was het ook zo warm als een zomerdag. Wexford dacht even aan zo’n dag in augustus, toen Ambers lichaam was gevonden. Ze gingen de trap op naar de galerij en de eerste verdieping en toen ze voor een dubbele deur kwamen te staan, zei Damon plotseling: ‘Waar is Hannahs auto?’
‘Ze is niet met de auto,’ zei Burden. ‘Haar auto staat bij het bureau geparkeerd. Maar wacht eens even, hoe is ze hier gekomen?’
‘Met een taxi?’ Wexford maakte de deuren open. Ze zagen een kolossale slaapkamer met een hemelbed. De kamer was zo netjes dat het leek of niemand daar ooit had geslapen, of niemand zich daar ooit had uitgekleed en aangekleed. ‘Ze moet een taxi hebben genomen. Bel naar het bureau, Damon, en laat iemand de taxibedrijven bellen.’
Als ze hierheen kwam, dacht hij, als ze hier ooit was geweest. Ze wisten alleen dat ze naar Arlen ging. Misschien had ze hem ergens op neutraal terrein ontmoet. De anderen dachten blijkbaar hetzelfde. Ze spraken die gedachte uit toen ze door de slaapkamer liepen.
Karen en Barry spraken bijna tegelijk. ‘We weten niet dat ze hierheen is gegaan.’
‘Nee, maar we moeten zoeken,’ zei Wexford.
Ze gingen naar de tweede verdieping, nog meer lege kamers, nog meer licht. Weer naar beneden, door de galerij, over de grote brede rondgaande trap omlaag naar de hal, de eetkamer, de gele salon waar Bal misschien een pistool had gezien. Weer terug naar de hal. Ze waren nu door een leeg, stil huis gelopen dat aanvoelde alsof er in geen jaren iemand had gewoond, alsof het alleen maar een monument was dat op bepaalde dagen van de week opengesteld werd voor rondleidingen.
‘Wat nu?’ vroeg Barry aan Wexford.
Wexford gaf geen antwoord. Hij bukte zich en pakte een dunne gouden ketting van de vloer op, zo fijn als een haar. ‘Ze is hier geweest,’ zei hij. ‘Ik heb haar deze ketting zien dragen.’
‘Ik ook,’ zei Karen. ‘Het was een cadeau van Bal.’
Wexford dacht na. ‘Ik had Bal niet naar huis moeten sturen. Hij weet misschien meer dan wij. Ik bel hem.’
In de verte hoorde hij het geluid van de 4x4. De koplampen schenen tussen de bomen door en toen verscheen hij, langzaam en voorzichtig rijdend door Yorstone Lane. Bals hart maakte eerst een sprongetje, maar toen dacht hij: het is maar een auto. Het is iemand die thuiskomt van een feestje of van een heel eind rijden. Maar nee, het was een zilverkleurige auto – Hannahs moeder had precies zo’n auto. Daar reden er honderden van rond. Het was waarschijnlijk de populairste auto in deze omgeving. Ze gaan de brug over en rijden verder over het weggetje aan de andere kant, dacht hij. Maar tien meter aan zijn kant van de brug stopte de auto en stapte er een man uit. Het was Rick Samphire.
Zoals gewoonlijk droeg hij een capuchon. Hij liep naar de brug en keek naar de weg beneden. Al zijn bewegingen waren duidelijk te zien in het licht van de koplampen. Als hij alleen is, dacht Bal, kan ik hem in mijn eentje wel aan. Geen probleem. Hij vroeg zich af waar Arlen was en zag de man toen achter het stuur vandaan komen. Waren er nog meer? Tot zijn schrik ging plotseling zijn telefoon.
Het kon alleen Wexford of Burden zijn. Als hij opnam, zouden ze hem vertellen… wat zouden ze hem vertellen? Iets onaanvaardbaars, daar was hij zeker van. Hij liet de telefoon gaan, ergerde zich aan het geluid. Toen zag hij Hannahs gezicht. Het verscheen achter het raam aan de passagierskant. Hij nam de telefoon op.
‘Waar zit je?’ vroeg Wexfords stem.
‘Yorstone Bridge,’ zei Bal. ‘Ze hebben Hannah hier.’
Hij zette de telefoon uit en wist dat het hem zijn baan kon kosten.
Wat zouden ze doen? Een kille huivering ging als ijswater van boven naar beneden over zijn rug. Ze zou daar niet blijven als ze haar daar niet toe dwongen. En op datzelfde moment bleef ze daar niet meer. De deur ging open en ze stapte uit alsof ze dat uit vrije wil deed. Toen zag hij dat er iemand achter haar stond en tot zijn verbijstering herkende hij de man die Lawson heette, Ricks alibi voor elf augustus. Blijkbaar drukte Lawson iets tegen het onderste deel van haar rug – het pistool dat hij die dag in de gele salon had gezien?
Rick en Norman Arlen waren naar de andere kant van de brug gelopen. Ze keken over de lage leuning naar beneden en op dat moment reed er een auto onder hen door. Zoals Amber Marshalson daar onderdoor was gereden toen Rick dat brok beton liet vallen. Hannah stond daar nog steeds. Ze leunde bijna, zo leek het, tegen de steviggebouwde Lawson aan. Ze zetten haar weer in de auto, dacht hij, en dan… dan gooien ze haar over de brug? Dat zouden ze proberen… Maar dat deden ze niet. Rick was nog aan de andere kant van de brug, maar Arlen kwam terug. Welk hulpmiddel ze ook gebruikten om ervoor te zorgen dat Hannah onbeweeglijk achteroverleunde, Arlen nam het over. Lawson stapte weer in de auto, achter het stuur, reed met bulderende motor achteruit en reed toen de helling af naar de brug.
Toen Bal de handboeien zag, kwam hij meteen in actie. Hij zag dat Arlen, die nu duidelijk een pistool in zijn hand had, met zijn andere hand de handboeien losmaakte en dat Hannah haar handen omhoogbracht om ze voor haar gezicht te houden. Zonder erbij na te denken, zonder enige voorzichtigheid of angst, sprong Bal uit zijn auto. Later zou hij denken: dus zo voelt het aan als je aan het front bent, zo voelde het aan wanneer ze uit de loopgraven kwamen. De adrenaline kolkt door je aderen en verdooft je angstige geest.
Hij besprong Arlen zoals een dier zijn prooi bespringt. Hij deed dat zo heftig dat de klap waarmee de 4x4 over de brugleuning ging, nauwelijks tot hem doordrong – Lawson sprong op het laatste moment de brug op. Arlen zakte op zijn knieën, wankelde en viel naar voren. Op dat moment zag Bal wat het wapen was, een plastic kinderpistooltje. Rick rende nu terug, maar Hannah, haar handen vrij, draaide zich snel om en gaf hem een harde schop in zijn kruis. Terwijl hij dubbelklapte, vloog Lawson op haar af en graaide met zijn handen naar haar keel. Ditmaal was het Bal die een schop gaf. De man raakte weer uit zijn evenwicht en Bal zag zijn verschrikte gezicht in het felle schijnsel van de politiewagens die over het weggetje kwamen aanrijden.
Rick draaide zich om en rende de andere kant op, achtervolgd door Hannah. Midden op de brug bleef hij staan en draaide zich naar haar om, maar Hannah gaf hem een schop en de pijn leek hem onbeweeglijk te maken. Hij klapte dubbel, greep de bovenkant van zijn dijen vast, waarna Hannah weer naar hem toe kwam. Alsof hij bang was voor weer een aanval, huiverde hij eerst, en toen haar handen in zijn richting kwamen, deinsde hij terug als iemand die spierkrampen heeft van een giftige alkaloïde. Hij viel achterwaarts over de brugleuning, jammerde iets, schreeuwde iets en deed verwoede pogingen om weer overeind te komen. Maar zijn hakken gleden uit over het natte ijs, zijn armen kwamen omhoog maaiend door de lucht en hij ging met een schreeuw over de leuning en viel tien meter omlaag naar de weg beneden.