11
Brigadier Camb had hen niet naar een van de naargeestige verhoorkamers gebracht, maar naar de pas ingerichte ‘huiskamer’ van het politiebureau. Dat was een product van het zorgtijdperk, zoals Wexford het noemde, en het was een idee van Hannah Goldsmith dat enthousiast was overgenomen door de korpscommandant. Deze ruimte, voorheen de bergplaats van gevonden voorwerpen, was maar vier bij drie meter en had maar één klein raam, maar het gebrek aan ruimte en frisse lucht werd goedgemaakt door het vrolijke meubilair. Het projecttapijt was smaragdgroen, alle drie de kleine fauteuils hadden een andere primaire kleur en de vierde was blauw en geel gestreept. Een schilderij, groot genoeg om een van de muren bijna helemaal te bedekken, was een karmozijn- en koraalrode potpourri – zoiets als een slagershakblok tegen sluitingstijd op zaterdagavond, zoals Wexford het had beschreven. Hij had de korpscommandant voorgesteld de belastingbetalers van Kingsmarkham een rondleiding aan te bieden, omdat ze er zelf voor hadden betaald. Een ogenblik had hij gedacht dat hij serieus werd genomen.
Megan Bartlows vriend en haar moeder zaten naast elkaar, hij in de gele stoel, zij in de rode. Ze zaten tegenover het schilderij aan een tafel van wit plastic, waarop een stapel erg oude kleurensupplementen van zondagskranten lag. Ze hadden geen van beiden een vinger uitgestoken naar die stapel, die er nog net zo uitzag als toen de huiskamer elf weken geleden geopend was door een beroemdheid (iemand uit Kingsmarkham die nu voor Manchester City speelde). Ze leken ongeveer even oud, achter in de veertig. Megans moeder was een magere, afgetobde vrouw met blond geverfd haar dat ver onder haar schouders hing en een gezicht dat even vrolijk gekleurd was als het meubilair, in ongeveer dezelfde tinten. De vriend – ‘een soort schoonzoon zonder boterbriefje’, zoals Wexford later tegen Burden zei – zag eruit alsof hij als een eenentwintigste-eeuwse schurk naar een gekostumeerd feest ging. Zijn grijze haar was lang en in een staart samengebonden. Hij droeg een stuk of vijf ringetjes door de buitenrand van zijn ene oor en een zilveren of metalen kruis dat op de driehoek van grijs donshaar lag die door zijn vuile witte overhemd werd opengelaten. Zijn armen waren bedekt met woeste tatoeages, rood, zwart en broccoligroen. Zijn spijkerbroek zat erg strak, had gerafelde zomen en een slordig gat op elke knie.
Wexford zei beleefd ‘Goedenavond’ tegen hen beiden en vroeg naar hun naam.
Megans moeder had de naam Bartlow blijkbaar al lang geleden ergens achtergelaten en noemde een beetje verward haar eigen naam. ‘Lapper, Sandra Lapper,’ zei ze, en toen: ‘O, god nee, zo heet ik niet. Ik heb een geheugen als een zeef. Het is nu Warner, want ik ben vorige week getrouwd. Wat stom van me!’
‘Ik heet Keith. Keith Prinsip.’
De man had een diep doorgroefd donker gezicht met een brede, maar dunne mond en smalle ogen onder naar voren stekende oogleden die de kleur van blauwe druiven hadden. Hij zat onderuitgezakt in zijn stoel, zijn ene been over de andere knie, zijn lippen op elkaar geperst, en hij wekte de indruk dat hij in zichzelf een geluidloos deuntje floot. Mevrouw Warner zocht in een zwarte handtas vol riempjes en vergulde gespen en haalde er een foto in krimpfolie uit. Burden nam hem van haar aan, keek ernaar en gaf hem door aan Wexford. Megan bezat niet echt een jeugdige aantrekkelijkheid. Ze had een grote neus, een kleine kin en het sluike, lange blonde haar dat de mode voorschreef. Verder had ze het voorbeeld van haar moeder gevolgd wat de toepassing van make-up betrof.
‘Hebt u ook een dochter die Lara heet, mevrouw Warner?’ vroeg Wexford.
‘Hoe weet u dat?’
De politie geeft nooit antwoord op zulke vragen. ‘Vertelt u me wat er gebeurd is.’ Wexford keek van de een naar de ander. Het maakte hem eigenlijk niet uit wie het verhaal zou vertellen. Sandra Warner keek Keith Prinsip aan en Prinsip ging door met zijn geluidloos gefluit, maar ze bleven allebei zwijgen. ‘Wel,’ zei Wexford. ‘Omdat u en Megan Bartlow samenwonen, meneer Prinsip, kunt u misschien beginnen.’
‘Mijn vader ging dood,’ begon Prinsip. ‘Ik moest daarheen voor de begrafenis. Toen was ik daar, nou, toen was ik bij mijn zus, want mijn vader leefde met haar, goed?’
Wexford weerstond de verleiding om te zeggen dat het helemáál niet goed was en vroeg hem waar ‘daar’ was en over welke dag en nacht hij het had.
Zoals veel mensen uit zijn milieu kon Prinsip niet begrijpen dat de rest van de wereld niets van de omstandigheden van zijn familie en de bijzonderheden van zijn dagelijks leven wist. Verbaasd zei hij; ‘Birmingham, ja? Waar ik vandaan kom, waar mijn vader woonde. Niet gisteren. De dag voor gisteren en de nacht voor gisteren heb ik het over.’ Het kostte hem allemaal erg veel denkwerk. ‘Zaterdag ging mijn vader dood. Ik ging er maandag heen en de begrafenis was dinsdag. Ik kwam woensdag weer terug. Gisteren was dat. Gisteren, hè, Sand?’
‘Je bent van streek, Keithie, en geen wonder,’ zei Sandra tegen Wexford. ‘Hij ging daar op 31 augustus heen en kwam gisteren terug.’
‘Ging Megan Bartlow niet met u mee?’
‘Meg en mijn familie gingen niet samen. Zij en mijn zus hadden altijd mot, net twee katten.’
‘Hoe laat ging u op maandag van huis? En waar was Megan toen?’ vroeg Burden. Dit was hard werken. Als ze het van deze man moesten hebben, waren ze de hele nacht nog wel bezig. ‘Mevrouw Warner?’ zei hij.
‘Je ging om halftien weg, Keithie, dat klopt toch? Dus was Megan toen in de winkel. Ze gaan om negen uur open. Ja toch, Keithie?’
Wexford merkte dat de woorden in Prinsips mond gelegd moesten worden, anders kwam je nergens. Hij wachtte tot mevrouw Warner hem weer op gang kreeg.
‘Je zei haar gedag en je zei dat als Kath wilde dat je kwam, je haar zou bellen en daarna ging ze naar de winkel.’
‘Megan werkt in Gew-Gaws?’
‘Ja,’ zei Prinsip opgelucht. Hij deed weer een poging. ‘Ze werkt voor Jimmy Gawson. Ik belde haar om zes uur of zo, op dinsdag dus, maar ze had haar mobieltje uitstaan.’
‘Hebt u nog meer pogingen gedaan om haar te bellen? Ik bedoel,’ zei Burden, die zich van de beperkingen van zijn gesprekspartner bewust was, ‘hebt u het nog een keer geprobeerd?’
‘Ja, maar ik kreeg geen gehoor.’
‘Je hebt mij gebeld, Keithie. Dinsdagavond heel laat, twaalf uur of zo. Weet je wat Lee zei? “Die Keith is zeker vergeten dat we pas getrouwd zijn,”’ zei hij. ‘Wist hij veel, misschien was ik net lekker bezig.’ Sandra Warner gierde het uit. ‘Hoor mij nou. Ik moet me inhouden. Wie weet wat er met Megan is gebeurd en ik lach me het lazarus.’
‘Ik belde Sand, zoals ik al zei, en ik belde haar weer op de volgende dag, omdat ik me zorgen maakte.’ Deze keer had Keith geen souffleur nodig. ‘Ik bedoel, waar was ze nou? Ik was tegen etenstijd uit Birmingham terug, gisteren dus, om twaalf uur of zo, en toen was ze er niet.’
‘Dat was niet zo vreemd, Keithie. Ze zou in de winkel zijn.’
‘Daar was ze niet, Sand.’ De ondervraging veranderde in een gesprek tussen hen tweeën. ‘Het eerste wat ik deed, was daarheen gaan. Jimmy, de eigenaar van de winkel, zei: “Waar is die Megan dan?” Dat was het eerste wat hij zei. “Waar is die Megan dan?”’
‘Keithie kwam naar ons toe en at wat met Lee. We zeiden, ik bedoel we zeiden allemaal, Lee ook, we wachten vierentwintig uur, zeiden we, en als ze er dan nog niet is, dan… nou, dat wisten we niet, maar we dachten dat we wat moesten doen.’
Wexford en Burden keken elkaar aan, versuft door die steeds herhaalde en grotendeels nutteloze verklaringen. Toch was Sandra Warner nog steeds de beste informatiebron van de twee. Daarom vroeg Wexford aan haar of haar andere dochter Lara, bij haar thuis woonde en of de zussen een nauwe band met elkaar hadden. Intussen ging Burden een vermissingsformulier halen.
‘Waarom wilt u wat weten van mijn andere dochter? Lara is niet weg, goddank.’
‘Ze was bevriend met het dode meisje, Amber Marshalson,’ zei Wexford, die er deze keer niet onderuit kon om een verklaring te geven.
‘Niet bevriend. Niet bevriend.’ Mevrouw Warner keek gekwetst. ‘Ze kenden elkaar, dat wel.’
Wexford had geen idee of het waar was wat hij zei, maar hij zei het toch. ‘Amber en zij zijn samen naar Frankfurt geweest.’
Of het nu giswerk of inspiratie was, hij had bijna gelijk en daardoor volkomen ongelijk. ‘Niet Lara. Megan, en wat is daar mis mee?’ Sandra Warner was gauw beledigd. ‘Is dat een misdaad of zo? Ik weet niet eens waar die klotestad ligt. Ergens waar ze die euro’s hebben.’
Het zou heel goed een misdaad kunnen zijn, dacht Wexford. ‘Ik zou morgen graag met Lara willen praten. Hoe laat gaat ze naar haar werk?’
‘Ze werkt niet. Ze studeert. Aan de Stowerton Business School.’
‘Dan praat ik morgen met u en haar. Dan hebben we misschien ook nieuws over Megan.’
Burden kwam met het formulier terug en keek van de een naar de ander. Hij wist niet door wie hij het moest laten invullen.
‘Geef maar hier,’ zei Sandra. ‘Als Keithie dat doet, wordt het niks. Hij is zijn bril vergeten.’ Ze knipoogde overdreven naar Burden, die daaruit afleidde dat Keith niet kon lezen en schrijven. Keith zelf vertoonde niets van de schaamte die zo kenmerkend was voor analfabeten. Hij ging gewoon door met fluiten, maar nu niet meer geluidloos. Het was een vage, zachte versie van Can’t Buy Me Love .
Het was laat. Wexford wenste Burden goedenavond en liep langzaam naar huis. Het meisje was dood, daar was hij zeker van. Onder andere omstandigheden zou hij misschien geamuseerd aan de ondervraging terugdenken, maar nu kon hij dat niet. Ze was dood omdat ze Amber Marshalson had gekend. Vooral omdat ze betrokken was bij dezelfde smokkelpraktijken als Amber en omdat ze allebei op een gegeven moment hadden gezegd dat ze hun opdrachtgevers zouden aangeven. Of misschien, verbeterde hij zichzelf, had Megan gedreigd degenen te verraden die verantwoordelijk waren voor de moord op Amber. Dat was het waarschijnlijkst. Niemand ging op vakantie naar Frankfurt. Je ging daarheen voor een congres of een zakelijke bespreking of om op een ander vliegtuig over te stappen. Amber en Megan waren daarheen gegaan om iets af te geven wat door hen, of door een van hen, van Engeland naar Duitsland was gesmokkeld. Die smokkelwaar was waarschijnlijk op weg naar het Verre Oosten geweest.
Dat alles zou, dacht hij, niet veel uitwerking hebben op de oliedomme Keith Prinsip – dat was een Servische naam, de naam van de moordenaar van aartshertog Frans Ferdinand – maar hij moest er niet aan denken wat voor effect het zou hebben op de vrolijke Sandra Warner, die zo gelukkig was in haar nieuwe huwelijk en tot wie de ernst van de situatie blijkbaar nog niet helemaal was doorgedrongen. Het nieuws zou haar des te harder treffen.
Hij kwam bij zijn huis en zag dat Sylvia’s auto nog buiten stond. Blij – dat kon hij niet helpen – en toch ook een beetje geschrokken, zei hij tegen zichzelf dat hij haar voorzichtig moest aanpakken. Hij moest vriendelijk zijn en haar niet meer zoveel verwijten maken. Want wat had dat voor zin? Hij liep de hal in en hoorde het onwelkome geluid van een stem die niet van Sylvia en ook niet van zijn vrouw was. Een ogenblik kon hij die stem niet thuisbrengen. Hij deed de deur open, ging naar binnen en gaf Naomi Wyndham een hand, die hij misschien maar één keer eerder had ontmoet. Ze was een kleine, slanke vrouw van ongeveer vijfendertig en ze had het soort lang, rood haar dat de schilder Rossetti in extase zou hebben gebracht. Wexford vond het altijd een beetje weerzinwekkend, die moderne gewoonte dat ex-vrouwen de beste maatjes waren met de vriendin van hun ex-man, en ex-mannen met de vriend van hun ex-vrouw, maar als hij er goed over nadacht, moest hij bekennen dat tweedracht en rancune veel erger waren.
Dora keurde die dingen veel meer af dan hij. Het leek wel of ze alles afkeurde wat haar dochter deed en iedereen met wie haar dochter omging. Toen Wexford binnenkwam, zei ze met een ijzige stem tegen Sylvia dat ze beter naar huis kon gaan om de vrouw af te lossen die op Ben en Robin paste. Ze kon bijna niet begrijpen, zei ze, waarom Sylvia een oppas betaalde om hierheen te kunnen komen. Toen hij erbij was, werd ze nog feller. ‘Naomi is nu al zo bij de baby betrokken, Reg, dat ze een oogje op Sylvia houdt. Ze zorgt ervoor dat ze geen alcohol drinkt en al haar vitaminen krijgt, nietwaar?’
Sylvia keek geërgerd, bijna boos.
‘Weet u, ik heb onwillekeurig het gevoel dat ik het ben die onze baby draagt,’ zei Naomi. ‘Ik weet wel dat het niet zo is, maar ik mag het graag denken. Sylvia heeft gevoeld dat het bewoog – nou, dat hij of zij bewoog, maar ze wil niet laten nagaan wat het is, ik weet niet waarom niet – en ik stel me voor dat ik het voel. Nou, eigenlijk is het meer dan verbeelding. Ik voelde vanmorgen echt iets fladderen. Het was net of een klein voetje me een schopje gaf.’
Sylvia zei op onaangename toon: ‘Verbeelding, zeg dat wel. Jij kunt het niet voelen. Jij weet niet hoe het is.’
‘Ik weet dat maar al te goed, Sylvia, en dat is mijn tragedie. Maar ik compenseer het door te proberen te voelen wat jij voelt. Als jij weeën krijgt, voel ik vast ook pijn.’
‘Dat hebben aanstaande vaders in de Stille Zuidzee ook,’ zei Wexford. ‘Ze gaan in een hut liggen en simuleren de pijn van hun vrouw. Couvade, noemen ze dat.’
‘Wat mooi,’ zei Naomi enthousiast. ‘Als het zover is, doe ik ook een couvade.’
‘Zullen we allemaal iets drinken?’ zei Wexford vlug, in de verwachting dat Sylvia nee zou zeggen.
Ze verraste hem met een opstandig: ‘Doe mij maar een groot glas witte wijn, pa. Naomi zal zich voor mij onthouden, dan kan ze me naar huis rijden.’
Toen ze weg waren, leunde hij bij de wijd openstaande tuindeuren in zijn luie stoel achterover. Er was een lichte bries opgestoken, bijna de eerste in weken. ‘Misschien slaat het weer om,’ zei hij. Het ijskoude bierglas in zijn hand deed hem er vreemd genoeg aan denken hoe prettig het was om op een besneeuwde dag in januari een radiator vast te pakken. ‘Als ik Sylvia was, zou ik gek worden van dat meisje.’
‘Ze gaat nu overal rondbazuinen dat ze een couvade gaat doen. Dat heb jij haar aangepraat,’ zei Dora.
‘Waar was Neil?’
‘Die is vast wel zo verstandig om zich erbuiten te houden.’
Later lag hij naast haar in bed met niet meer dan een laken over zich heen. Hij dacht aan het meisje dat dood was en het meisje dat waarschijnlijk dood was en het geld waarvoor ze een veel hogere prijs hadden betaald.
De vroege morgen is prachtig om te zien wanneer het mooi weer is en de hitte nog uren op zich laat wachten. Hannah had vroeger op school geleerd waarom er op zulke ochtenden dauw op het gras blijft liggen, maar ze was het vergeten. Omdat de droogte al zo lang aanhield, vond ze het vreemd al dat overtollige water in het gras, al die glanzende druppels die als parelsnoeren op de dwarslat van het hek van de Brooks lagen.
John Brooks’ auto stond langs de kant van de weg geparkeerd en er lag een nevel van dauw op de voorruit. Het was nog geen zeven uur.
Ze was in haar eentje gegaan, want ze had het erg onfeministische idee – een erg onlogisch idee voor een ambitieuze adjunct-inspecteur – dat ze Bal niet zo vroeg uit zijn bed kon bellen nadat hij haar de vorige avond op twee campari-soda’s had getrakteerd, zelf geen alcohol had gedronken om haar naar huis te kunnen brengen en haar bij het afscheid een tedere kus op haar wang had gegeven. Ze had John Brooks kunnen bellen, maar dat had ze de afgelopen dagen al verschillende keren gedaan en ze kreeg altijd een antwoordapparaat aan de lijn en er belde nooit iemand terug.
Ze belde aan, maar er kwam niemand. Ze gebruikte de klopper, belde nog eens en ditmaal kwam er een jongeman met nat, donker krullend haar en een jongensachtig gezicht naar de deur.
Hij had een handdoek bij zich en wreef daarmee door zijn haar terwijl hij zei: ‘Wie bent u, op dit uur?’
‘Adjunct-inspecteur Goldsmith, meneer Brooks.’ Hannah liet haar legitimatiebewijs zien en zette een voet over de drempel. ‘Ik wil u graag spreken en u bent moeilijk te pakken te krijgen.’
‘U wilt me nú spreken? Ik ga net naar mijn werk.’
‘Ik moet u dringend spreken.’ Ze kon haar stem koud en scherp maken. ‘Bij voorkeur nu, maar als dat niet kan, wil ik graag een afspraak voor zo gauw mogelijk maken. Dan geef ik u één ding in overweging tot we elkaar opnieuw spreken. We hebben gehoord dat u de gewoonte hebt om ‘snachts met uw auto weg te gaan – midden in de nacht of tegen de ochtend.’
‘Dat is een leugen.’
‘Goed, maar we moeten erover praten. Ik stel voor dat we dat vanavond om halfacht doen.’
Hij zei niets, knikte en haalde toen zijn schouders op.
‘Meneer Brooks?’
‘O, goed dan. Maar het komt me niet goed uit.’
‘Mij wel,’ zei Hannah, en ze ging terug naar haar auto. Ze reed naar de hoek, stopte en deed alsof ze haar aantekeningen las. Binnen vijf minuten reed Brooks haar met zijn auto voorbij, op weg naar Kingsmarkham.
Lara Bartlow studeerde aan een zelfstandige afdeling van de oude hogeschool van Stowerton en nam haar studie bedrijfskunde erg serieus. In de huiskamer van de huurwoning die ze met Sandra had gedeeld totdat Lee Warner erbij kwam, was ze mappen en boeken in een nieuwe aktetas aan het doen toen Wexford en Hannah Goldsmith binnenkwamen. Warner was nergens te bekennen; waarschijnlijk lag hij nog in bed. Er hing een sterke geur van gebakken spek in de woning. Lara was netjes gekleed in een zwart broekpak, een wit overhemd en ‘praktische’ schoenen met platte zolen. In plaats van de stem die hij had verwacht, kreeg hij een heel beschaafd accent te horen. Als Amber met haar op vakantie zou zijn gegaan, zou hij zich minder hebben verbaasd, maar het was haar zus geweest, de vriendin van Keith Prinsip… Aan de andere kant: het was toch geen vakantie geweest? Eerder een zakenreis.
‘Ik wil niet te laat komen,’ waren haar eerste woorden.
‘We rijden u naar uw school, mevrouw Bartlow,’ verzekerde Hannah haar vlug. ‘Het is geen politieauto.’
De familie Bartlow-Lapper-Warner had vast wel vaker kennisgemaakt met de politie. Waarschijnlijk leidden ze een leven vol kleine criminaliteit: een beetje winkeldiefstal, een heleboel uitkeringsfraude, onverzekerd rijden, dat soort dingen. Lara zou waarschijnlijk voor geen goud in de buurt van een van de turkoois-blauw en flamingorood geruite auto’s van de politie van Midden-Sussex gezien willen worden. Aan de andere kant was hij nu misschien onredelijk. Dit meisje was duidelijk bezig uit het dal te klimmen. Hij vroeg haar hoe ze Amber Marshalson had leren kennen.
‘We zaten samen op school.’
‘Zat Ben Miller daar ook op?’
‘Ja. Het zijn hier een stel snobs, maar Amber was dat niet. Als het in onze tijd niet zo idioot klonk, zou ik zeggen dat ze een echte dame was, zoals mijn oma dat noemt. Het brak mijn hart toen ik hoorde wat er met haar was gebeurd.’
‘Had ze je zus Megan via jou leren kennen?’ vroeg Wexford.
‘Ja, dat klopt. Ze ging op een avond met me mee naar de Bling-Bling Club en toen was Amber er ook. Alleen zij, niet die Keith.’ Ze aarzelde en zei: ‘Megan zou best meevallen als ze maar bij hem weg was.’
Ze is nu bij hem weg, dacht Wexford bedroefd. ‘Je moet niets van hem hebben?’
‘Een lamlendige klootzak,’ zei Lara fel. ‘Hij heeft haar omlaag gehaald. Hij laat haar dingen doen die ze nooit zou hebben gedaan toen ze nog bij mam en mij was.’
‘Wat voor dingen?’
‘Dat moet u haar zelf maar vragen. Ik verlink mijn zus niet. En ik moet nu naar school – nu meteen.’
Toen ze naar de auto liepen, bedacht hij dat hij haar die ene vraag juist niet kon stellen. Het begon al warm te worden. De temperatuur ging voelbaar omhoog, er zat geen beweging in de lucht en de bladeren van de bomen langs de straat hingen slap. De nacht was niet lang en vochtig genoeg geweest om ze tot leven te wekken.
Hannah stelde de vraag toch: ‘Waarom gingen Amber en zij naar Frankfurt?’
‘Dat moet u mij niet vragen. Misschien was het een goedkope vliegreis of zoiets.’
‘Waar denk je dat je zus nu is, Lara?’
‘Ervandoor met iemand die ze heeft leren kennen, weg van die Keith, hoop ik.’
‘Als je dat echt denkt,’ zei Wexford, ‘zou ze dat dan doen zonder contact met je moeder of jou op te nemen?’
‘We zijn er. Hier moet ik zijn.’ Lara stapte uit de auto, zag Wexford, op een manier waarop vrouwen dat tegenwoordig bijna nooit meer deden, op de elegantste manier. Ze drukte haar knieën tegen elkaar aan, zwaaide beide benen opzij, zette haar voeten op de grond en stond op en dat alles in één vloeiende beweging. ‘Dat zou best kunnen. Ik bedoel, ze heeft mij niks over een andere man verteld, maar zo ging het ook met Keith. Ze had een leuke vriend en hij zag er nog goed uit ook, hij leek op Jude Law, en op een dag was ze… nou, toen was ze gewoon verdwenen. Vier of vijf dagen later dook ze op, met die Keith op sleeptouw. Ze had een week vrijgenomen van haar werk en was in haar eentje naar Brighton gegaan en daar had ze hem gevonden – in de goot, denk ik – en meegenomen. Dat was drie jaar geleden.’
Ze zagen haar een trap oplopen om het gebouw binnen te gaan; een lang, zelfverzekerd meisje dat wist waar ze heen ging en hoe ze daar wilde komen.
‘Nu moeten we naar haar zus gaan zoeken,’ zei Wexford.