7

Toen ze nog kinderen waren, zij en haar zus, had hun vader hun geleerd de ene temperatuurschaal in de andere om te zetten. Een nuttige formule die op school nooit aan de orde was gekomen. In die tijd wilde je altijd graden Fahrenheit omzetten in graden Celsius. Vermenigvuldigen met negen, delen door vijf en dan tweeëndertig aftrekken. Sylvia vond dat ze het haar jongens ook moest leren. Maar nu niet. Ze wilde minstens een uur niet met Robin en Ben praten, niet na wat ze haar hadden laten doormaken. Ze waren de tuin ingegaan en speelden daar met een opblaasbaar zwembadje, een cadeau van een grootouder. Ze hoopte dat ze daar voorlopig bleven.

Ze had hun over de baby verteld. Het was nu te zien en binnenkort zouden ze het hebben gemerkt. En dus had ze het hun verteld. Ze herinnerde zich nog dat haar moeder haar jaren geleden had verteld dat ze zwanger was van Sheila. Wat had ze toen geantwoord? Ze dacht dat het zoiets geweest was als: ‘Zul je het meest van mij houden?’

Robin daarentegen, politieman in de dop, had meteen gevraagd: ‘Wie is de vader?’

Toen zij zo oud was als hij nu, zou geen kind dat ooit hebben gezegd. Ze had een kleur gekregen toen ze het hoorde. ‘Papa.’ En toen zij zo oud was als Robin nu, hoefde geen kind ooit zoiets te horen krijgen. Natuurlijk wilden ze dat Neil en zij weer bij elkaar kwamen, ongeacht de twee minnaars die ze had gehad, en ongeacht Naomi. Ze wilden dat hun moeder en vader weer samen bij hen woonden. Alle kinderen wilden dat.

‘Dus papa komt bij ons terug,’ zei Ben. Het was geen vraag, maar de constatering van een feit.

‘Nee,’ zei ze. ‘Nee.’

Dat was te veel voor hen. Ze keken haar aan. Toen haalde Ben zijn Gameboy tevoorschijn en keek er strak naar. En op dat cruciale moment had ze het verknoeid en durfde ze niet verder te gaan. Ze kon hun niet vertellen – niet nú – dat de baby niet van ‘hen’ zou zijn, maar naar Neil en Naomi zou gaan, dat hij in Naomi’s armen zou worden gelegd voordat ze zichzelf ongelukkig kon maken door een band met hem te krijgen.

‘Nou, dat is het,’ zei ze. ‘Dat is mijn nieuws. Nu weten jullie het.’

Ze zeiden niets. Wat had ze bedoeld toen ze tegen zichzelf zei dat zij haar dat hadden laten doormaken? Ze hadden nauwelijks een woord gezegd. Als iets haar het leven zuur maakte, was het haar eigen steeds groter wordende schuldgevoel. Elke dag, bijna elk uur. En vanavond kwamen haar ouders. Ze wist niet wat haar vader zou zeggen. Dat wist ze nooit met hem.

De jonge mensen met wie Barry Vine en Lynn Fancourt gingen praten, vertelden allemaal min of meer hetzelfde verhaal. Amber was ‘om een uur of tien’ in haar eentje naar de Bling-Bling Club gekomen en was daar tot kort na één uur gebleven. Chris Williamson zei dat hij niet op de tijd had gelet en Charlotte Probyn zei dat het later was omdat zij en Chris weggingen toen Amber, Samantha en Ben Miller ook weggingen. Lara Bartlow was al weggegaan met James Sothern. Ze was niet zijn vriendin, maar ze woonden bij elkaar in de buurt op de Muriel Campden Estate. Het was Barry Vine een raadsel waarvoor ze naar die club gingen: Ben, Amber en Veryan Colgate dronken niet, Liz Bellamy dronk één glas wijn en de anderen dronken bier. Niemand van hen danste, want het bleek dat de jongens dat niet wilden. Lynn Fancourt kon zich niet in Barry’s standpunt verplaatsen, maar ze verschilde veel minder in leeftijd met hen.

‘Ze zijn toch bij elkaar? Ze praten en lachen een beetje. En er is muziek.’

‘Muzíék?!’ zei Barry, die bekendstond om zijn voorkeur voor de opera’s van Bellini.

Samantha Collins was interessanter. Het was meteen al duidelijk geweest dat ze een hekel aan Amber had gehad – was het jaloezie? Ongevraagd sprak ze een oordeel uit. ‘Ik vond het altijd verkeerd van haar dat ze zoveel uitging. Ik heb dat vaak tegen Ben gezegd, maar hij was het niet met me eens. Ze had thuis een zoontje van een jaar, god nog aan toe. Ik bedoel, het gaat er nou even niet om of iemand op haar zeventiende zwanger zou moeten raken, maar ze werd nu eenmaal zwanger en kreeg het kind. Ze zou zich best een beetje verantwoordelijker kunnen gedragen, vindt u ook niet?’

Barry en Lynn waren beslist niet van plan om te zeggen wat ze ervan vonden. Daarnaast vond Barry dat je een mogelijke getuige die goed op dreef was niet moest onderbreken.

‘Ik weet dat je geen kwaad van de doden mag spreken, maar al deze dingen heb ik haar ook in haar gezicht gezegd. Ik vind dat je voor je mening moet uitkomen. Die ouders van haar – nou, haar vader. Hij gedroeg zich alsof zijn hart gebroken was toen ze hun vertelde dat ze zwanger was. Hij had zelfs een hekel aan Brand. Ik zeg niet dat zij en hij onaardig voor hem zijn geweest, maar zou u uw baby achterlaten bij mensen die niet om hem gaven? Om uit te gaan? En het ging niet om een enkel keertje. Het was elke week. Maar voor sommige mensen gaat alles van een leien dakje, hè? Dat moet u toegeven. Ik bedoel, dat aanbod van een flat om in te gaan wonen! In Londen! Had ik maar zoveel geluk. Ik zou zo graag het huis uit willen. Ben en ik zouden gaan samenwonen als we een huis kregen, maar vergeet het maar. Het is bijna onmogelijk met die hoge huizenprijzen van tegenwoordig.’

Zodra er een korte stilte viel, vroeg Lynn haar of ze hun iets over de avond in kwestie kon vertellen.

‘Wat valt er te vertellen? Ben kwam me afhalen en we gingen naar de Bling-Bling. Zij kwam na ongeveer een halfuur of vlak daarna. Ze was later dan anders, ik weet niet waarom. We gingen met zijn drieën weg en dat vond ik eigenlijk nooit prettig. Ik bedoel, Ben mocht dan een vriend van haar zijn, maar hij is míjn vriend en je wilt niet dat iemand anders er met gespitste oren bij zit als je elkaar welterusten wenst, hè?’

‘Hoe laat was dat?’

‘Kwart over een, twintig over een. Het is niet ver – nou, dat weet u zelf. Ik zou het kunnen lopen, maar niet midden in de nacht, nee, dank u. Trouwens, waarom zou ik die twee alleen laten? Dat moest wel als ze naar Brimhurst reden en dat vond ik ook niks. Neemt u dat maar van mij aan. Als ik eerlijk moet zijn: ik kon bijna niet wachten tot ze in die flat van de Hillands trok.’

‘Ze is gestorven voordat ze dat kon doen,’ zei Barry, en als dat vermanend klonk, vond hij het niet erg. De ondervraging gaf hem het sterke gevoel dat het motief voor de moord op Amber Marshalson iets met de flat in Crenthorne Heath te maken had.

Wexford, alleen in zijn kamer, had ongeveer hetzelfde idee. Hij had Vivien Hilland gebeld. In het licht van wat hij over het ongeluk van 24 juni had gehoord, had hij haar gevraagd wanneer ze Amber die flat hadden aangeboden.

‘Ik weet niet meer precies wanneer. Maar wacht even – ja, ik weet het toch. Dat was in juni, twee of drie weken voor Ambers verjaardag. In juli zou Amber achttien worden. U weet hoe dat tegenwoordig gaat. Als ze achttien worden, moeten ze een feest geven en waarschijnlijk ook als ze eenentwintig worden. We hadden erover gepraat, en toen kwam mijn man binnen en fluisterde iets. Ik ging met hem de kamer uit en hij zei, waarom bieden we haar de flat niet aan als meneer en mevrouw Klein in oktober weggaan? Nou, ik ging meteen weer naar binnen en deed het aanbod. Ze was bijna extatisch. Ze zei dat ik haar geen mooier verjaardagscadeau had kunnen geven.’

‘Wanneer was ze jarig, mevrouw Hilland?’

‘Eens kijken. 1 juli, denk ik. Nee, 2 juli.’

‘Dus u praatte half juni met haar over de flat?’

‘Dat moet wel.’

‘Voor het auto-ongeluk waarbij Amber betrokken was?’

Ze wist het weer. ‘O ja, natuurlijk! Ongeveer een week daarvoor.’

Probeerde iemand haar op 24 juni te vermoorden om te voorkomen dat ze die flat kreeg of om ervoor te zorgen dat ze nooit achttien zou worden? Het was in elk geval mislukt. Hij moest erachter komen wat er gebeurde toen Amber achttien werd. Erfde ze geld en zou iemand anders het erven als ze niet meer leefde? Dat was onwaarschijnlijk, want als ze er financieel goed voorstond, had ze het aanbod van de Hillands niet hoeven aannemen. Ze moesten gauw weer een bezoek aan de Marshalsons brengen. Intussen moest hij het dossier bestuderen over de zaak van dat stuk beton dat van de brug werd gegooid; met de dood van mevrouw Ambrose tot gevolg.

Het viel hem algauw op dat er weinig getuigen waren geweest. James Ambrose herinnerde zich bijna niets van wat er was gebeurd. Mavis Ambrose was dood en Amber Marshalson was dat nu ook. Ambrose herinnerde zich alleen dat de weg bij het naderen van de brug omlaagging en dat hij toen iemand op de brug had gezien, een vaag silhouet. Hij kon niet zeggen of het een man of een vrouw was, maar hij dacht wel dat de persoon van wie hij alleen de contouren kon zien, een jack met een capuchon droeg. Wexford keek op van het dossier. Eerst leek het hem te mooi om waar te zijn. Er was een man met een capuchon op de Yorstone Bridge gezien voor de moordaanslag op Amber Marshalson en er was een man met een capuchon in het bos bij Mill Lane gezien voordat Amber daadwerkelijk werd vermoord. Was dit bijna zeker dezelfde man? Hij las verder.

Aan weerskanten van de brug stond een dicht bos. Aan de zuidkant liep er een pad door het bos. Dat pad sneed een grote lus in Yorstone Lane af en kwam daar kort voor de brug over de weg naar Kingsmarkham weer op uit. Het was amper een kilometer lang. In de tijd waarin je min of meer een huis mocht bouwen waar je dat wilde, was er ongeveer op het midden van het pad een huisje gebouwd voor een boswachter of jachtopziener. Daar woonde een vrouw van drieënnegentig, Grace Morgan. Het had tegen de avond gelopen, maar het was nog niet donker en ze had door het raam van haar voorkamer naar buiten gekeken in de hoop een paar dassen te zien, die er soms om die tijd waren, maar die avond zag ze ze niet.

Het brok beton leek op andere blokken op een bouwterrein in Stowerton. Het leek of ze daarmee iets op het spoor waren, maar toen werden er net zulke brokken gevonden op bouwterreinen in Kingsmarkham, Sewingbury en Pomfret, om van de dorpen nog maar te zwijgen. Zoals Burden opmerkte, leek het wel of heel midden-Sussex aan een stuk door werd gesloopt en weer opgebouwd. Voor de eeuwenoude doorgaande wegen gold dat een straat of halve straat nog maar net een nieuw wegdek had gekregen of ze begonnen al aan de volgende. Overal zag je blokken beton of gasbeton en brokken gesloopt metselwerk. Zelfs wanneer ze de bouwplaats konden vinden waar het brok beton vandaan kwam, konden ze daar niet uit afleiden dat het was weggehaald door iemand die daar in de buurt woonde. Bijna iedereen had tegenwoordig een auto. Het was geen probleem om in het donker naar Stowerton te rijden, of naar York Street, Kingsmarkham, of de oude kaasmarkt in Pomfret of de woonwijken van Sewingbury Minster, het stuk beton op te pakken en ermee naar huis te rijden.

Wat het wapen betrof dat voor de tweede en geslaagde moordaanslag op Amber Marshalson werd gebruikt, kreeg Wexford een telefoontje van de receptie. Een zekere heer Clansfield wilde hem spreken. ‘Wie is dat?’ vroeg hij aan de brigadier van dienst die hem belde.

‘Hij zegt dat hij plinthologist is, wat dat ook mag zijn.’

‘Wil je hem naar boven sturen?’

Wexford had het rapport van de plinthologist al op zijn bureau liggen, al had hij er nog geen blik op geworpen, zoals hij meteen tegen de man zei toen die de kamer binnenkwam.

‘Dat hoeft ook niet,’ zei Clansfield. ‘Ik ben op weg naar huis en ik kom even langs om het mondeling uit te leggen. Voor het geval u dacht dat ik geen grondig werk heb geleverd.’

‘Gaat u zitten.’

‘Eventjes maar. Ik kan niet lang blijven. Ik heb mijn dochter beloofd dat ik met haar naar de tennisfinale van het graafschap zou gaan…’

En ik heb beloofd dat ik de mijne de les zal lezen, dacht Wexford. Tenminste, dat zei ik tegen mijn vrouw.

‘Ik weet niet hoeveel u van bakstenen weet…’

‘Je bouwt er huizen mee,’ zei Wexford. ‘Dat is het wel zo’n beetje.’

‘Ja, nou, ik wil niet te technisch worden, maar er zijn allerlei soorten bakstenen en ze zijn in de loop van de jaren veranderd. Ooit waren er Romeinse bakstenen. Wij zouden ze eerder dakpannen noemen. Toen kwamen er tudorbakstenen. Die zijn groter, maar nog steeds tamelijk klein en plat. Vooral in het oosten van het land zie je witte bakstenen. Die zijn eigenlijk geel, maar het materiaal waarvan ze zijn gemaakt, heeft die kleur omdat er in dat deel van het land vooral zandsteen – dat wil zeggen, zonder ijzer – voorkomt.’

‘Ja.’

‘Nou, tegenwoordig zijn er duizenden soorten baksteen. Geperforeerde, draadgesneden strengpersstenen kunnen zowel glad, bezand, geschorst als geruwd zijn. Dan heb je ook nog het gladde bezande type en het geperste type.’

‘Een geperste baksteen?’ zei Wexford.

‘Het is maar een term,’ zei de plinthologist zonder glimlach. ‘Zoals “generfd” en “geschaafd”.’

‘Ik zie wel wat in die geperste stenen. Kan ik er daar een van krijgen?’

Ditmaal rekte Clansfields mond zich een beetje uit. ‘Dat is het meest voorkomende type, en dat is trouwens ook wat u daar hebt. Er zijn letterlijk miljoenen van zulke stenen in het land. Miljoenen, zo niet miljarden.’

Niemand kon zonder auto in Great Thatto wonen. Er was namelijk geen openbaar vervoer. Het weggetje dat er vanuit Myland heen leidde, was zo smal dat auto’s elkaar hele stukken lang niet konden passeren. Er was ook geen winkel. De kerk was alleen open op de eerste zondag van de maand, als de dominee van de St Mary in Myland de ochtenddienst kwam houden. Soms ging niet één inwoner van Great Thatto – het waren er eenenzestig – naar de dienst, en dan deed de dominee de kerk weer op slot en ging hij naar huis.

De afgelegen ligging van de plaats werd goedgemaakt door de prachtige omgeving. Op de weg had je de South Downs aan je rechterkant, Clusterwell Ring, een kegelvormige, met bomen begroeide heuvel aan je linkerkant, en overal kolossale beuken die hun groene takken zo hoog uitspreidden dat ze boven het smalle weggetje bijna bij elkaar kwamen. ‘sNachts was het zo donker als de binnenkant van een zwartfluwelen zak, maar als er sterren waren, kon je ze nergens in Sussex zo goed zien als daar.

Wexford ging erg laat uit Kingsmarkham weg. Hij had het gevoel dat hij daar had moeten blijven om dat bakstenenrapport te bestuderen, maar hij reed toch naar Great Thatto. Telkens wanneer er een tegenligger naderde, reed hij een uitwijkhaven in. Het waren allemaal grote auto’s met vierwielaandrijving, hoog boven de grond en met grijnzende motorkappen als primitieve maskers.

‘Ik ben moe,’ zei hij tegen Dora. ‘Ik hoef niets te eten.’

Ze schudde haar hoofd. ‘Ik ben te boos om te eten.’

Toen Wexford het pad van de oude pastorie insloeg, vroeg hij zich voor de zoveelste keer af waarom Sylvia en Neil dat huis hadden gekocht. Zeker, het was groot, het lag midden in de natuur en het was een paradijs voor kinderen, maar hij had nog nooit zo’n lelijk huis gezien. De mengeling van neogotiek en ‘Arts and Crafts’ was een belediging voor het oog. Verder had niemand in jaren iets aan de tuin van de pastorie gedaan en was die al lang geleden in een wildernis veranderd.

Hij wist dat er moeilijkheden op komst waren toen Dora opzij ging en met haar hoofd schudde: ze wilde haar dochter niet kussen. Hij kuste haar wel. Waarom niet? Het was zijn baby niet. Hij hoefde er niet voor te vechten, te argumenteren, te dreigen met een Salomonsoordeel. Sylvia was erg nerveus, dat merkte hij meteen. Als Dora moeilijk ging doen, moest zij hen naar huis rijden, want dan nam hij een glas wijn.

Ze gingen bij de wijdopen tuindeuren zitten. Dora weigerde pertinent naar buiten te gaan vanwege de muggen, die zich in zwermen op schaduwrijke plaatsen hadden verzameld en daar hun vreemde dans opvoerden. Ze praatten over Sylvia’s moeders heftige reactie op muggenbeten en de ongevoeligheid daarvoor van haar en haar vader. Ze praatten over haar slapende zonen en of ze al dan niet op vakantie zouden gaan. En toen hield Sylvia het niet meer uit: ‘Nou, vertellen jullie me nu dan maar wat jullie ervan vinden dat ik een baby krijg voor Naomi.’

‘Het maakt geen verschil wat ik ervan vind,’ zei Wexford.

‘Misschien niet, maar ik wil het toch graag weten. Oké, het gaat jullie niet aan, maar ik kan er niet tegen dat zoiets vreselijk belangrijks helemaal niet ter sprake komt.’

Wexford wachtte enkele seconden. ‘Daar vergis je je in. Als je tot een familie behoort, gaat alles wat je doet tot op zekere hoogte ook de anderen aan.’

‘Nou, wat denk je? Natuurlijk dat ik gek ben.’

‘Ik denk dat je jezelf erg ongelukkig zult maken.’

‘Dat denk ik ook,’ zei Dora met een stem die heel anders klonk dan haar gebruikelijke diepe, zachtmoedige toon. ‘En waarschijnlijk de jongens ook. Al die dingen die tegenwoordig gebeuren, reageerbuisbaby’s, klonen en vrouwen van zestig die nog een kind krijgen – dat is allemaal verkeerd. Het leidt alleen maar tot verdriet en verwarring.’

‘Ik dacht dat jullie tenminste blij zouden zijn dat Neil de vader is. Ik denk dat pa het niet zo erg vindt, maar ik weet dat jij het niet goedkeurt dat ik… nou, dat ik relaties met mannen heb.’

‘Nee, dat keur ik inderdaad niet goed. Niet zolang je kinderen bij je in huis hebt. En als je het dan per se wilt weten: ik keur het niet goed wat je tegenwoordig allemaal doet.’

Wexford vroeg haar wanneer ze was uitgerekend.

‘Vijf december.’

‘Voordat je hieraan begon,’ zei Dora bitter, ‘had je kunnen bedenken dat je niet alleen je kind weggeeft, maar ook ons kleinkind.’

‘Je kunt het ook zo bekijken.’ Sylvia verhief haar stem. ‘Als ik het niet aan Neil en Naomi zou geven, zou ik het helemaal niet krijgen. Ik heb een nieuwe baan. Ik zou geen tijd hebben om voor een baby te zorgen. Je moet ervan uitgaan dat het kind al van hen is. Daar ga ik ook van uit.’

Wexford keek haar aandachtig aan, zonder medeleven. ‘Ik wilde dat ik je geloofde. Jij bent hier niet hard genoeg voor, Sylvia. Je zegt vaak dat iemand iets verdringt. Nou, dat denk ik nu ook van jou. Je verdringt je ware gevoelens, camoufleert ze met allerlei zweverige kreten uit de sociale wetenschappen.’

Hij zag de tranen in haar ogen komen en over haar wangen rollen. Niet hij, maar haar moeder zei op een toon die hij nooit eerder van haar had gehoord: ‘Zo, dat is beter. Huil maar. Als je je zo voelt, huil je maar eens uit. Huil maar voor ons allemaal. Voor het geval je het niet weet: je verwoest deze familie.’

Hij zei niets, maar pakte de hand van zijn vrouw vast. ‘Als je zover bent, gaan we naar huis.’

Wexford kuste zijn dochter. Dora kuste haar niet. Ze stond daar maar met haar autosleutels in haar hand, en Sylvia wendde haar betraande gezicht af. Wexford voelde een hevig verlangen om haar in zijn armen te nemen, maar hij deed niets. Hij liep achter Dora aan het huis uit en dacht aan een jonge moeder, half zo oud als Sylvia, die op een gruwelijke manier aan haar eind was gekomen, zodat haar kleine jongen zonder moeder achterbleef.