26
De auto die uit Mill Lane kwam, was een donkerblauwe Mercedes met Ross Samphire achter het stuur. De man zou wel in Clifton zijn geweest om iets voor zijn werk te bespreken met de Marshalsons, dacht Wexford toen hij tegenover Jewel Terrace parkeerde. Maar toen zag hij Lydia Burton bij haar hekje staan alsof ze net iemand had uitgezwaaid. Tamelijk lang, herinnerde hij zich uit Damon Colemans korte beschrijving, zeker niet te dik, niet erg jong maar ook niet precies van middelbare leeftijd… Was dit de vrouw die Ross in Colin Fry’s appartement had ontmoet? Daar leek het wel op. Zijzelf zou nooit zo’n appartement hoeven te gebruiken. Ze had een eigen huis en ze was alleen. Het moest zijn keuze zijn geweest dat ze naar Fry’s appartement gingen. Maar waarom? Had het met de afstand van Pauceley naar Brimhurst te maken? Of kende hij iemand in de buurt die hem misschien zou herkennen? Nou, de Marshalsons…
Het was erg koud geworden, en Lydia, die helemaal niet met een schuldige houding naar hem en Hannah zwaaide – maar waarom zou ze zich schuldig voelen, ze was niet getrouwd – ging vlug naar binnen. Gwenda Brooks kwam zo vlug naar de deur dat ze daar waarschijnlijk achter had gestaan. Een ervaren vroedvrouw als Mary zou gemakkelijk kunnen zien of een vrouw zwanger was of niet, ook als die vrouw nog maar kort zwanger was. Maar wat wist hij daarvan? Of Hannah? Toch konden ze allebei zien dat Gwenda echt niet over veertien dagen een kind zou baren; zelfs niet over zes maanden. Sinds John Brooks’ vertrek was ze sterk afgevallen. Haar bruine, geruite rok hing los om haar heupen en platte buik, als een kledingstuk dat modieus wijd om een fotomodel van vijftien hangt. Haar gezicht was ingevallen. Haar keel en hals hadden die diepe holten die hij in zijn jeugd ‘zoutkelders’ had horen noemen.
De huiskamer waarin Hannah de vorige keer was geweest, zag er nog net zo somber uit als toen. Wexford moest denken aan kamers in derderangs hotels, waar alles de kleur van pap of volkorenbrood had en waar geen siervoorwerpen of schilderijen waren. Gwenda zat met haar knieën tegen elkaar op de rand van haar stoel. Voor de tweede keer zei ze: ‘Ik weet niet wat de politie ermee te maken heeft. Het zijn mijn privé-zaken.’
‘Mevrouw Brooks,’ vroeg Hannah, ‘gaat u een geboortereis naar Kenia maken?’
‘Dat weet u. Dat heb ik gezegd.’
‘En die reis heeft tot doel dat u en de andere vrouwen die eraan deelnemen daar een baby ter wereld brengen?’
‘Dat is een van de doelen, ja. We maken een rondreis van een week. Ik begrijp eigenlijk niet waarom ik u dit alles moet vertellen. Maar als u erop staat, ja, we maken een rondreis van een week en brengen twee nachten in een safaripark door en daarna gaan we naar een verpleegtehuis in Nairobi om daar een baby ter wereld te brengen. Een pijnloze, natuurlijke bevalling, mag ik daaraan toevoegen.’
‘Bent u naar een dokter geweest, mevrouw Brooks?’ vroeg Hannah. ‘Uw huisarts hier, bedoel ik.’
De vrouw keek nu erg gekwetst. ‘Ik hoef niet naar een dokter. Ik mankeer niets.’
Hannah zou willen zuchten. Wexford had haar kunnen vertellen dat die vragen van haar geen zin hadden. Het ging nu alleen om concrete feiten. Blijkbaar begreep Hannah dat ten slotte en vroeg ze alleen naar de namen van de kennis in Myringham en het reisbureau dat haar de ‘geboortereis’ had verkocht.
‘Dat mag ik niet vertellen,’ zei ze verontwaardigd. ‘Ik heb een geheimhoudingsverklaring getekend.’
Natuurlijk, dacht Wexford. ‘Als u de politie iets vertelt, schendt u de geheimhouding niet,’ zei hij, niet helemaal naar waarheid.
‘Nou, vooruit dan maar. Ze heet Sharon Lucas en het is een reisbureau in Londen. Het is Miracle Tours op Carlos Place, West 1.’ Ze sprak dat adres uit met een trots die bijna meelijwekkend was. Ze was geen naïeve plattelandstrut, maar een vrouw van de wereld die een reisbureau in Mayfair gebruikte.
‘Bedoelt u dat u daar zomaar naartoe ging?’ vroeg Hannah.
‘Natuurlijk niet.’ Gwenda Brooks maakte zich kwaad. ‘Sharon vertelde het me en de adviseur van skok noemde me dat reisbureau. U weet wat skok is?’
‘Ja, dat weten we. Wie was die adviseur?’
Ze noemde hem. Een zekere Ken Quickwood. Wexford, die had verwacht (of misschien alleen gehoopt) dat het Ross Samphire was, was enorm teleurgesteld. Zodra ze weggingen, zei Hannah heftig: ‘Niet te geloven dat mensen zo gek kunnen zijn!’
‘Dat kan ik gemakkelijk geloven,’ zei Wexford. ‘Hannah, ik denk dat ik je “naar west” stuur, zoals ze dat vroeger zeiden. Ga maar een dagje winkelen en loop dan ook even binnen bij Miracle Tours.’
Een beetje laat kwam Colin met een nors gezicht het politiebureau binnen. Hij droeg een gewatteerd jasje met een capuchon. Dat was voor Wexford aanleiding om het hele idee dat capuchons iets met de zaak te maken hadden uit zijn hoofd te zetten. Toen hem weer werd gevraagd wie Ross Samphires metgezellin was geweest, zei Fry dat hij het niet wist.
‘Hebt u haar ooit gezien, meneer Fry?’
Fry zweeg, dacht na, hoewel dit iets was waarover iemand die eerlijk was niet lang hoefde na te denken. ‘Misschien,’ zei hij ten slotte voorzichtig.
‘Hoe ziet ze eruit?’
‘Eind dertig, begin veertig. Goed figuur. Wel knap om te zien – ik weet het niet. Ik kan niet goed beschrijven hoe mensen eruitzien.’
‘Heet ze Lydia Burton?’
‘Dat zou kunnen.’ Fry klonk voorzichtig. ‘Misschien.’ Hij keek Wexford even aan en wendde meteen zijn ogen af. ‘Ik wil niet dat Ross weet dat ik dat zei,’ zei hij. ‘Dat wil ik niet. U moet niet vergeten dat Ross mijn… nou, mijn broodwinning is. Ik ben van hem afhankelijk. Het kan jullie niet schelen of iemand door jullie toedoen zijn baan verliest. Dat laat jullie koud.’
Wexford keek hem door het raam na. Toen Fry over het voorplein naar het busje liep, trok hij zijn jasje om zich heen en boog hij zijn schouders naar voren. Het werd koud. ‘Geen weer voor deze tijd van het jaar,’ noemde Burden dat en Wexford vond dat je die uitdrukking in dit land in geen enkele tijd van het jaar, voor geen enkel weer kon gebruiken. Want hij had sneeuw in juni meegemaakt en in december buiten gezeten. Ze zouden nu naar Sharon Lucas gaan, de kennis van mevrouw Brooks. De auto had niet meer dan een uur op het voorplein van het politiebureau gestaan, maar Donaldson moest het ijs van de achter- en voorruit krabben voordat ze konden vertrekken.
‘En dan te bedenken,’ zei Burden, ‘dat het ongelooflijk heet was toen deze zaak begon en dat de dag waarop Amber werd vermoord de warmste dag was sinds de temperatuurmetingen begonnen.’
‘Zo gaat dat.’ Wexford was in een slecht humeur. ‘Wat die ongelooflijkheid betreft: ik vind het niet moeilijk om het te geloven. Ik zou het ook kunnen geloven,’ zei hij, meegevoerd door zijn fantasie, ‘als het morgen sneeuwde of als de temperatuur twintig graden omhoogging of als het onweert tegen de tijd dat we in Myringham zijn.’
Burden zei niets meer. Hij herkende de voortekenen van woede. Even later zei Wexford wat rustiger: ‘Ik wilde dat ik kon zeggen dat al Damons werk niet vergeefs was. Hadden we maar kunnen aantonen dat Fry een bordeel houdt, want dat zou hem in diskrediet brengen en dan zou hij niets meer waard zijn als verschaffer van alibi’s. Maar zoals hij zelf al zei: het is niet verboden om je huis een avond aan vrienden uit te lenen. En als hij daarvoor wordt betaald, wat dan nog? Je kunt mensen betalen om op je huis te passen, als je dat wilt, of op je kind, hond of kat.’
‘Het heeft ons doen beseffen dat Ross overspel pleegt.’
‘Ik geloof dat overspel een misdrijf is in sommige van de Emiraten en in delen van Afrika, maar hier niet en ik hoop ook niet dat het dat wordt.’
‘Nee, maar zijn gedrag brengt hem in diskrediet. Hij is niet meer witter dan wit.’
‘Is hij dat ooit geweest Mike? Hij líjkt zuiver op de graat, maar we weten dat hij dat niet is. Dat wisten we al voordat Damon bij Fry’s huis ging posten. We weten dat Rick die meisjes heeft vermoord en dat Ross hem dekt.’
‘Maar er is wel één klein probleempje, hè? Colin Fry. Fry is geen heilige, maar hij zou niet liegen over de plaats waar Rick was, als hij echt dacht dat Rick de moordenaar van Megan was. Hij zegt dat Rick op 1 september bij hem in het oude bankgebouw was. Dat zou hij vast niet zeggen, Reg, als hij dacht dat Rick de moord op Megan had gepleegd.’
‘Waar denkt hij dan dat hij die alibi’s voor verschaft?’
‘Wat mensen altijd hebben gedacht of zichzelf hebben wijsgemaakt. Dat wij het op iemand hebben voorzien omdat hij een strafblad heeft. Als hij een vriend uit de nood kan helpen, waarom zou hij dat dan niet doen? Dat is heel wat anders dan proberen een vriend te dekken die iemand heeft vermoord.’
Ze had een erg kleine woning. Die bestond uit één kamer van vijf bij vier meter en achter de twee open deuren in een van de lange muren waren een klein keukentje en een nog kleinere doucheruimte te zien. Wexford dacht meteen dat geen enkele beoordelaar van de sociale dienst zou verklaren dat dit geschikte woonruimte was om een kind in te laten opgroeien. Het was te klein en het leek te veel op een pied-à-terre. Sharon Lucas had zo’n bed dat je in de muur kon wegklappen, maar dat was vandaag niet gebeurd, al liep het tegen de middag. De baby lag in een la. Burden wierp een ondoorgrondelijke blik op dat geïmproviseerde bedje, maar Wexford had er vaker van gehoord. Zijn grootmoeder had hem verteld dat de ‘armen’ dat deden in plaats van een wiegje of bedje te kopen.
Het was een zwarte baby, of beter gezegd, een baby met een lichte koffiekleur. Hij had een mooi gezicht en een nobel hoofd dat Wexford (misschien ten onrechte) meteen aan Somalië deed denken. Zijn zwarte krullen zaten zo strak als een muts van astrakanbont om zijn welgevormde hoofd. Hij was klaarwakker en erg rustig en hij had zijn dikke, bruine armpjes onder het dek vandaan gestoken en zwaaide daarmee door de lucht, vol aandacht voor de bewegende schaduwen die ze op de witte muur maakten. Als dit kind twee of zelfs vier weken geleden is geboren, dacht Wexford, ben ik Sherlock Holmes. Was ik dat maar.
De woede die onderweg in hem had gesudderd, dreigde nu over te koken. Hij was blij dat die Quickwood hier niet was. Als Wexford geweld gebruikte, was dat het einde van zijn carrière. En hij had zich vast niet kunnen inhouden en zou de man hebben geslagen… Hij haalde diep adem en keek nu pas goed naar de vrouw die ze kwamen bezoeken. Ze was een arme stumper, dacht hij, en zijn woede zakte af tot een soort wanhoop. Ze was een mager, verschrompeld vrouwtje van veertig met veel te felle ogen en een melkwitte huid, anemisch, bijna albinowit.
‘Ik wil u graag een paar vragen stellen, mevrouw Lucas,’ begon hij. Hij stelde Burden voor en ging op het bed zitten.
Burden voelde er weinig voor om de enige fauteuil te nemen en liet zich op een keukenkruk zakken. Hij keek ook naar de baby en er kwam een peinzende blik in zijn ogen. Wexfords volgende vraag verraste hem.
‘Hoe heet de baby?’
‘Elkanah,’ zei Sharon Lucas.
‘O ja? Hebt u dat uit de bijbel?’
Ze schudde haar hoofd. ‘Kent u Elkanah Jones die dokter Steadman speelt in Casualty ? Op de tv?’
Het was gemakkelijker om daar niet nader op in te gaan.
‘Hij is zwart, weet u, en hij ziet er zo goed uit.’
‘Ongetwijfeld,’ zei Wexford. ‘Uw Elkanah is ook zwart, nietwaar? U niet. Is zijn vader zwart?’
‘O nee. Trouwens, ik heb hem al in geen maanden meer gezien.’ Ze begreep blijkbaar niet dat ze die verklaring ontoereikend vonden.
Wexford kon zich niet herinneren wanneer hij zo met de mond vol tanden had gestaan. Hij wist niet wat hij tegen haar kon zeggen. Hij had geen woorden; ze spraken niet dezelfde taal. Ze scheen geen enkele van de talen te spreken die hij kon gebruiken voor de uiteenlopende vreemde mensen die hij moest ondervragen. Ze keek hem met grote, lege, simpele ogen aan. Die ongekunstelde onschuld van haar sloeg hem met stomheid. Terwijl hij nog naar woorden zocht, vroeg Burden: ‘U bent op reis naar Afrika geweest, mevrouw Lucas?’
‘Een Miracle Tour,’ zei ze. Een wonderreis.
‘En waar hebt u dat geregeld?’
‘Pardon?’
Burden probeerde het opnieuw. ‘Vertelt u ons over uw reis naar Afrika, mevrouw Lucas. U bent naar Nairobi geweest, nietwaar? Was dat een vakantie?’
Ze verraste hem. ‘Het was een vruchtbaarheidsbehandeling.’
‘In Afrika?’
Bijna verontwaardigd schudde ze met haar hoofd. ‘De behandeling was hier,’ zei ze. ‘We moesten bijzondere dingen eten, vitaminen slikken en geen alcohol en koffie drinken. Dat deden we zes maanden. Toen gingen we naar Nairobi voor het wonder.’
‘Wat was dat?’ vroeg Wexford, blij dat Burden de weg voor hem had gebaand.
‘Van die anderen weet ik het niet. Ik heb ze nooit meer gezien. Ze kwamen niet hier uit de buurt. Ik ging naar een verpleegtehuis. Het was daar erg mooi en schoon. Er waren een dokter in een witte jas en twee zusters. Dat waren zwarte mensen. De dokter gaf me een injectie en ik ging slapen.’
‘Dat was een slaapmiddel?’
‘Ja, dat was het. Toen ik wakker werd, legden ze mijn baby in mijn armen.’
‘Zomaar?’
‘De zuster zei dat het een erg gemakkelijke bevalling was geweest en dat ik na een paar uur met Elkanah kon vertrekken. We zaten met een groep van tien in het vliegtuig, maar ze kwamen allemaal uit verschillende plaatsen. Toen ik met Elkanah naar huis ging, gaf de man die bij ons was – ze noemden hem een koerier – me Elkanahs paspoort. Het was erg leuk dat hij op zijn leeftijd al een paspoort had.’
Inmiddels had Elkanah er genoeg van gekregen om naar de schaduw van zijn handen op de muur te kijken en begon hij zachtjes te jammeren. Sharon pakte hem op met haar dunne, witte armen die te fragiel leken om zijn gewicht te kunnen dragen. Maar toen ze hem tegen haar schouder hield, zijn mollige bruine wang tegen haar knokige kin, kwam er een uitdrukking van tedere aanbidding op haar gezicht, waardoor ze opeens bijna mooi leek. Wexford moest aan een andere vrouw met een kind denken, een vrouw wier houding ten opzichte van dat kind het omgekeerde was van dit. Een ogenblik zag hij Diana Marshalson voor zich, met al haar geduldige onverschilligheid.
‘Mevrouw Lucas, wilt u ons vertellen wat u voor uw Miracle Tour hebt betaald?’
‘Het was duur. Dat hebben ze ons uitgelegd.’ Ze ging met Elkanah naar de keuken en pakte een flesje uit de minuscule koelkast. Het werd een heel gehannes toen ze het flesje onder de stromende warme kraan hield, terwijl ze de hand van de inmiddels krijsende baby daar tegelijk zo ver mogelijk vandaan hield. Wexford vroeg zich af hoe oud hij in werkelijkheid was. Dat zou in het paspoort staan – of er zou iets in het valse paspoort staan. Toen ze ervan overtuigd was dat de inhoud van het flesje warm genoeg was, stak Sharon de speen in Elkanahs mond en ging ze met hem zitten. Ze glimlachte tevreden. ‘Ik moest een hypotheek op mijn flat nemen. Tienduizend pond was het. Maar dan was alles inbegrepen: de dieetbehandeling, de vliegreis, de bevalling en Elkanahs paspoort.’
‘Hebt u een baan, mevrouw Lucas?’
‘Ik zit ‘savonds achter de kassa van de Tesco. Vier avonden per week. Mijn moeder past dan op Elkanah.’ Op een vage manier scheen ze te beseffen dat ze wat meer moest uitleggen over die grote uitgave die ze had gedaan. ‘Ik wilde een baby voor mezelf, weet u. Ik had het geprobeerd en geprobeerd. Ik verlangde zo naar een baby. Ik keek altijd naar andere vrouwen met baby’s en ik weet niet waarom ik er niet eentje heb gestolen, zo erg was ik eraan toe.’ Elkanah zoog enthousiast en snel aan zijn flesje. Sharon aaide met eindeloos veel tederheid over zijn hoofd. ‘Maar nu gaat het goed met me,’ zei ze. ‘Ik heb mijn eigen baby.’
‘En we moeten hem bij haar weghalen,’ zei Wexford. ‘We moeten de baby’s weghalen van al die vrouwen. Tenminste, iemand moet dat doen. Ik geloof niet dat ik er de moed voor zou hebben. Ik wil hier eigenlijk niet mee doorgaan. Als we nu eens deden alsof Gwenda Brooks ons dat nooit heeft verteld?’
‘Je maakt natuurlijk een grapje.’ Burden zei het streng, bijna heftig. ‘Natuurlijk moeten we dit doorzetten. Natuurlijk. Moeten we die schurken soms gewoon laten doorgaan met het bedriegen van die domme vrouwen? Moeten ze tienduizend pond per keer blijven verdienen met een van de smerigste praktijken die ik ooit heb meegemaakt?’
‘Ik maakte een grapje, Mike, als je in dit verband van grappen kunt spreken. We moeten hem een halt toeroepen. Alleen wilde ik… nou, ik wilde dat mensen niet zo slecht waren. Dat klinkt idioot, hè? Een ouwe diender als ik. Sturen we Hannah naar Miracle Tours als een mammie in spe die naar een baby hunkert?’
‘Ik denk het. Maar het is bijna niet te geloven. Je zou zoiets niet verzinnen. Een heel stel vrouwen die zo graag een baby willen dat ze zichzelf zoiets absurds kunnen aanpraten: naar Afrika gaan, bevallen zonder zwanger te zijn geweest en een Afrikaanse baby als je eigen kind mee terugnemen.’
‘Ik heb eens iets uit mijn hoofd geleerd wat de filosoof Bertrand Russell heeft gezegd. Eens kijken of ik het nog weet. “Het feit dat een opinie in brede kring wordt aanvaard, bewijst absoluut niet dat die opinie niet volslagen absurd is. Integendeel, als we bedenken hoe dom het grootste deel van de mensheid is, zal een wijdverbreide overtuiging vaker dwaas dan verstandig zijn.”’
‘Het zijn geen echte weeën, schat,’ zei Mary. ‘Je hebt voorweeën. Dat betekent waarschijnlijk dat de baby over een week of twee komt. Het kan ook eerder gebeuren.’
Sylvia hees haar grote lichaamsmassa van de bank. ‘Ik had ze ook toen ik zwanger was van Ben, maar dat was ik vergeten. Ik ben nu in het stadium dat ik alleen maar wil dat er een eind aan komt. Ik wil alleen maar dat het afgelopen is. Is jou iets opgevallen? We hebben al twee hele dagen niets van Naomi gehoord, tenzij jij wel iets hebt gehoord en het me niet hebt verteld.’
‘Ik heb iets gehoord.’
‘En er is iets gebeurd waardoor je het me niet hebt verteld.’
Mary ging naar de keuken. Ze was misschien wel twee minuten weg. Toen ze terugkwam, had ze een fles mineraalwater met vlierbloemsmaak en twee glazen bij zich. Ze schonk de glazen vol, hield Sylvia er een voor en zei: ‘Ik weet niet hoe je erover denkt, maar op de een of andere manier denk ik dat je het niet prettig zult vinden. Vrouwen vinden dat niet prettig, zelfs wanneer ze niet meer om de man in kwestie geven.’
‘Kom op, wat is het?’
‘Naomi en Neil gaan over twee weken trouwen.’
Sylvia nam een slokje uit haar glas. Ze zette het neer. ‘Daar heb ik toch niets mee te maken? Als zij het niet was, zou het een ander zijn. Trouwens, ik ben bij hem weggegaan. Ik heb geen recht tot klagen.’ Ze deed haar ogen dicht en zei langzaam: ‘Ja, ik vind het wel erg. O, wat ben ik toch dom, Mary.’
Ze huilde. De tranen liepen uit haar dichte ogen. Mary kwam naast haar zitten en pakte haar hand vast.