35
Op een schitterende zonnige dag op Bali, toen de natuur net aan het uitbotten was, begaf Suparwita zich naar de heilige tempel van Pura Lepuyang. Onder een wolkeloze hemel besteeg hij de drakentrap en daarna liep hij door de gebeeldhouwde toegangspoort verder naar de tweede tempel, die hoog tegen de berghelling was gebouwd. De top van de Agung verrees in al zijn pracht, al even stralend blauw als het zeewater in de Straat van Lombok. Terwijl Suparwita zich bij een groep knielende gelovigen wilde voegen, viel er opeens een schaduw over de stenen. Hij zag dat Noah Perlis hem op stond te wachten.
‘Je kijkt helemaal niet verbaasd.’ Perlis voelde zich in zijn Balinese sarong en T-shirt al even weinig op zijn gemak als de gemiddelde junk in een strak gesneden pak.
‘Waarom zou ik verbaasd moeten kijken,’ antwoordde Suparwita. ‘Ik wist toch dat u terug zou komen?’
‘Ik kon nergens anders heen. In de Verenigde Staten word ik gezocht. Ik ben nu een vluchteling, dat is toch precies wat je wilde?’
‘Het was mijn bedoeling dat u een uitgestotene zou worden. Dat is niet hetzelfde.’
Perlis beantwoordde deze opmerking met een sneer: ‘Denk je soms dat je mij kunt straffen?’
‘Ik heb geen behoefte u te straffen.’
‘Ik had je moeten vermoorden toen ik daar de kans toe had, jaren geleden.’
Suparwita heek hem aan met zijn grote vochtige ogen: ‘Was het al niet genoeg dat u Holly heeft vermoord?’
Perlis leek geschokt. ‘Dat kun je niet bewijzen.’
‘Wat u bewijs noemt heb ik niet nodig. Ik weet wat er gebeurd is.’
Perlis zette een stap in zijn richting: ‘Wat is er dan precies gebeurd?’
‘U hebt Holly Marie Moreau vanuit Europa tot hier achtervolgd. Wat u daar met haar deed kan ik niet pretenderen te weten.’
‘En waarom niet?’ Perlis keek nog steeds snerend. ‘Je beweert toch dat je de rest allemaal wel weet?’
‘Waarom heeft u Holly achtervolgd toen ze hier terugkwam, meneer Perlis?’
Perlis hield zijn mond dicht en haalde toen zijn schouders op alsof het er allemaal niets meer toe deed. ‘Ze was in bezit geraakt van iets wat van mij is.’
‘En hoe is dat zo gekomen?’
‘Omdat ze het godverdomme had gestolen. Ik kwam hier om terug te halen wat van mij is. Ik had elk recht...’
‘Om haar te vermoorden?’
‘Ik wilde gaan zeggen dat ik alle recht had om terug te halen wat ze gestolen had. Haar dood was een ongeluk.’
‘U heeft haar per ongeluk vermoord,’ zei Suparwita.
‘Ik kreeg het van haar terug. Ik kreeg waar ik op uit was.’
‘Maar wat voor nut had dat? Heeft u dat geheim ooit weten te ontsluieren?’
Perlis zweeg nu. Als hij had geweten hoe hij moest rouwen, dan zou hij dat al hebben gedaan.
‘Daarom bent u hier teruggekomen,’ zei Suparwita, ‘niet alleen naar Bali, maar exact naar de plek waar u haar heeft vermoord.’
Plotseling trok een vlaag van woede door Perlis heen. ‘Ben je tegenwoordig ook bij de politie, behalve dat je een heilige man bent, of hoe je jezelf ook noemt?’
Suparwita produceerde een zweem van een glimlach waar Perlis zich echter niet aan vast kon klampen. ‘Ik denk dat het juist is te zeggen dat wat Holly van u heeft afgenomen, door uzelf ook gestolen was.’
Perlis werd nu lijkbleek. ‘Hoe zou je dat... hoe zou je dat in vredesnaam kunnen weten?’ fluisterde hij.
‘Holly heeft het me verteld. Wat dacht u dan?’
‘Holly wist dat niet, alleen ik wist dat.’ Hij gooide zijn hoofd vol minachting achterover. ‘Hoe dan ook, ik ben hier niet naartoe gekomen om me te laten ondervragen.’
‘Weet u nu waarom u hiernaartoe gekomen bent?’ De ogen van Suparwita straalden nu zo helder dat hun vuur door de zon nauwelijks werd gedimd.
‘Nee.’
‘Maar u weet het wel.’ Suparwita strekte een arm uit en wees naar de massa van de Agung die zich verhief achter de stenen toegangspoort.
Perlis draaide zich om en keek, terwijl hij zijn ogen afschermde tegen de gloed. Toen hij zich weer terugdraaide was Suparwita verdwenen. De gelovigen gingen nog steeds op in hun eindeloze gebed, de priester werd helemaal in beslag genomen door God weet wat en de man naast hem was zijn geld aan het tellen in een hypnotiserend traag en gelijkmatig ritme.
Vervolgens bemerkte Perlis opeens dat hij, alsof het buiten zijn eigen wil omging, naar de berg Agung toe wandelde, naar de gebeeldhouwde stenen toegangspoort, naar de top van de trap waar, jaren tevoren, Holly Marie Moreau haar dood tegemoet was gegaan.
Perlis ontwaakte met een schreeuw van valse ontkenning vast-geschroefd in zijn keel. Hoewel er airconditioning was in zijn kamer, lag hij toch te zweten. Opeens was hij overeind geschoten in een zittende positie, vanuit een diepe slaap of preciezer gezegd, vanuit een heftige droom over Suparwita en Pura Lempuyang. Rondom zijn pompende hart voelde hij de pijn die hij altijd kreeg na dergelijke dromen.
Even besefte hij niet waar hij was. Hij was voortdurend voortvluchtig geweest sinds hij de Iraanse olievelden in brand had gestoken. Wat was er misgelopen? Die pijnlijke vraag had hij zichzelf al duizenden keren gesteld en uiteindelijk bleef slechts één antwoord over: Bardem had deze uitkomst niet kunnen voorspellen door de invoering van twee vrijwel identieke variabelen naast de miljoenen parameters waarmee het programma was gevoed: Bourne en Arkadin. In de financiële wereld werd het opduiken van een door niemand verwachte gebeurtenis die het spel veranderde betiteld als een ‘Zwarte Zwaan’. Een omstandigheid buiten de vastgelegde parameters die het programma vast liet lopen droeg in de hermetische wereld van de supergespecialiseerde softwareprogrammeurs de naam Shiva, de hindoegod van destructie.
Het opduiken van één enkele Shiva was al zeldzaam genoeg, maar twee was ondenkbaar.
Dagen en nachten verstreken als in zijn dromen: Perlis twijfelde er nu aan wat droom was en wat het wakende leven. In elk geval leek niets hem meer werkelijk, niet het voedsel dat hij at, niet de plaatsen waar hij verbleef, niet de hazenslaapjes waar hij heel soms in weg wist te zakken. Maar gisteren was hij op Bali aangekomen en voor de eerste keer sinds de Black Hawk was opgestegen boven de ruïnes van operatie Pinprick, was er in hem iets veranderd. Zijn werk bij Black River was alles voor hem geweest, familie en vriendenkring tegelijk – hij was niet in staat geweest om verder te kijken dan de parameters van Black River. Zonder die organisatie bestond hij eigenlijk niet meer. Nee, het was bij nader inzien nog veel erger, want in feite had hij zijn eigen bestaan al helemaal uitgewist gedurende al die tijd dat hij bij Black River had gewerkt. Hij had genoten van al die rollen die hij moest spelen, want die voerden hem steeds verder weg van zichzelf – iemand van wie hij nooit had gehouden, iemand die hij altijd volkomen onbruikbaar had geacht. Het was de echte Noah Perlis geweest – pathetische zwakkeling die hij was – van wie sinds zijn kindertijd niets meer was vernomen, die verliefd was geworden op Moira. Bij Black River gaan werken was zoiets als het aantrekken van een harnas geweest, het aanbrengen van een beschermende laag tegen de zwakkeling vol gevoelens die als een ruggengraatloze sukkel ergens binnen in hem op zijn kans lag te loeren. Zonder Black River was hij van dat harnas beroofd en kwam zijn miezerige kleine roze zelfje bloot te liggen. Een schakelaar was omgezet, van positief naar negatief, en alle energie die hij altijd overal vandaan zoog, vloeide nu zomaar uit hem weg.
Hij zwaaide zijn benen het bed uit en stapte naar het venster. Wat had deze plek toch voor bijzonders? Tal van paradijselijke eilanden had hij in de loop van jaren bezocht, plekken die als glinsterende diamantjes over de wereldbol gestrooid waren. Maar Bali leek met een ijle aanwezigheid tegen zijn ogen aan te drukken. Hij was een man die geen geloof hechtte aan dit soort ijle aanwezigheden. Zelfs als kind was hij al praktisch ingesteld geweest. Vrijwel zijn gehele volwassen leven had hij doorgebracht in isolement, zonder familie en vrienden, een situatie waar hij zelf voor had gezorgd, want familie en vrienden hadden de gewoonte je te verraden zonder dat ze het zelf doorhadden. Al vroeg in zijn leven had hij ontdekt dat je geen pijn kon lijden als je gevoelloos was. Toch leed hij nu pijn, en niet alleen vanwege Moira.
Hij nam een douche en kleedde zich aan en stapte toen de klamme hitte en het felle zonlicht in. De hemel was precies even wolkeloos als in zijn droom. In de verte kon hij de blauwe massa van de berg Agung onderscheiden, voor hem een oord van eeuwigdurend mysterie, en van angst ook, want het leek hem alsof er iets wat hij van zichzelf niet wilde weten huisde op die berg. Dat ‘iets’ trok hem sterk aan maar stootte hem ook met evenveel kracht weer af. Hij trachtte naar buiten weer enig evenwicht te tonen, maar de emoties die in hem tot uitbarsting waren gekomen kon hij niet langer de baas. Die verdomde paarden waren op hol geslagen en gevlucht uit hun stallen en zonder de ijzeren discipline van Black River, zonder zijn harnas, kreeg hij ze niet meer naar binnen. Hij staarde naar zijn handen, die even heftig trilden als wanneer hij een delirium tremens zou hebben gehad.
‘Wat is er met mij aan de hand?’ dacht hij. Maar dat was niet de juiste vraag om nu te stellen, zoveel was hem wel duidelijk.
‘Waarom bent u gekomen?’ Dat was de juiste vraag, de vraag die Suparwita hem gesteld had in zijn droom. Alle personages in je dromen waren aspecten van jezelf, zo had hij ergens gelezen. Als dat klopte dan had hij die vraag dus aan zichzelf gesteld. Toen hij na de dood van Holly Marie vertrok, was hij er zeker van geweest dat hij nooit meer zou terugkomen. En kijk aan, nu was het toch zover gekomen. Moira had hem pijn gedaan, dat was waar, maar de meeste pijn voelde hij toch vanwege wat er met Holly was gebeurd.
Hij ging ergens eten, maar proefde niets en op het moment dat het voedsel zijn bestemming had bereikt, had hij al niet meer kunnen vertellen wat het was geweest. Zijn maag voelde niet vol en niet leeg. Net als de rest van zijn lichaam leek ook zijn maag opgehouden te zijn met bestaan.
Holly Marie Moreau was begraven in een kleine sema, een begraafplaatsje ten zuidwesten van het dorp waar ze was opgegroeid. Doorgaans cremeerden hedendaagse Balinezen hun doden, maar er waren nog een aantal plekken waar de bevolking – de oorspronkelijke bewoners van Bali, zoals in de buurt van Tenganan, die geen hindoes waren – dat niet deed. De Balinezen geloofden dat de hel westwaarts en zeewaarts lag en sema werden dus altijd aangelegd – als ze al aangelegd werden – aan de zeewaarts gerichte westzijde van het dorp. Hier in het zuiden van Bali was dat het zuidwesten. De Balinezen waren doodsbang voor kerkhoven, ze waren er zeker van dat de lichamen van de gecremeerden ’s nachts ronddwaalden als ondoden, opgewekt uit hun graven door boze geesten onder leiding van Rudra, de god van het kwaad. Het was dan ook een godverlaten oord, dat zelfs door vogels werd gemeden en ook door alle andere dieren.
Overal stonden dichte rijen bomen die de sema in een diepe schaduw hulden, het leek volkomen verloren in de inktachtige blauwen en groenen van een eeuwigdurende schemering. Op één enkel graf na zag het kerkhof er uiterst onverzorgd uit, onguur bijna. Dat ene graf bestond uit de grafsteen van Holly Marie Moreau.
Perlis stond zo lang naar de plaat marmer te staren die de inscriptie droeg met haar naam en haar geboorte- en sterfdatum dat het wel een eeuwigheid leek. Onder de onpersoonlijke informatie prijkte één enkel woord: ‘GELIEFD’.
Hij voelde voor haar graf dezelfde onweerstaanbare krachten van aantrekking en afstoting die hij ook voelde voor het geheimzinnige ‘iets’ dat hem wachtte op de berg Agung. Hij wandelde traag en weloverwogen, zijn pas leek gedicteerd te worden door zijn hartslag. Opeens hield hij stil, hij zag – of meende gezien te hebben – een schaduw van boom tot boom flitsen die donkerder was dan de andere. Was er echt iets of was het niet meer dan een speling van het schemerlicht? Hij dacht aan de goden en demonen die naar men zei de sema bewoonden en lachte bij zichzelf. Toen zag hij de schaduw, dit keer duidelijker. Het gezicht kon hij niet onderscheiden, maar wel het lange wapperende haar van een meisje of jonge vrouw. De ondoden, zei hij bij zichzelf, als een voortzetting van de grap. Hij was Holly’s graf nu vrij dicht genaderd, stond er vrijwel bovenop, en hij keek in het rond, genoeg op zijn hoede om zijn wapen te trekken, zich afvragend of de sema wel zo verlaten was als het er op het eerste gezicht uitzag.
Eindelijk nam hij een besluit, hij liep de grafsteen voorbij, zijn weg zoekend door de bomen, in de richting van de meisjesschaduw die hij had gezien – of meende gezien te hebben. Het terrein liep steil omhoog, naar een bergkam toe, en was ter plekke nog dichter bebost dan de sema. Op het hoogste punt bleef hij even staan, onzeker welke kant hij op zou gaan, want in elke richting werd zijn uitzicht belemmerd door de begroeiing. Uit zijn ooghoek nam hij in een flits weer een beweging waar, en hij draaide abrupt zijn hoofd om, als een jachthond. Slechts een vogel wellicht? Hij legde zijn oor te luisteren, maar hoorde geen vogelgezang en ook geen bladergeritsel in de ondergroei.
Hij trok verder, achter de schim aan, en wandelde met vaste tred een ravijn in, met aan weerszijden steile hellingen, zelfs nog dichter bebost.
Voor hem zag hij haar haren weer wapperen, en hij riep haar naam, hoewel dat onzinnig was en helemaal niets voor hem.
‘Holly!’
Holly was dood, natuurlijk. Hij wist dat beter dan wie ook van de levenden, maar dit was Bali en daar was alles mogelijk. Hij begon achter haar aan te rennen, met pompende benen en pompend hart. Hij rende tussen twee bomen door en toen dreunde iets tegen de achterkant van zijn hoofd. Voorover viel hij de duisternis in.
‘Wie kende haar beter,’ klonk een stem in zijn hoofd, ‘jij of ik?’
Perlis sloeg zijn ogen op en hoewel het hem duizelde van de pijn herkende hij toch Jason Bourne.
‘Jij! Hoe wist je dat ik hier was?’
Bourne glimlachte. ‘Dit is je laatste halte, Noah. Eindpunt.’
Perlis keek in het rond. ‘Dat meisje. Ik zag een meisje.’
‘Holly Marie Moreau.’
Perlis zag zijn wapen op de grond liggen en dook erop af.
Bourne gaf hem zo’n harde trap dat het geluid van het breken van twee ribben weerkaatste tegen de boomtakken. Perlis kreunde.
‘Vertel me over Holly.’
Perlis keek omhoog naar Bourne. De grimas van pijn kon hij niet van zijn gezicht vegen, maar in elk geval huilde hij niet. Toen schoot hem iets te binnen.
‘Je kunt je haar niet herinneren, hè?’ Perlis trachtte te lachen. ‘O, wat is dit heerlijk!’
Bourne knielde naast hem. ‘Wat ik me niet kan herinneren ga jij me nu vertellen.’
‘Loop naar de hel!’
Nu begon Perlis wel te janken want de duimen van Bourne drukten keihard tegen zijn oogballen.
‘Kijk nu maar!’ beval hij.
Dwars door het tranengordijn dat uit zijn ogen stroomde zag Perlis hoe de meisjesschaduw omlaag klom uit een van de bomen.
‘Kijk naar haar!’ beval Bourne opnieuw. ‘Zie wat je van haar hebt gemaakt.’
‘Holly?’ Perlis kon het niet geloven. Door zijn waterige ogen zag hij een soepele gestalte, de gestalte van Holly. ‘Dat is Holly niet.’ Maar wie was het dan wel? Zijn hart hamerde in zijn borst.
‘Wat is er gebeurd?’ vroeg Bourne. ‘Vertel me over jou en Holly.’
‘Ik ontmoette haar toen ze door Venetië dwaalde. Ze was verdwaald, maar niet in geografische zin.’
Perlis hoorde hoe zijn eigen stem dun en schraal klonk, als door een slechte telefoonverbinding. Waar was hij mee bezig? Die schakelaar was omgezet, de energie vloeide uit hem weg, net als deze woorden, die hij jaren binnen had gehouden. ‘Ik vroeg haar of ze snel wat geld wilde verdienen en zij zei, waarom niet? Ze had geen idee waar ze aan begon, maar dat scheen haar ook niet te deren. Ze verveelde zich, ze had iets nieuws nodig, iets anders. Ze wilde haar bloed weer aan het stromen krijgen.’
‘Kortom, je zegt dat je haar precies gaf wat ze wilde.’
‘Klopt!’ zei Perlis. ‘Iets anders heb ik nooit gedaan. Bij niemand.’
‘Je gaf Veronica Hart ook precies wat ze wilde?’
‘Zij was een medewerkster van Black River, ze behoorde mij toe.’
‘Als een stuk vee.’
Perlis draaide zijn hoofd weg. Hij staarde naar de meisjesschaduw die hem aan stond te kijken, alsof ze een oordeel stond te vellen over zijn leven. Wat kon hem dat schelen, vroeg hij zich af. Er was niets waarvoor hij zich moest schamen. Toch kon hij niet wegkijken, hij kon zich niet losmaken van het idee dat de meisjesschaduw niemand anders was dan Holly Marie Moreau, en dat zij elk geheim kende dat hij in de kerkers van zijn hart aan de ketenen had gelegd.
‘Net als Holly.’
‘Wat?’
‘Behoorde Holly je ook toe?’
‘Ze nam mijn geld toch aan?’
‘Waar betaalde je haar voor?’
‘Ik moest bij iemand in de buurt zien te komen en wist dat ik dat zelf niet zou kunnen.’
‘Een man,’ zei Bourne, ‘een jonge man.’
Perlis knikte. Nu hij dit pad eenmaal had ingeslagen moest hij daar wel op doorgaan. ‘Jaime Hererra.’
‘Wacht even. De zoon van Don Fernando Hererra?’
‘Ik stuurde haar naar Londen. In die tijd werkte hij nog niet in de firma van zijn vader. Hij frequenteerde een bepaalde club – goklust was een zwakte die hij nog niet de baas kon. Hoewel hij nog minderjarig was, zag hij er niet zo uit en niemand betwistte zijn valse identiteitskaart.’ Perlis pauzeerde nu even, snakkend naar adem. Zijn linkerarm bewoog zich enigszins onder zijn lichaam, alsof hij zo trachtte zijn pijn wat te verzachten.
‘Het grappige was, Holly zag er zo onschuldig uit, maar ze was verdomd goed in wat ik haar opdroeg. Binnen een week was ze de geliefde van Jaime, tien dagen later trok ze bij hem in, in zijn flat.’
‘En toen?’
Perlis leek steeds meer te snakken naar adem. Hij bleef staren, niet naar Bourne, maar naar de meisjesschaduw, die hem alles leek wat er van de wereld nog over was.
‘Is ze echt?’
‘Dat hangt ervan af wat je onder echt verstaat,’ zei Bourne. ‘Ga door. Wat moest Holly stelen van Jaime Hererra?’
Perlis zei niets, maar Bourne zag dat hij de vingers van zijn rechterhand krulde en in de bladerrijke bosgrond duwde.
‘Wat probeer je te verbergen, Noah?’
De linkerhand van Perlis, die onder hem had gelegen, zwiepte opeens uit, een stiletto boorde zich door Bournes kleding heen en drong zijn zij binnen. Perlis begon het mes te draaien, trachtend door spier, zenuw of bot heen een van Bournes vitale organen te raken. Bourne gaf hem een onvoorstelbare dreun tegen zijn hoofd, maar met een uitbarsting van bovenmenselijke kracht wist Perlis het mes alleen nog maar dieper zijn lijf in te stoten.
Bourne klemde het hoofd van Perlis nu tussen zijn handen en brak met een felle ruk zijn nek. De levenskracht ebde meteen weg en de ogen van Perlis werden grauw en alziend. In een mondhoek verzamelde zich wat schuim, ofwel vanwege zijn bovenmenselijke inspanning, ofwel vanwege de waanzin die hem aan het einde van zijn dagen was gaan infecteren.
Hijgend liet Bourne het hoofd los. Nu trok hij het mes uit zijn zij. Hij begon te bloeden, maar niet heel erg. Hij greep de rechterhand van Perlis en groef die op uit de bodem. Wat hij had verwacht was dat er iets in de handpalm geklemd zou liggen, maar daar was niets. Om zijn wijsvinger, die hij zo krampachtig had trachten te verbergen, stak een ring. Die kreeg hij er met geen mogelijkheid afgeschoven, en dus maakte Bourne gebruik van de stiletto om de vinger af te snijden. Op de smaragd en de saffier na was het een doodsimpele gouden ring, moeiteloos uitwisselbaar met tien miljoen andere trouwringen, verspreid over de hele planeet. Hoe kon deze ring de reden zijn dat Perlis besloten had een jonge vrouw van het leven te beroven?
Hij bleef de ring ronddraaien en kantelde hem tussen zijn vingers. Toen zag hij opeens de inscriptie aan de binnenkant. Eerst dacht hij aan cyrillisch, toen aan een oude Soemerische taal, allang dood en vergeten, behalve door een paar van de meest gespecialiseerde deskundigen, maar uiteindelijk bleken de lettertekens niet te ontcijferen. Een code dus, zonder enige twijfel.
Terwijl Bourne de ring bleef bestuderen, bemerkte hij dat de meisjesschaduw hem naderde. Ze bleef staan op een paar stappen afstand. Aangezien hij de angst van haar gelaat kon aflezen, kwam hij met een kreet van pijn overeind om naar haar toe te lopen.
‘Je bent heel moedig geweest, Kasih,’ zei hij tegen het Balinese meisje dat hem naar de kogelhuls had geleid in het dorp Tenganan, waar hij was neergeschoten.
‘U bloedt.’ Ze drukte een paar aromatische kruiden die ze geplukt had tegen zijn zij.
Hij pakte haar bij de hand en samen begonnen ze aan de terugtocht naar de behuizing van haar familie op de kruin van een terrassenhelling met rijstvelden, niet ver van Tenganan. Met zijn vrije hand drukte hij de kruidenbundel tegen zijn verse wond en hij voelde hoe het bloed begon te stollen en de pijn terugweek. ‘Er is niets om bang voor te zijn,’ zei hij.
‘Niet als jij hier bent.’ Kasih wierp een laatste blik over haar schouder. ‘Is de demon dood?’ vroeg ze.
‘Ja,’ zei Bourne. ‘De demon is dood.’
‘En komt hij niet terug?’
‘Nee, Kasih, hij komt niet terug.’
Ze glimlachte, tevreden. Maar zelfs op het moment dat hij de woorden uitsprak, wist hij dat het een leugen was.