27
779 El Gamhuria Avenue was een groot gebouw van drie verdiepingen, met modernistische lijnen, opgetrokken uit grote stukken beton en blokken groen glas. Boven de eerste verdieping sprongen de tweede en derde een stuk terug, als een torentempel. Iets aan het gebouw gaf je het onmiskenbare gevoel van een fort, zowel in ontwerp als in bedoeling – daar deed de daktuin, waarvan de boomtoppen vanaf de straat zichtbaar waren, niets aan af.
Toch was het de tuin die Bourne het meest kwetsbaar leek. Verborgen in het hectische straatverkeer had hij snel twee rondjes om het gebouw gemaakt. Er waren natuurlijk nog andere ingangen dan de glanzende hardhouten voordeuren – twee leveranciersingangen, om precies te zijn, maar die waren zowel zeer zichtbaar als bewaakt.
Er stond een grote vrachtwagen geparkeerd bij een van de goedereningangen, met een bochel erbovenop vanwege een buitenproportionele koelmachine. Bourne berekende afstanden en vectoren terwijl hij de straat overstak en langs de vrachtwagen liep aan de kant die niet naar het gebouw toe stond. Twee mannen waren bezig grote kratten uit de open achterkant van de wagen te laden, onder het toeziend oog van een waakzame veiligheidsbeambte. In het voorbijgaan maakte Bourne in gedachten aantekeningen van ieders positie ten opzichte van de vrachtwagen.
Een paar honderd meter verderop in de straat stond een van de talloze in portieken rondhangende mannen van deze stad sloom te roken in de schaduw. Hij keek met verveelde achterdocht hoe Bourne naar hem toe kwam.
‘Rondrit?’ vroeg hij in erg slecht Engels. ‘Beste gids in heel Khartoum. Alles wat u wilt zien pak ik, zelfs verboden.’ Zijn grijns leek meer op een gaap. ‘U houdt van verboden, ja?’
‘Mag ik een sigaret?’
De klank van zijn eigen taal verraste de rondhangende man zo erg dat hij rechtop ging staan en zijn half glazige ogen helder leken te worden. Hij gaf Bourne een sigaret, die hij aanstak met een goedkope plastic aansteker.
‘Je houdt toch meer van geld dan van staan in een portiek?’
De man knikte met een snelle hoofdbeweging. ‘Toon me een man die geld niet vereert en ik zal rouwen om zijn dood.’
Bourne trok wat bankbiljetten tevoorschijn en de ogen van de man gingen wijd open; hij kon het gewoon niet helpen, het was een reflexreactie. Bourne durfde te wedden dat hij nooit had durven dromen zoveel geld te bezitten.
‘Natuurlijk.’ De man likte zijn lippen. ‘Alle verboden plekken in Khartoum gaan voor u open.’
‘Ik ben maar geïnteresseerd in één plek,’ zei Bourne. ‘779 El Gamhuria Avenue.’
Even viel de man stil, toen likte hij zijn lippen weer en zei: ‘Meneer, sommige plekken zijn verboden en andere zijn echt verboden.’
Bourne trok nog wat meer bankbiljetten tevoorschijn. ‘Dit bedrag zal toch wel genoeg zijn.’ Het was geen vraag, maar ook geen veronderstelling. Het was eerder een bevel, waardoor de man zich ongemakkelijk voelde. ‘Of moet ik het aan iemand anders vragen?’ voegde Bourne daaraan toe. ‘Je zei toch dat je de beste gids van de stad was?’
‘Dat ben ik, meneer!’ De man greep de bankbiljetten en stopte ze weg. ‘Niemand anders in de hele stad kan u binnen krijgen in 779. Ze zijn daar heel voorzichtig met bezoekers, maar...’ Hij knipoogde. ‘... de neef van mijn neef is er bewaker.’ Hij haalde een mobiel uit zijn zak, toetste een lokaal nummer in en begon in snelvuur-Arabisch te praten. Er volgde een kort meningsverschil dat leek te gaan over geld. Toen stak de man zijn mobiel weer weg en grijnsde. ‘Het is geen probleem. De neef van mijn neef is nu beneden, terwijl de vrachtwagen die u daar ziet aan het uitladen is. Hij zegt dat het een uitstekend moment is, dus we gaan nu.’
Zonder nog een woord te zeggen, volgde Bourne hem terug de straat in.
Tracy keek nog een laatste keer op haar horloge, stak toen El Gamhuria Avenue over en deed de grote houten voordeur open. Direct daarachter was een metaaldetector, bediend door twee bewakers met barse gezichten. Zij kwam er zonder problemen doorheen met haar ingepakte Goya. Dit gebouw leek niet op het hoofdkwartier van een van de vele vliegtuigmaatschappijen waar ze eerder was geweest.
Ze liep naar een rond bureau, dat net zo hoog en grimmig oogde als de buitenkant van het gebouw zelf. Een jonge man met een onvriendelijk, hoekig gezicht keek haar aan.
‘Tracy Atherton. Ik heb een afspraak met Noah Per… Peterson.’
‘Paspoort en rijbewijs.’ Hij stak zijn hand uit.
Ze verwachtte dat hij haar ID zou controleren en haar de documenten dan weer terug zou geven, maar in plaats daarvan zei hij: ‘Dit krijgt u weer terug aan het eind van uw bezoek.’
Ze aarzelde even, omdat ze het gevoel had dat ze de sleutels van haar appartement in Belgravia uit handen had gegeven. Eigenlijk wilde ze protesteren, maar de man met het onvriendelijke gezicht was al aan het praten in de interne telefoon. Zodra hij de hoorn op het toestel had gelegd, veranderde zijn houding. ‘Meneer Peterson komt zo naar beneden om u op te halen, juffrouw Atherton,’ zei hij glimlachend. ‘Maak het uzelf in de tussentijd alstublieft gemakkelijk. Er zijn thee en koffie en ook een variëteit aan koekjes op de plank aan de muur. En als u iets anders nodig hebt, hoeft u het maar te vragen.’
Ze antwoordde met een monoloog van betekenisloos geklets, terwijl ze de omgeving in zich opnam, die haar op een geheel eigen wijze net zo bedrukkend voorkwam als het interieur van een kerk. Deze architectuur was echter niet gewijd aan de glorie van God, maar leek geld tot een godheid te maken. Op dezelfde manier waarop kerken – vooral die van het rooms-katholieke geloof – bedoeld waren om de kerkgangers te laten buigen, zodat hij zijn lage plek tegenover het goddelijke goed besefte, probeerde het hoofdkwartier van Air Afrika de zondaars die er binnenkwamen te intimideren en te kleineren omdat zijzelf zo’n gebouw van een half miljard dollar nooit zouden kunnen bekostigen.
‘Juffrouw Atherton.’
Ze draaide zich om en zag een slanke man, aantrekkelijk ondanks zijn scherpe gezicht, met haar in een peper-en-zoutkleur en een vriendelijk voorkomen.
‘Noah Peterson.’ Hij glimlachte triomfantelijk en stak zijn hand uit, zodat zij die kon schudden. De hand was stevig en droog. ‘Ik stel punctualiteit erg op prijs.’ Hij hief een hand op om aan te geven dat ze terug zouden lopen in de richting waar hij vandaan kwam. ‘Dat wijst op een ordelijke geest.’
Hij liet een metalen sleutelkaart door een gleuf glijden en na wat klikken werd een rood licht groen. Vervolgens duwde hij tegen een deel van de muur, dat een deur bleek te zijn, die geheel wegviel tussen de massief betonnen panelen aan weerszijden. Binnen moest Tracy haar pakje door een röntgenapparaat laten gaan, waarna ze met een kleine lift naar de derde verdieping gingen. Daar stapten ze uit en nam hij haar mee door een gang met tweeënhalve meter hoge, mahoniehouten deuren. Er stonden geen namen of nummers op en na een paar hoeken gepasseerd te zijn had ze het gevoel door een labyrint te lopen. Er klonk muziek uit verborgen luidsprekers en af en toe passeerden ze een close-upfoto van een onderdeel van een Air Afrikavliegtuig waarnaast een half ontkleed topmodel poseerde.
De vergaderkamer waar hij haar binnenleidde was versierd voor een feestje, met gekleurde ballonnen, de lange tafel bedekt met een vrolijk gestreept tafelkleed en vol met een zich schijnbaar eindeloos uitstrekkende uitstalling van smakelijk uitziend voedsel, vlees en fruit.
‘Dat we de Goya hier hebben moet gevierd worden,’ zei Noah. Dat was blijkbaar alle uitleg die ze kreeg. Hij haalde een plat koffertje onder het gestreepte tafelkleed vandaan, zette die op de enige open plek op tafel, frunnikte aan het combinatieslot en klikte de sluitingen open.
Erin, zag Tracy, lag een cheque met het bedrag van haar honorarium, uitgeschreven op haar naam. Bij het zien daarvan maakte ze het pakketje open en onthulde de Goya.
Noah keek er nauwelijks naar. ‘Waar is de rest?’
Ze overhandigde hem het bewijs van authenticiteit, ondertekend door professor Alonzo Pecunia Zuñiga, van het Pradomuseum in Madrid. Noah bestudeerde het even, knikte in gedachten en legde het naast het schilderij.
‘Uitstekend.’ Hij haalde de cheque uit het diplomatenkoffertje en gaf die aan haar. ‘Ik geloof dat hiermee onze zaken zijn afgerond, juffrouw Atherton.’ Op dat moment ging zijn mobiel over en excuseerde hij zich. Zijn wenkbrauwen fronsten. ‘Wanneer?’ vroeg hij in de telefoon. ‘Wie? Wat bedoel je: alleen? Verdomme, had ik niet… Oké, doe verdomme helemaal niks tot ik er ben!’ Hij verbrak de verbinding met een kwaad gezicht.
‘Is er iets mis?’ vroeg Tracy.
‘Niets waar u zich zorgen over hoeft te maken.’ Noah slaagde erin ondanks zijn ergernis te glimlachen. ‘Maakt u het zich hier alstublieft gemakkelijk, ik kom u halen zodra het veilig is.’
‘Veilig? Hoe bedoelt u?’
‘Er is een indringer in het gebouw.’ Noah haastte zich al de kamer uit naar de deur. ‘Maakt u zich geen zorgen, juffrouw Atherton, het lijkt erop dat hij nergens meer naartoe kan.’
‘We werden opgepikt op het moment dat we op KRT aankwamen,’ zei Amun Chalthoum, terwijl hij en Soraya de stad in reden. KRT was de luchtvaartafkorting voor het internationale vliegveld van Khartoum, die ook gebruikt werd door de Soedanezen zelf.
‘Ik zag ze,’ zei Soraya. ‘Twee mannen.’
‘Ze hebben gezelschap gekregen van twee anderen.’ Chalthoum keek in de achteruitkijkspiegel. ‘Alle vier zitten ze in een grijze Toyota Corolla uit de jaren zeventig, drie auto’s achter ons.’
‘De mannen in de ontvangsthal zagen er Soedanees uit.’
Chalthoum knikte.
‘Ik vind dat raar, want niemand hier wist dat wij naar Khartoum gingen.’
‘Niet waar.’ Er gleed een geheimzinnig glimlachje over de lippen van de Egyptenaar. ‘Als hoofd van al Mokhabarat moest ik mijn superieur erover inlichten dat ik het land verliet, al is het dan tijdelijk. De man aan wie ik gekozen heb het te vertellen is degene die ik er al enige tijd van verdenk mij heimelijk te ondermijnen.’ Zijn ogen gingen weer naar de achteruitkijkspiegel. ‘Nu heb ik eindelijk bewijs van zijn bedrog. Niets kan me ervan weerhouden om een van deze misbaksels mee terug naar Caïro te nemen en hem aan de kaak te stellen.’
‘Met andere woorden,’ zei Soraya, ‘we moeten ons laten pakken door hen.’
Amuns glimlach werd breder. ‘Ze moeten ons inhalen,’ verbeterde hij, ‘zodat wij hen kunnen pakken.’
Het pokerspel was een uur geleden beëindigd, waardoor het huis buiten de Dupont Circle nog vaag rook naar de geuren van mannen – en vrouwen – die in het kaartspel opgingen: sigarenas, stukken overgebleven pizza, verschaald maar eerlijk zweet, en de vervliegende maar krachtige geur van geld.
Vier mensen zaten op art-decosofa’s van paars fluweel: Willard, Peter Marks, politiecommissaris Lester Burrows en Reese Williams, van wie dit huis verrassend genoeg bleek te zijn. Tussen deze vier in stond op een laag tafeltje een fles whisky, een halfvolle emmer ijsklontjes en vier brede ouderwetse glazen. Alle anderen hadden wat er nog van hun pokergeld over was meegenomen en waren naar huis gegaan. Het was kort na twaalven in een maan- en sterreloze nacht, waarin de laaghangende bewolking zo zwaar was dat zelfs de districtslichten gereduceerd werden tot smoezelige vlekken.
‘Jij hebt de laatste hand gewonnen, Freddy,’ zei Burrows, terwijl hij achteroverleunde tegen de gekrulde rugleuning van de sofa en naar het plafond keek, ‘maar je hebt me niet verteld wat de gevolgen waren dat ik met je meeging naar dat laatste rondje inzetten. Ik was blut, dus heb jij voor me ingezet. Nu ben ik je iets schuldig.’
‘Ik wil dat je Peters vraag beantwoordt over de twee verdwenen politiemensen.’
‘Wie?’
‘Sampson en Montgomery,’ sprong Marks behulpzaam bij.
‘O, die.’
De commissaris staarde nog steeds afwezig naar het plafond. Reese Williams, die haar benen onder zich gevouwen had, bekeek het allemaal met een raadselachtige gezichtsuitdrukking.
‘En dan is er ook nog de kwestie van een motoragent die een man genaamd Jay Weston heeft neergeschoten, wat een ongeluk veroorzaakte dat Sampson en Montgomery moesten onderzoeken,’ vervolgde Marks. ‘Alleen kwam er geen onderzoek, dat werd om zeep geholpen.’
Iedereen in de kamer wist wat ‘een onderzoek om zeep helpen’ inhield.
‘Freddy,’ zei Burrows tegen het plafond, ‘hoort dit ook bij wat ik je schuldig ben?’
Willards blik rustte op het uitdrukkingsloze gezicht van Reese Williams. ‘Ik heb een heleboel geld opgehoest om jou te laten meegaan, Lester.’
De commissaris zuchtte en zijn ogen lieten eindelijk het plafond los. ‘Reese, ik zie dat je daar een vrij grote barst hebt.’
‘Dit hele huis zit vol barsten, Les,’ zei ze.
Burrows leek daar een tijdje over na te denken voordat hij tegen de andere twee mannen zei: ‘Dat mag dan zo zijn, maar er zitten in ieder geval geen barsten in de informatie die hier over tafel gaat. Wat ik jullie ga vertellen is volkomen off the record en mag nooit geciteerd worden, of hoe jullie dat verdomme anders willen noemen.’ Hij ging plotseling rechtop zitten. ‘Kortom: ik zal mijn verklaring niet alleen weerspreken, ik zal er alles aan doen om die aan te vechten en iedereen de grond in te werken die durft te beweren dat ik het gezegd heb. Is dat duidelijk?’
‘Volkomen,’ zei Marks, en Willard knikte instemmend.
‘De rechercheurs Sampson en Montgomery zijn momenteel aan het vissen op de Snake River in Idaho.’
‘Zijn ze echt aan het vissen,’ vroeg Marks, ‘of zijn ze dood?’
‘Jezus Christus, ik heb gisteren nog met ze gesproken!’ zei Burrows verhit. ‘Ze wilden weten wanneer ze weer naar huis konden komen. Ik heb ze gezegd dat er geen haast bij was.’
‘Lester,’ zei Willard, ‘ze zijn niet op jouw kosten in Idaho.’
‘Uncle Sam kan meer betalen dan ik,’ gaf de commissaris toe.
Willard zag dat emoties als wolken over Burrows’ gezicht trokken. ‘Welk deel van Uncle Sam, om precies te zijn?’
‘Dat heeft niemand me gezegd, en dat is de waarheid,’ bromde Burrows, alsof niemand hem ooit iets van enig belang vertelde. ‘Maar ik weet de naam nog van degene met wie ik contact heb gehad, als dat helpt.’
‘In dit stadium,’ zei Willard zwaarwichtig, ‘kan alles bruikbaar blijken, zelfs al is het een valse naam.’
‘Ach, verdomme, niemand vertelt in deze stad de waarheid!’ Burrows hief een beschuldigende vinger. ‘En laat ik je hier en nu vertellen dat geen van mijn politiemensen jullie meneer Weston heeft neergeschoten, daar ben ik verdomd zeker van. Ik heb mijn eigen onderzoek uitgevoerd naar die beschuldiging.’
‘Dan heeft iemand zich voorgedaan als een van jouw politieagenten,’ zei Willard kalm, ‘om iedereen in de verkeerde richting te laten zoeken.’
‘Jullie blanken.’ Burrows schudde zijn hoofd. ‘Jullie leven in jullie eigen wereld met eigen regels. Christus, wat een complex web!’ Hij haalde zijn schouders op, alsof hij zijn opwinding van zich afschudde. ‘Die naam dus. De man die alles geregeld heeft voor mijn rechercheurs zei dat zijn naam Noah Peterson was. Klinkt dat bekend of heeft hij me ook een rad voor ogen gedraaid?’
Bourne had de rondhangende man verlaten toen de neef van diens neef zich er eerst van vergewist had dat de twee mannen van de vrachtwagen in het gebouw kratten aan het uitladen waren en hem toen snel door de dienstingang het gebouw in liet gaan. Bourne trok zich omhoog aan de achterdeur van de vrachtwagen, slingerde zich omhoog door zich aan de rand vast te grijpen en rolde over het dak van de wagen. Door op de koelmachine te klimmen kon hij op de betonnen afscheiding van de gevel van het gebouw klimmen, waardoor hij op het inspringende gedeelte van de tweede verdieping terechtkwam. Gebruikmakend van de holten tussen de betonblokken klom hij langs de zijkant van het gebouw verder omhoog tot hij bij het inspringende gedeelte van de derde verdieping uitkwam. Daar herhaalde hij de procedure totdat hij op de rand van de betegelde daktuin kon klauteren.
Anders dan de architectuur van het gebouw zelf was de tuin een delicaat mozaïek van kleuren en stoffen, perfect samengesteld, geurig en beschut tegen de brandende zon. Bourne hurkte neer in een stukje van de donkerste schaduw en ademde de zware limoengeur in, terwijl hij de tuin bestudeerde. Afgezien van hemzelf was het dak verlaten.
Twee bouwwerkjes waren op een slimme manier geïntegreerd in het ontwerp van de tuin: de deur die het gebouw in voerde en, zo ontdekte hij, een schuurtje met gereedschappen voor het personeel dat de bomen, de planten en de bloemen snoeide. Hij ging naar de deur en zag dat die beschermd werd door een standaard circuitdoorbrekend inbraakalarm. Op het moment dat hij de deur van buitenaf opendeed, zou het alarm afgaan.
Uit het schuurtje haalde hij een snoeischaar en een draadtang. Op het punt waar de balustrade samenkwam met de betegelde vloer van het dak vond hij de draden die de verbinding vormden met de daklampen. Met de snoeischaar knipte hij twee meter draad af. Teruglopend naar de deur stripte hij er aan twee kanten de isolatie af.
Aan de bovenkant van de deur vond hij de draad van het anti-inbraaksysteem. Hij stripte er twee stukken van de isolatie af en verbond de kale stukken draad met het uiteinde van het stuk elektriciteitsdraad. Toen hij er zeker van was dat de verbinding goed was, sneed hij de draad van het inbraakalarm door tussen de omleiding die hij gemaakt had.
Voorzichtig opende hij de deur ver genoeg om ertussendoor te kunnen glippen. De omleiding werkte, het alarm bleef stil. Hij sloop de smalle, steile trap af naar de derde verdieping. Zijn eerste taak was nu Arkadin te vinden, de man die hem hierheen had gelokt om hem te kunnen vermoorden. De tweede taak was Tracy vinden en haar hiervandaan halen.
Tracy stond bij het raam naar de chaotische straat te kijken, toen ze de deur achter zich hoorde opengaan. Omdat ze aannam dat het Noah was, draaide ze zich om. Maar daar stond een man met een kaalgeschoren hoofd, een zwart met wit doorschoten sikje, een diamanten ring aan één oorlel en een tatoeage van een vleermuis met tanden aan de zijkant van zijn nek. Met zijn brede schouders, stevige borstkas en dikke benen leek hij op een worstelaar of een van die gemuteerde extreme show-vechters die ze wel eens op de Amerikaanse tv had gezien.
‘Dus u bent degene die mijn Goya heeft gebracht,’ zei de vleermuisman, terwijl hij over de tafel gebaarde, waar het schilderij in al zijn groteske grandeur lag. Hij had een manier van lopen, een heen en weer bewegende pas die men alleen ziet bij gespierde mannen en zeelieden.
‘Dat is van Noah,’ zei Tracy.
‘Nee, mijn beste mevrouw Atherton, het is van mij,’ zei de vleermuisman in een schrapend Engels met een zwaar accent. ‘Perlis heeft het alleen voor me gekocht.’ Hij hield het schilderij voor zich omhoog. ‘Het is mijn betaling.’ Zijn gegrinnik klonk als het gerochel van een stervende man. ‘Een unieke prijs voor geleverde diensten die ook uniek zijn.’
‘U kent mijn naam,’ zei ze, terwijl ze naar de tafel liep, waarop schalen en dikke glazen kommen vol voedsel stonden, ‘maar ik ken de uwe niet.’
‘Bent u er zeker van dat u die wilt weten?’ Hij bleef kijken naar de Goya met het ervaren oog van een kenner. En toen, zonder haar ruimte te bieden voor een antwoord: ‘Ach, goed dan, ik heet Nikolai Yevsen. Misschien hebt u wel van me gehoord, ik ben de eigenaar van Air Afrika, ik ben de eigenaar van dit gebouw.’
‘Eerlijk gezegd heb ik nog nooit gehoord van u of van Air Afrika. Ik zit in de kunst.’
‘Is dat zo?’ Yevsen legde de Goya terug en keek haar over de tafel heen aan. ‘Wat doet u dan met Jason Bourne?’
‘Jason Bourne?’ Ze fronste haar wenkbrauwen. ‘Wie is Jason Bourne?’
‘De man die u mee hiernaartoe hebt genomen.’
Ze fronste nog meer. ‘Waar hebt u het over? Ik ben hier alleen gekomen. Vraag maar aan Noah.’
‘Perlis is op dit moment bezig uw vriend, meneer Bourne, te ondervragen.’
‘Ik weet niet…’ De rest van haar woorden bleef in haar keel steken toen ze het stompe .45 pistool in zijn linkerhand zag.