4
Toen Soraya Moore het kantoor van de CI-directeur binnenliep, stond Veronica Hart op van achter haar bureau en nodigde Soraya uit om naast haar te komen zitten op de sofa tegen de muur. In het afgelopen jaar van Harts directeurschap waren de twee vrouwen goede vrienden en ook goed samenwerkende partners geworden. Door de omstandigheden waren ze gedwongen geweest om elkaar te vertrouwen vanaf het moment dat Hart aan boord was gekomen na de onverwachte dood van de Oude Man. Zij tweeën hadden zich verenigd tegen minister van Defensie Halliday, terwijl Willard diens vechthond Luther LaValle uitschakelde, wat Halliday de meest vernederende nederlaag van zijn politieke carrière bezorgde. Dat ze zich daarmee een doodsvijand op de hals hadden gehaald vergaten de twee nooit; hij was voortdurend in hun gedachten en gesprekken aanwezig. Dat gold ook voor Jason Bourne, met wie Soraya twee keer gewerkt had en die Hart beter had leren begrijpen dan wie ook binnen de CI, afgezien van Soraya zelf.
‘Nou, hoe gaat het met je?’ vroeg Hart, zodra ze allebei zaten.
‘Het is nu drie maanden geleden en ik besef nog altijd niet dat Jason dood is.’ Soraya was een vrouw die zowel sterk als mooi was, haar diepblauwe ogen vormden een opvallend contrast met haar kaneelkleurige huid en haar lange zwarte haar. Als voormalig afdelingshoofd van de CI was ze zonder veel omwegen gebombardeerd tot directeur van Typhon, de organisatie die ze had helpen opzetten, nadat haar mentor Martin Lindros afgelopen jaar overleden was. Sindsdien had ze geworsteld met het labyrint-achtige politieke manoeuvreren dat iedere directeur binnen de inlichtingenwereld gedwongen was te beheersen. Uiteindelijk had haar gevecht met Luther LaValle haar echter vele belangrijke lessen geleerd. ‘Om eerlijk te zijn, denk ik steeds dat ik hem vanuit mijn ooghoeken zie. Maar als ik kijk – echt kijk, dus – is het altijd iemand anders.’
‘Natuurlijk is het iemand anders,’ zei Hart niet onsympathiek.
‘Jij kende hem niet zoals ik hem kende,’ zei Soraya verdrietig. ‘Hij heeft de dood zo vaak voor het lapje gehouden dat het nu bijna onmogelijk lijkt dat hij daar de laatste keer niet in geslaagd is.’
Ze boog haar hoofd en Hart kneep kort in haar hand.
Op de avond dat ze gehoord hadden van Bournes dood, had ze Soraya mee uit eten genomen en er toen op gestaan dat ze met haar meeging naar haar appartement, standvastig voorbijgaand aan al Soraya’s protesten. De avond was moeilijk, alleen al omdat Soraya moslim was, waardoor ze het niet op een ouderwets zuipen konden zetten. Het was moeilijk om volkomen nuchter te rouwen en Soraya had Hart gesmeekt om wat te drinken, als ze dat wilde. Maar de IC-directeur had geweigerd. Die avond was er een onuitgesproken band tussen hen ontstaan, die niemand meer zou kunnen verbreken.
Soraya keek op en glimlachte flauwtjes naar Hart. ‘Maar je hebt me niet laten komen om weer mijn hand vast te houden.’
‘Nee, dat is waar.’ Hart vertelde Soraya over het neergestorte passagiersvliegtuig in Egypte. ‘Jaime Hernandez en John Mueller stellen een gezamenlijk onderzoeksteam van NSA en DHS samen om naar Caïro te vliegen.’
‘Sterkte daarmee,’ zei Soraya sarcastisch. ‘Wie van het team gaat het contact met de Egyptenaren onderhouden, met hen spreken in hun eigen taal, of uit hun antwoorden afleiden wat ze denken?’
‘Eerlijk gezegd ben jij dat.’ Toen ze de stomverbaasde uitdrukking op Soraya’s gezicht zag, voegde ze daaraan toe: ‘Ik reageerde op dezelfde manier op het team als jij.’
‘Hoe erg heeft Halliday zich hiertegen verzet?’
‘Hij had de gebruikelijke bezwaren, inclusief sneren naar je herkomst,’ zei Hart.
‘Wat heeft hij toch een hekel aan ons allemaal,’ zei Soraya. ‘Hij ziet niet eens het verschil tussen een Arabier en een moslim, laat staan tussen een soenniet en een sjiiet.’
‘Maakt niet uit,’ zei Hart. ‘Ik heb mijn redenen aan de president voorgelegd en hij stemde ermee in.’
De CI-directeur overhandigde een kopie van de info die ze allemaal hadden zitten lezen toen het nieuws van de luchtramp doorkwam.
Terwijl Soraya het doorkeek, zei ze: ‘Deze gegevens komen van Black River.’
‘Omdat ik voor Black River gewerkt heb, is dat precies datgene waar ik me zorgen over maak. Gegeven de methoden die zij gebruiken om informatie te verzamelen lijkt het mij dat Halliday wat te zwaar op hen leunt.’ Ze maakte een hoofdbeweging naar het dossier. ‘Wat denk jij van hun info over die prowesterse dissidentengroep in Iran?’
Soraya fronste haar wenkbrauwen. ‘Er zijn al jaren geruchten dat die bestaat, natuurlijk, maar ik kan je vertellen dat niemand uit de westerse inlichtingenwereld een van de leden ervan heeft ontmoet of zelfs maar in contact is gebracht met die groep. Naar mijn mening heeft het altijd deel uitgemaakt van de rechtse neoconservatieve fantasie over een democratisch Midden-Oosten.’ Ze bladerde verder door het dossier.
‘Toch is er een bonafide dissidentenbeweging in Iran die heeft opgeroepen tot democratische verkiezingen,’ zei Hart.
‘Ja, maar het is niet duidelijk of de leider ervan, Akbar Ganji, pro-westers is. Volgens mij waarschijnlijk niet. Hij heeft bijvoorbeeld de regelmatige pogingen van de regering om hem geld te geven voor een gewapende opstand steeds afgeslagen. Bovendien weet hij, zelfs als zijn eigen mensen dat niet weten, dat het besteden van Amerikaanse dollars aan wat wij eufemistisch de “inheemse liberale krachten” binnen Iran noemen gedoemd is een ramp te worden. Niet alleen zou daarmee de toch al breekbare beweging en hun doel van een fluwelen revolutie in gevaar gebracht worden, maar ook zou het de leiders ervan afhankelijk maken van Amerikaanse hulp. Daardoor zouden ze vervreemden van hun achterban, zoals dat gebeurd is in Afghanistan, Irak en veel andere landen in het Midden-Oosten, en zouden de zogeheten vechters voor de vrijheid onze onverzoenlijke vijanden worden. Keer op keer lopen we stuk tegen de combinatie van onwetendheid van de cultuur, de religie en de ware doelen van zulke groeperingen.’
‘Daarom ga jij deel uitmaken van het onderzoeksteam,’ zei Hart. ‘Maar je kunt zien dat de info van Black River niet gaat over Ganji en zijn mensen. We hebben het hier niet over een fluwelen revolutie, maar over een revolutie die in bloed baadt.’
‘Ganji heeft gezegd dat hij geen oorlog wil, maar zijn beleid zwalkt al enige tijd. Jij weet net zo goed als ik dat het regime hem niet in leven zou laten, laat staan dat ze hem zich lieten uiten, als hij substantiële macht had. Ganji is van geen nut voor Halliday, maar de doelstellingen van deze nieuwe groepering passen precies bij die van hem.’
Hart knikte. ‘Precies wat ik al dacht. Neus daarom eens wat rond als je in Egypte bent. Gebruik de Egyptische contacten van Typhon om uit te zoeken wat je kunt vinden over de legitimiteit van deze groep.’
‘Dat zal niet makkelijk worden,’ zei Soraya. ‘Ik kan je garanderen dat de nationale geheime politie ons voortdurend in de gaten zal houden – vooral mij.’
‘Waarom vooral jou?’ vroeg Hart.
‘Omdat Amun Chalthoum het hoofd van al Mokhabarat is. Hij en ik hebben felle confrontaties gehad.’
‘Hoe fel?’
Soraya’s geheugen begon onmiddellijk feiten op te lepelen. ‘Chalthoum is een complexe figuur, moeilijk in te schatten – zijn hele leven is verstrengeld met zijn carrière in al Mokhabarat, een organisatie van boeven en moordenaars die hij levenslang gestraft heeft.’
‘Prachtig,’ zei Hart met niet weinig sarcasme.
‘Maar het zou naïef zijn om te geloven dat je daarmee alles van hem weet.’
‘Denk je dat je hem aankunt?’
‘Ik zou niet weten waarom niet. Ik denk dat hij voor me valt,’ zei Soraya, die zelf niet helemaal begreep waarom ze Veronica niet de hele waarheid vertelde.
Acht jaar eerder was ze op een koeriersmissie gevangengenomen door agenten van al Mokhabarat die, zonder dat zij het wist, geïnfiltreerd waren in het plaatselijke netwerk van CI waar zij een microchip moest afleveren waarop de nieuwe orders van het netwerk stonden. Ze had geen idee wat erop stond en wilde het ook niet weten. Ze werd in een kerker geworpen van het al Mokhabarat-bureau in het centrum van Caïro. Drie dagen later, waarin ze niet geslapen had en elke dag alleen water en een korst beschimmeld brood te eten had gekregen, werd ze naar boven gebracht, naar Amun Chalthoum, die een enkele blik op haar wierp en meteen beval dat ze moest worden schoongemaakt.
Ze werd onder een douche gegooid, waar ze ieder stukje van haar lichaam schrobde met een ingezeept washandje. Toen ze eronderuit kwam, lagen er nieuwe kleren op haar te wachten. Ze nam aan dat haar oude kleren uit elkaar waren gescheurd en nauwkeurig onderzocht door een sporenteam van al Mokhabarat, op zoek naar de info die zij bij zich had.
De kleding paste haar perfect. Tot haar verrassing werd ze vervolgens het gebouw uit gebracht. Het was avond. Ze bedacht dat ze al een tijd geen idee had hoe laat het was. In de bloedhete straat stond een auto te wachten bij de stoeprand; in het licht van de koplampen zag ze bewakers in burgerkleding die haar aandachtig bestudeerden. Toen ze instapte, wachtte haar een nieuwe schok: Amun Chalthoum zat achter het stuur. Hij was helemaal alleen.
Hij reed erg snel de stad door, in westelijke richting de woestijn in. Hij zei niets, maar van tijd tot tijd, als het verkeer dat toestond, bekeek hij haar met zijn havikachtige blik. Ze was uitgehongerd, maar vastbesloten om haar honger voor zich te houden.
Hij bracht haar naar Wadi AlRayan. Daar zette hij de auto stil en zei haar dat ze moest uitstappen. Ze stonden tegenover elkaar in het blauwe maanlicht. Wadi AlRayan was zo uitgestorven dat zij de laatste twee mensen op aarde hadden kunnen zijn.
‘Waar je ook naar op zoek bent,’ zei ze, ‘ik heb het niet.’
‘Jawel.’
‘Het is al afgeleverd.’
‘Mijn bronnen vertellen me iets anders.’
‘Je betaalt je bronnen lang niet genoeg. Bovendien heb je mijn kleren en al het andere al gecontroleerd.’
Hij lachte niet, zoals hij dat sowieso nooit deed in de tijd dat zij bij hem was. ‘Het zit in je hoofd. Geef het aan mij.’ Toen ze niet antwoordde, voegde hij daaraan toe: ‘We blijven hier totdat je mij de info geeft.’
Ze onderkende zijn dreigement en onderkende ook de implicaties ervan. In zijn ogen was zij een Egyptische vrouw. En dus was ze opgevoed om mannen zonder vragen te gehoorzamen; waarom zou zij anders zijn dan alle andere vrouwen die hij kende? Omdat ze half Amerikaans was? Hij spuugde op Amerikanen. Onmiddellijk zag ze het voordeel dat zijn vergissing haar opleverde. Ze bood hem weerstand, ze bleef bij haar verhaal, ze gaf hem geen duimbreed toe. En het belangrijkste was: ze bewees dat ze zich niet liet intimideren.
Uiteindelijk gaf hij het op en bracht haar terug naar Caïro, naar het vliegveld. Bij de instapbalie gaf hij haar paspoort terug, als een heer. Het was een formeel en enigszins ontroerend gebaar. Ze draaide zich om en was er zeker van dat ze hem nooit weer terug zou zien.
De CI-directeur knikte. ‘Als je die aantrekkingskracht in je voordeel kunt gebruiken, doe dat dan, want ik heb het onprettige gevoel dat Halliday een groot nieuw militair initiatief gaat voorstellen op basis van het bestaan van een groep gewapende opstandelingen binnen Iran.’
Leonid Arkadin zat in een café in Campione d’Italia, een pittoreske Italiaanse belastingvrijhaven die weggestopt zat in de Zwitserse Alpen. Het kleine dorpje verrees steil naast het glasachtige ultramarijnblauwe oppervlak van een helder bergmeer, dat gevuld was met vaartuigen van allerlei maten, van roeiboten tot miljoenen kostende jachten, compleet met heliplatforms, helikopters en, bij de grootste boten, de vrouwen die daarbij hoorden.
Met onthechte geamuseerdheid bekeek Arkadin twee langbenige modellen met het soort perfect gebronsde huid waarvan alleen de bevoorrechten en de rijken weten hoe je die krijgt. Terwijl hij een slokje nam uit een espressokopje, dat bijna verdween in zijn grote, vierkante hand, gingen de twee modellen boven op een kalende man met een extreem behaard lichaam zitten, die uitgestrekt lag op de zeeblauwe kussens op het achterdek van zijn jacht.
Hij verloor zijn interesse. Voor hem was genot zo’n oppervlakkig concept dat het zowel vorm als functie ontbeerde. Zijn geest en zijn lichaam waren nog altijd verbonden aan het wiel van ijzer en vuur uit Nizhny Tagil, waardoor de waarheid van het oude gezegde bleek: je kunt een man uit de hel halen, maar je kunt de hel niet uit de man halen.
De bijtende smaak van de giftige lucht van Nizhny Tagil zat nog altijd in zijn mond toen even later een man arriveerde wiens huid de kleur had van zijn espresso. Arkadin keek toe op een manier die bijna onverschillig was, zelfs toen de man op de stoel tegenover hem ging zitten.
‘Mijn naam is Ismael,’ zei de espressoman. ‘Ismael Bey.’
‘Khoury’s rechterhand.’ Arkadin dronk zijn kopje leeg en zette het op het ronde tafeltje. ‘Ik heb over je gehoord.’
Bey, een tamelijk jonge man, mager en benig als een uitgemergelde hond, wierp hem een vreselijk benauwde blik toe. ‘Het is gebeurd, Arkadin. U hebt gewonnen. Door de dood van Abdulla Khoury ben ik nu hoofd van de Oosterse Broederschap, maar ik hecht meer aan mijn leven dan mijn voorganger. Wat wilt u?’
Arkadin pakte zijn kopje op, zette het precies in het midden van het bijbehorende schoteltje, zonder zelfs maar zijn ogen van de andere man af te houden. Toen hij klaar was, zei hij: ‘Ik wil je positie niet, maar ik ga je macht overnemen.’
Zijn lippen vormden een vleugje van een glimlach, maar er was iets aan de uitdrukking ervan dat een zichtbare huiver van een voorgevoel over de ruggengraat van de ander liet lopen. ‘Voor iedereen in de buitenwereld heb jij de mantel van je gevallen leider overgenomen. Maar alles – iedere beslissing, iedere actie die je vanaf dit moment onderneemt – begint bij mij, iedere dollar die de Brotherhood verdient gaat via mij. Dat is de nieuwe strijdorde.’
Zijn glimlach werd wolfachtig en de kleur van Bey’s gezicht kreeg een zweem van schijnend groen. ‘De eerste nieuwe strijdorder is het kiezen van een contingent van honderd man uit het Zwarte Legioen. Binnen een week wil ik hen in het kamp hebben dat ik heb opgezet in het Oeral-gebergte.’
Bey hield zijn hoofd schuin. ‘Een kamp?’
‘Ze zullen worden getraind door mij persoonlijk.’
‘Getraind waarvoor?’
‘Om te doden.’
‘Wie moeten ze gaan doden?’
Arkadin duwde het lege kopje over de tafel, tot het recht voor Ismael Bey stond. Voor Bey was dat gebaar niet verkeerd te begrijpen. Hij had niets en hij zou niets hebben tenzij hij Arkadin nauwkeurig en volledig gehoorzaamde.
Zonder nog iets te zeggen stond Arkadin op en liet Bey achter met het bleke gezicht van zijn nieuwe toekomst.
‘Vandaag werd ik wakker terwijl ik dacht aan Soraya Moore,’ zei Willard. ‘Ik bedacht dat ze nog steeds aan het rouwen moet zijn om jouw dood.’
Het was kort na zonsopgang en Bourne onderging, zoals hij dat elke ochtend rond deze tijd deed, het grondige en langdurige onderzoek van dr. Firth.
Bourne, die Willard goed had leren kennen in de drie maanden dat de twee samen waren geweest, zei: ‘Ik heb niet geprobeerd contact met haar op te nemen.’
Willard knikte. ‘Dat is goed.’ Hij was klein en parmantig, met grijze ogen en een gezicht dat met onbewust gemak iedere mogelijke uitdrukking kon aannemen.
‘Tot ik heb uitgezocht wie me drie maanden geleden probeerde te vermoorden en met hem heb afgerekend, zal ik Soraya erbuiten moeten houden.’ Het was niet dat Bourne haar niet vertrouwde, integendeel, maar vanwege haar banden met CI en de mensen met wie ze werkte, had hij algauw besloten dat het niet eerlijk zou zijn haar iedere dag de zware last van de waarheid te laten meedragen naar de CI.
‘Ik ben teruggegaan naar Tenganan, maar kon geen spoor vinden van de kogel,’ zei Willard. ‘Ik heb al het andere geprobeerd dat ik kon bedenken om uit te vinden wie er op je geschoten heeft, maar tot dusver zonder succes. Wie het ook geweest is, hij weet zijn sporen opmerkelijk vaardig uit te wissen.’
Frederick Willard was een man die zo lang een masker had gedragen dat het een deel van hem was geworden. Bourne had Moira gevraagd contact met hem op te nemen omdat Willard een man was voor wie geheimen heilig waren. Hij had op Treadstone alle geheimen van Alex Conklin bewaard; Bourne wist met het instinct van een gewond dier dat Willard het geheim zou bewaren dat Bourne nog leefde.
Ten tijde van de moord op Conklin was Willard al in zijn diepe undercoverpositie als hoofdbewaarder van het geheime NSA-adres in de binnenlanden van Virginia. Het was Willard die de digitale foto’s had gemaakt van de martelcellen in dat huis, die de ondergang hadden betekend van Luther LaValle en die ernstige schade hadden aangebracht in het kamp van minister van Defensie Halliday.
‘Klaar,’ zei Benjamin Firth, terwijl hij opstond van zijn kruk. ‘Alles is goed. Beter dan goed, mag ik wel zeggen. De intree- en de uitgangswond genezen echt opmerkelijk snel.’
‘Dat komt door zijn training,’ zei Willard vol vertrouwen.
Maar Bourne zelf vroeg zich stilletjes af of het herstel geholpen werd door het elixer van de kencur – de verrijzenislelie – dat Suparwita hem had laten drinken, kort voordat hij werd neergeschoten. Hij wist dat hij weer met de heelmeester moest gaan praten als hij wilde ontdekken wat er hier met hem gebeurd was.
Bourne stond op. ‘Ik ga een eindje lopen.’
‘Zoals altijd raad ik je dat af,’ waarschuwde Willard. ‘Iedere keer dat je een voet buiten dit terrein zet, loop je het risico je eigen veiligheid in gevaar te brengen.’
Bourne gespte een lichtgewicht rugzak met twee flessen water vast. ‘Ik heb de beweging nodig.’
‘Je kunt hier ook bewegen,’ stelde Willard.
Deze zelfde ruzie hadden ze elke dag gehad sinds Bourne zich fit genoeg voelde om lange wandelingen te maken, en hij verkoos tegen Willards advies in te gaan.
Hij opende het hek van het terrein van de dokter en liep stevig door over de steile, beboste heuvels en de in terrassen aangelegde rijstvelden van oost-Bali. Het was niet alleen zo dat hij zich opgesloten voelde binnen de gestuukte muren van Firths verblijfplaats, of dat hij het nodig vond om zichzelf te dwingen tot steeds verder gaande fysieke uitputting, hoewel elk van beide redenen al genoeg was voor zijn dagelijkse trektochten. Hij was gedwongen om keer op keer terug te gaan naar het landschap waar hij de constante flikkering ervoer van de kwellende vlam van het verleden, het gevoel dat hier iets belangrijks met hem gebeurd was, iets wat hij zich moest herinneren.
Tijdens deze wandelingen door diepe ravijnen en langs stromende rivieren, langs animistische altaren voor de geesten van tijgers of draken, over gammele bamboebruggen, door enorme rijstvelden en kokosplantages, probeerde hij het gezicht op te roepen van het silhouet dat zich naar hem toe had gekeerd toen hij hem in zijn dromen zag. Maar tevergeefs.
Toen hij zich fit genoeg voelde, ging hij op zoek naar Suparwita, maar de heelmeester was nergens te vinden. Zijn huis werd bewoond door een vrouw die net zo oud leek als de bomen rondom haar. Ze had een breed gezicht, een platte neus en geen tanden. Mogelijk was ze ook doof, want ze keek Bourne zonder reactie aan toen hij haar zowel in het Balinees als in het Indonesisch vroeg waar Suparwita was.
Op een morgen die al heet en dampig begon te worden, pauzeerde hij boven het hoogste terras van een rijstveld. Hij stak het irrigatiestroompje over om in de koele schaduw te zitten van een warung, een klein familierestaurant waar eten en drinken verkocht werd. Hij dronk groen kokoswater door een rietje, speelde met de jongste van de drie kinderen, terwijl de oudste, een meisje van niet meer dan twaalf, hem met donkere, serieuze ogen aankeek, terwijl ze kleingesneden stukjes palmblad vlocht in een ingewikkeld patroon dat een mand zou worden. Het kind – een jongen van niet meer dan twee maanden – lag boven op de tafel waaraan Bourne zat. Hij maakte een keel-geluidje terwijl hij Bournes vingers met zijn bruine vuistjes onderzocht. Na een poosje pakte zijn moeder hem op om hem te voeden. De voeten van Balinese kinderen die jonger zijn dan drie maanden mogen de grond niet raken, wat inhield dat ze vrijwel altijd worden opgetild. Misschien kwam het wel daardoor dat ze zo gelukkig waren, bedacht Bourne.
De vrouw bracht hem een bord met plakkerige rijst gewikkeld in bananenblad, en hij bedankte haar. Terwijl hij at, praatte hij met de echtgenoot van de vrouw, een pezig mannetje met lange tanden en een vrolijke glimlach.
‘Bapak, u komt hier iedere morgen,’ zei de man. Bapak betekent vader. Het was de Balinese aanspreekvorm, zowel formeel als intiem, ook weer een uitdrukking van de onderliggende dualiteit van het leven. ‘Wij kijken als u klimt. Soms moet u stoppen om op adem te komen. Een keer heeft mijn dochter gezien dat u vooroverboog en moest overgeven. Als u ziek bent, zullen wij u helpen.’
Bourne glimlachte. ‘Dank u, maar ik ben niet ziek. Alleen een beetje uit vorm.’
Als de man hem niet geloofde, toonde hij dat niet. Zijn dooraderde handen met grote knokkels lagen op de tafel als stukken graniet. Zijn dochter, die klaar was met haar mand, staarde naar Bourne, terwijl haar beweeglijke vingers aan een volgende mand begonnen, alsof ze dat op eigen initiatief deden. Haar moeder kwam erbij en zette het jongetje bij Bourne op schoot. Bourne voelde zijn gewicht en zijn hartslag tegen zijn borst, wat hem herinnerde aan Moira, met wie hij opzettelijk geen contact had sinds ze het eiland had verlaten.
‘Bapak, op wat voor manier kan ik u helpen om weer in vorm te komen?’ vroeg de vader van de jongen zacht.
Vermoedde hij iets of was hij alleen maar behulpzaam, vroeg Bourne zich af. Toen schudde hij de gedachte van zich af. Wat deed het er uiteindelijk toe? Omdat hij Balinees was, was hij echt, en in feite was dat alles wat ertoe deed. Dat was iets wat Bourne geleerd had in zijn omgang met deze mensen. Zij waren de tegenpolen van de verraderlijke mannen en vrouwen die in zijn eigen schaduwwereld woonden. Hier waren de enige schaduwen demonen en bovendien waren er manieren waarop je je tegen hen kon beschermen. Bourne dacht aan de dubbele ikatdoek die Suparwita voor hem had laten kopen door Moira.
‘Er is een manier,’ zei Bourne nu. ‘U kunt me helpen om Suparwita te vinden.’
‘Ah, de genezer, ja.’ De Balinees wachtte even, alsof hij luisterde naar een stem die alleen hij kon horen. ‘Hij is niet in zijn huis.’
‘Dat weet ik. Ik ben er geweest,’ zei Bourne. ‘Ik zag een oude vrouw zonder tanden.’
De man grijnsde, waarbij hij zijn eigen witte tanden toonde. ‘Suparwita’s moeder, ja. Een erg oude vrouw. Doof als een kokosnoot; en ook stom.’
‘Ze hielp niet erg.’
De man knikte. ‘Alleen Suparwita weet wat er in haar hoofd omgaat.’
‘Weet u waar hij is?’ vroeg Bourne. ‘Het is belangrijk dat ik hem vind.’
‘Suparwita is een genezer, ja.’ De man bekeek Bourne op een vriendelijke, bijna beleefde manier. ‘Hij is naar Goa Lowah gegaan.’
‘Dan ga ik daar ook heen.’
‘Bapak, het zou niet verstandig zijn om hem te volgen.’
‘Om eerlijk te zijn,’ zei Bourne, ‘doe ik niet altijd wat verstandig is.’
De man lachte. ‘Bapak, u bent nu eenmaal een mens.’ Weer die grijns. ‘Geen zorgen. Suparwita vergeeft dwaze mensen net zozeer als wijze mensen.’
De vleermuis, een van de tientallen die aan de vochtige muren hingen, opende zijn ogen en staarde naar Bourne. Het dier knipperde, alsof hij niet kon geloven wat hij zag, en gaf zich toen weer over aan zijn sluimering. Met de onderste helft van zijn lichaam in een traditionele sarong gewikkeld stond Bourne in het stromende hart van het Goa Lowah tempelcomplex, te midden van een grote hoeveelheid biddende Balinezen en Japanse toeristen die even vrij hadden genomen van hun winkelescapades.
Goa Lowah, dat vlak bij de stad Klungkung in het zuidoosten van Bali lag, stond plaatselijk ook bekend als de Vleermuisgrot. Veel grote tempelcomplexen waren rond bronnen gebouwd, omdat dit water, dat uit het binnenste van het eiland stroomde, beschouwd werd als heilig en in staat om degenen die hier kwamen bidden spiritueel te reinigen als die één werden met het water door het te drinken en over hun hoofd te sprenkelen. Het heilige water van Goa Lowah borrelde achter in de grot omhoog uit de aarde. De grot werd bewoond door honderden vleermuizen die overdag slapend en dromend aan de natte kalkwanden hingen en ’s nachts de inktzwarte lucht in vlogen, op zoek naar insecten om te verzwelgen. Hoewel de Balinezen vaak vleermuizen aten, werd dat lot de vleermuizen van Goa Lowah bespaard, omdat alles wat in deze heilige ruimte leefde ook heilig werd.
Bourne had Suparwita niet gevonden. In plaats daarvan was hij een verschrompelde kleine priester tegengekomen met naar buiten staande voeten en tanden als een konijn. De man volvoerde een reinigingsceremonie voor een stenen altaartje waarin als offerande een aantal bloemen lagen. Een stuk of tien Balinezen zaten er in een halve cirkel omheen en terwijl Bourne in stilte toekeek, nam de priester een gevlochten bekertje met heilig water en sprenkelde dat, met gebruikmaking van een palmblad dat hij in het water dompelde, over de hoofden van de mensen om hem heen. Niemand keek naar Bourne of besteedde ook maar de minste aandacht aan hem. Voor hen maakte hij deel uit van een ander universum. Dit Balinese vermogen om hun leven met een volkomen en absolute autoriteit in aparte onderdelen te verdelen, was er de reden van dat hun vorm van hindoeïsme en unieke cultuur niet gecorrumpeerd werd door buitenstaanders, zelfs na tientallen jaren van toeristeninvasies en druk van de moslims die alle andere eilanden in de Indonesische archipel overheersten.
Er was hier iets voor hem, wist Bourne, iets wat voor de Balinezen een tweede natuur was, iets wat hem zou helpen ontdekken wie hij werkelijk was. Zowel David Webb, de persoon, als de Jason Bourne-identiteit waren incompleet: de ene was onherroepelijk versplinterd door geheugenverlies, de andere voor hem gecreëerd door Alex Conklins Treadstone-programma.
Was Bourne nog altijd de ultieme test van de samensmelting van Conklins research, training en psychologische theorieën? Was zijn leven als die ene persoon alleen maar begonnen zodat hij kon veranderen in iemand anders? Dat waren de vragen die het wezen van Bournes leven vormden. Zijn toekomst – en de invloed die hij had op de mensen om wie hij gaf en degenen van wie hij ooit zou houden – hingen af van het antwoord.
De priester was klaar en zette de gevlochten beker weg in een nis van het altaar. En op dat moment voelde Bourne de dwingende behoefte om gereinigd te worden door dat heilige water.
Hij knielde achter de Balinezen, sloot zijn ogen en liet de woorden van de priester over zich heen komen totdat hij het besef van tijd kwijt was. Nooit eerder had hij zich vrij gevoeld van zowel de Bourne-identiteit die hem door Alex Conklin gegeven was, als de incomplete persoon die hij kende als David Webb. Wie was Webb eigenlijk? Het punt was dat hij dat niet wist, of preciezer: zich dat niet kon herinneren. Er waren beslist stukken van hem aan elkaar genaaid door psychologen en Bourne zelf, en af en toe kwamen er, door toedoen van de een of andere prikkel, andere stukjes aan het oppervlak van zijn bewustzijn, met de kracht van een torpedo-explosie. Maar toch was het waar dat hij zichzelf niet beter ging begrijpen en – ironisch en tragisch – er waren momenten waarop hij voelde dat hij Bourne zelfs beter begreep dan Webb. Hij wist tenminste wat Bourne motiveerde, terwijl de motivatie van Webb nog altijd een compleet mysterie voor hem was. Nadat hij tevergeefs geprobeerd had zich weer in te passen in het universitaire leven van Webb, had hij besloten zich van Webb los te maken. Met een tastbaar begin had hij zich hier op Bali gerealiseerd dat hij ook begonnen was zich los te maken van de Bourne-identiteit, waarmee hij zich zo nauw was gaan verbinden. Hij dacht aan de Balinezen die hij hier had ontmoet, Suparwita, de familie uit de warung in de bergen – zelfs de priester die hij helemaal niet kende, maar wiens woorden hem in een intens wit licht leken te hullen, en vergeleek hen toen met de westerse mensen, Firth en Willard. De Balinezen stonden in contact met de geesten van het land, ze zagen goed en kwaad en handelden daar ook naar. Er was niets tussen hen en de natuur zelf, terwijl Firth en Willard schepselen waren van de beschaving, met al zijn lagen van bedrog, afgunst en hebzucht. Deze wezenlijke tweespalt bracht hem een begrip dat hij nog nooit eerder had gehad. Wilde hij zijn als Willard of als Suparwita? Was het toeval dat de Balinezen hun kinderen in de eerste drie maanden niet met hun voeten op de grond lieten komen en dat hij precies zo lang op Bali was geweest?
Voor de eerste keer in zijn kapotte geheugen, los van alles en iedereen die hij kende, voelde hij zich nu in staat om een blik in zichzelf te werpen. Wat hij zag was iemand die hij niet herkende – niet Webb, niet Bourne, het was alsof Webb een droom was, of een andere identiteit die hem was toegewezen, net als Bourne dat was geweest.
Knielend buiten de Vleermuisgrot met zijn duizenden rustende bewoners, met de woorden van de priester die de intense zonneschijn van het zuidelijk halfrond omzetten in een gebed, dacht hij aan het hersenschimmige landschap van zijn eigen ziel, een bijzonder schemerige plek, als een verlaten stad een uur voor de dageraad of de desolate zeekust een uur na zonsondergang, een plek die van hem was weggeglipt, als zand door zijn vingers. En terwijl hij reisde door dit onbekende land stelde hij zichzelf deze vraag:
Wie ben ik?