17

Bourne werd wakker van het harde klokkenspel van de kathedraal. Zonlicht filterde door de gordijnen van het slaapkamerraam, lange vingers van bleekgoud over de gewreven vloerplanken.

‘Goedemorgen, Adam. De politie zoekt je.’

Tracy leunde tegen een post in de deuropening. Ze bracht de krachtige geur van vers gezette koffie mee, die als een flamencodanseres verleidelijk om hem heen cirkelde.

‘Het was op de tv.’ Ze had haar armen voor haar borst geslagen. Haar haren, nog nat van de douche, had ze in een paardenstaart opgebonden met een zwart fluwelen koord. Haar gezicht was glimmend schoon. Ze had een bruine broek aan, een crèmekleurig mannenoverhemd en platte schoenen. Helemaal klaar voor don Fernando Hererra of voor wat de dag anders zou brengen. ‘Maak je niet bezorgd, ze wisten je naam niet en de enige getuige, een bewaker van Maestranza, gaf geen goede beschrijving van je.’

‘Er was daar geen goed licht.’ Bourne ging rechtop zitten. ‘Soms was er helemaal geen licht.’

‘Heel handig voor jou.’

Keek ze hem nou grimlachend aan? Hij kon het niet goed inschatten.

‘Ik heb ontbijt en we hebben een afspraak met don Fernando Hererra om drie uur vanmiddag.’

Zijn hoofd bonkte en zijn mond was kurkdroog en proefde wat wrang waar hij een beetje misselijk van werd.

‘Hoe laat is het?’

‘Net na negenen.’

De arm die Scarface had willen breken voelde nu wat beter als hij die strekte, en de vleeswond op zijn rug brandde bijna niet meer, maar hij kromp ineen van de pijn in zijn borst toen hij het bovenlaken om zijn middel sloeg en uit bed stapte.

‘Perfect,’ vond Tracy. ‘Een echte Romeinse senator.’

‘Hopelijk lijk ik vanmiddag meer op een Castilliaan dan op een Romein,’ zei hij terwijl hij naar de badkamer slofte, ‘want vanmiddag zal het professor Alonzo Pecunia Zuñiga zijn die met je meegaat naar don Hererra.’

Ze keek hem raar aan, maar draaide zich om en liep terug naar de woonkamer. Hij deed de badkamerdeur achter zich dicht en nam een douche. Boven de wasbak hing een spiegel met verlichting eromheen: een vrouwenbadkamer die erop gericht is om make-up op te doen.

Na zijn douche liep hij de slaapkamer in, waar een dikke Turkse badstoffen badjas klaarlag. Die trok hij aan. Ze had zijn borst met een waterdichte plastic laag afgedekt, wat hij pas had gezien toen hij onder de douche stapte.

Toen hij de woonkamer in liep, schonk Tracy koffie in een grote mok. Het keukentje was meer een nis aan het eind van de open kamer, wat ruimte schiep, maar was, net als de slaapkamer, bescheiden en smakeloos gemeubileerd als een hotelkamer. Op de houten schragentafel stond het typische ontbijt voor een Andalusische arbeider: een kom warme chocolademelk en een bord churros, dunne plakken gefrituurde oliekoeken met suiker.

Bourne ging op een stoel zitten en Tracy en hij gingen ontbijten. Hoewel hij al de churros mocht opeten, had hij nog steeds honger toen die op waren. Hij liep naar de koelkast.

‘Daar zit niet veel in, ben ik bang. Ik ben hier al een hele tijd niet geweest.’

Maar hij vond wat bacon. Terwijl hij die bakte, zei zij: ‘Als je je maten opschrijft, zal ik wat kleding voor je kopen.’

Hij knikte. ‘Wil je dan ook andere dingen voor me kopen?’Op het aanrecht vond hij een potlood en een kladblok. Hij scheurde een blaadje af en schreef een aantal dingen op, ook zijn kledingmaten.

Tracy pakte het blaadje aan, las het en zei: ‘Professor Zuñiga, neem ik aan?’

Hij knikte, terwijl hij op de bruiner wordende stukken bacon lette. ‘Ik heb je ook de adressen gegeven van de toneelwinkels die ik gisteren heb gevonden. Daar zouden we naartoe gaan, toen Scarface ons op het spoor kwam.’

Ze stond op, pakte haar handtas en liep naar de deur. ‘Hier ben ik wel een uurtje mee zoet. Geniet jij ondertussen maar van je ontbijt.’

Nadat ze weg was pakte Bourne de koekenpan van het vuur en legde de bacon op een stuk keukenrol. Hij liep naar het kladblok. Het blaadje dat hij had afgescheurd had ergens in het midden gezeten, omdat hij het bovenste had willen bewaren. Met het potlood bijna plat gleed hij zachtjes over het papier. Er verschenen letters, afdrukken van het handschrift van het blaadje erboven, waarschijnlijk van Tracy.

Don Hererra’s naam en adres verschenen en een tijd, drie uur ’s middags, precies zoals ze hem had verteld. Hij scheurde het blaadje af en stopte het in zijn zak. Toen pas zag hij dat er op het blaadje dat nu het bovenste was ook afdrukken stonden. Hij scheurde dat ook af. Maar toen hij hier met het potlood overheen gleed verschenen er dwars door en over elkaar nummers en letters.

Staand voor het raam in de woonkamer at hij zijn bacon op en keek naar de mistige ochtend. Het was nog veel te vroeg voor mensen om naar de feria te gaan, maar het balkon met Moorse krullen aan het gebouw aan de overkant van de straat was versierd met bloemen en vrolijk gekleurde spullen. Zijn ogen controleerden beide kanten van de straat op iets verdachts, hoe weinig ook, maar hij kon niets ontdekken. Hij zag hoe een jonge vrouw met drie kinderen de straat overstak. En een oude vrouw in het zwart, klein en krom, droeg een draagnet vol fruit en groenten.

Hij stopte het laatste stukje bacon in zijn mond, veegde zijn handen af aan een keukendoek en pakte toen Tracy’s laptop die op de schragentafel stond. Die stond al aan en hij zag dat er een Wi-Fi-verbinding met internet was.

Hij ging zitten en googelde de rij nummers en letters. Hij kreeg het volgende resultaat:

Uw zoekbewerking – 779elgamhuriaave – heeft geen
overeenkomstige documenten opgeleverd.
Suggestie:
Zorg ervoor dat alle woorden goed gespeld zijn.
Probeer andere zoektermen.
Maak de zoektermen algemener.

Toen begreep hij zijn fout en zette spaties op de meest logische plekken: 779 El Gamhuria Avenue. Een adres, maar waar?

Op Google tikte hij El Gamhuria Avenue in en er verscheen Khartoum, Soedan. Dat was interessant. Waarom had Tracy een Noord-Afrikaans adres?

Nu tikte hij het volledige adres in, met het huisnummer. Het bleek van Air Afrika Corporation te zijn. Hij ging achteroverzitten. Waarom klonk hem dat zo bekend in de oren? Er waren een aantal zoekresultaten voor Air Afrika, sommige vanaf hele rare sites, andere vanaf dubieuze blogs. Maar uiteindelijk kwam de informatie die hij zocht van een zoekresultaat op de tweede pagina van Interpol, waar stond dat meerdere bronnen vermoedden dat Air Afrika eigendom was en gebruikt werd door Nikolai Yevsen, de legendarische wapenhandelaar. Sinds Viktor Anatoliyevich Bout was gearresteerd, was Yevsen de grootste en machtigste illegale wapenhandelaar ter wereld.

Bourne stond op, liep weer naar het raam en controleerde nog een keer de straat. Tracy was een kunstexpert die een pas opgedoken Goya wilde gaan kopen. De prijs moest astronomisch hoog zijn; misschien maar een paar mensen in de wereld konden zich dat veroorloven. Wie was dan haar cliënt?

De kerkklokken sloegen het uur en Tracy kwam zijn blikveld binnenlopen met een boodschappennetje. Hij hoorde het bekende rat-a-tat van haar hakken ritmisch op de stenen. Er dook een jongeman achter haar op. Bourne verstijfde. Halverwege het blok stak hij zijn hand op, zwaaide en stak over naar een jonge vrouw die op hem wachtte. Ze omhelsden elkaar toen Tracy het gebouw binnenging. Even later kwam ze binnen en legde het netje op tafel.

‘Voor het geval je nog steeds honger hebt, heb ik serranoham en Garrotxa-kaas gekocht.’ Ze legde het eten, in wit papier ingepakt, op tafel. ‘De rest stond allemaal op je lijstje.’

Hij trok de lichte, makkelijk zittende kleren aan die ze voor hem had gekocht en bekeek de inhoud van het netje. Hij legde alles netjes op een rijtje, maakte deksels open, rook de inhoud en knikte.

Ze hield hem ernstig in de gaten. ‘Adam. Ik weet niet waar je bij betrokken bent…’

‘Dat heb ik je toch al verteld.’

‘Ja. Maar nu heb ik pas gezien hoe erg je verwondingen zijn en die man die ons volgde zag er doodeng uit.’

‘Hij was doodeng,’ was Bourne het met haar eens. Hij keek haar glimlachend aan. ‘Het hoort bij de handel waar ik in zit, Tracy. Er is niet meer zoveel vlottend kapitaal als er in 2000 was, dus meer starters jagen op minder geld. Daarom is het een moordende competitie geworden.’ Hij haalde zijn schouders op. ‘Het is niet anders.’

‘Maar als ik zo naar je kijk, kun je door je werk in het ziekenhuis belanden.’

‘Ik moet gewoon vanaf nu veel voorzichtiger zijn.’

Ze fronste haar wenkbrauwen. ‘Je lacht me uit.’ Ze ging naast hem zitten. ‘Maar er is niets lachwekkends aan die wond in je borst.’

Hij pakte de foto die hij in het internetcafé had uitgeprint en legde die tussen hen in. ‘Om professor Alonzo Pecunia Zuñiga te kunnen worden, heb ik je hulp nodig.’

Ze zei niets, maar bestudeerde aandachtig zijn gezicht. En knikte.

Op dag drie van Oserovs terreurregime goot het van de regen, zo erg als niemand in Nizhny Tagil zich kon herinneren. En aangezien het een stad was waar wrok werd gekoesterd, hield dat in dat geheugens zo lang en zo levendig waren als de winterkou. Dag drie bracht ook nieuwe doden, zo bruut, zo afgrijselijk dat de nog levende mannen van Stas Kuzin doodsbang werden. Een angst die in hun botten kroop, zich als een korrel polonium innestelde en hun zelfvertrouwen wegvrat zoals radioactief materiaal vlees wegvreet.

Het begon in de vroege uurtjes van de ochtend, net na tweeën, zoals Oserov achteraf tegen Arkadin pochte.

‘Heel zachtjes sloop ik het huis van hun hoofdman binnen, bond hem vast en dwong hem toe te kijken naar wat ik met zijn gezin deed.’

Toen hij klaar was, sleepte hij zijn slachtoffer naar de keuken, waar hij aan het werk ging met de roodgloeiende punt van een kartelmes dat hij uit een houten blok had gehaald. De pijn die Oserov toebracht, trok de man acuut uit zijn shock en hij begon te gillen tot Oserov zijn tong afsneed.

Een uur later was Oserov klaar. Hij liet de man achter in een plas van zijn eigen bloed en kots, nog amper levend. Toen de maten van de man hem kwamen halen, wat ze iedere ochtend deden, om aan hun dagelijkse patrouille te beginnen, vonden ze de voordeur wijd open en konden ze zo doorlopen naar het abattoir binnen. Toen, pas op dat moment, kwam Mikhail Tarkanian in Nizhny Tagil aan. Toen waren de boeven inmiddels zo bang dat ze Arkadin helemaal vergeten waren.

‘Lev Antonin, ik denk dat ik uw probleem kan oplossen,’ zei Tarkanian tegen het nieuwe hoofd van Stas’ bende in diens kantoor. Er stonden zeven zwaarbewapende mannen op wacht. ‘Ik zal de moordenaar voor u vinden en dan is hij van u.’

‘Wie ben je, vreemdeling? Waarom zou je dit doen?’ Lev Antonin keek hem wantrouwend aan. Hij had een grauw gezicht met lange oren en stoppels op zijn kin en wangen. Hij leek minstens een week niet te hebben geslapen.

‘Wie ik ben is niet belangrijk, behalve dan dat ik mannen als uw moordenaar heel goed ken,’ vertelde Tarkanian zonder aarzelen. ‘En waarom ik het doe, het antwoord daarop is heel simpel: ik wil Leonid Danilovich Arkadin.’

Direct keek Antonin niet meer wantrouwend, maar woedend. ‘En waarom zou jij dat fucking hoerenjong, dat shitty misbaksel willen hebben?’

‘Dat is mijn zaak. En het is uw zaak om uw mensen in leven te houden.’

Dat was waar. En Antonin was een pragmatisch mens, hij kende niet het heilige vuur dat in zijn voorganger had gebrand. Tarkanian kon hem lezen als een stripboek: hij was zich er duidelijk zeer van bewust dat de angst die de knieën van zijn mannen deed beven, hun daadkracht en zijn autoriteit ondermijnde. En hij wist ook dat als de angst eenmaal had toegeslagen die zich als een bosbrand zou verspreiden. Aan de andere kant was hij niet van plan het vetgemeste varken weg te geven. Ze hadden allemaal gedroomd van Arkadins hoofd op een schaal sinds Arkadin Kuzin had vermoord en hun wereld had opgeblazen met kogels en dood. Die droom loslaten zou hem niet geliefd maken bij zijn mannen.

Hij wreef met zijn handen over zijn gezicht. ‘Goed, maar jij brengt me het hoofd van de moordenaar, zodat al mijn mannen kunnen zien dat het afgelopen is met dat stuk vuil. En als je die bastaard Arkadin kunt vinden mag je hem hebben.’

Uiteraard geloofde Tarkanian deze neanderthaler niet. Hij zag de hebzucht in diens gele ogen en voelde dat het niet genoeg zou zijn als hij met het hoofd van de moordenaar kwam, de man wilde ook Arkadin. Twee bloederige hoofden zouden zijn macht over zijn mannen voor tijden garanderen.

‘Wat Lev Antonin wilde was irrelevant,’ zei Tarkanian later tegen Arkadin. ‘Ik had rekening gehouden met mogelijk verraad.’

Oserov vond het zeer vermakelijk dat hij ‘de moordenaar moest vinden’ voor de baviaan Lev Antonin en dat hij hem het vers afgehouwen hoofd moest brengen, maar nee, dat pleziertje werd hem niet gegund. Hij fronste zijn voorhoofd toen Tarkanian hem vertelde dat hij, Tarkanian, zelf de ‘moordenaar’ zou vinden en bij Antonin zou afleveren.

‘Om de boosheid uit je hart te weren, heb ik iets anders voor je. Iets veel belangrijkers, iets wat alleen jij kunt doen.’

‘Volgens mij betwijfelde hij dat,’ vertelde Tarkanian later aan Arkadin, ‘maar toen hij hoorde wat ik voor hem had, verscheen er een gemene grijns op zijn gezicht. Arme kerel, hij kon er niets aan doen.’

Tarkanian moest iemand naar Lev Antonin brengen, niet zomaar iemand, hij moest op een moordenaar lijken. In de schemerige straten van Nizhny Tagil zocht Tarkanian in de barretjes naar een geschikt slachtoffer. Soms moest hij om plassen heen lopen die zo groot waren als kleine meren, het resultaat van de zware regenval, die pas net over was gegaan in mist. Vanaf zonsopkomst was de claustrofobisch laaghangende bewolking grijs geweest, maar nu verschenen er hier en daar gele en lichtblauwe plekken, alsof de storm de dag had aangevallen.

Tarkanian stopte tegenover de meest verdorven bar en stak een zware Turkse sigaret op. Hij inhaleerde de rook diep in zijn longen en blies een dikke grijze wolk uit, zo dik als boven zijn hoofd hing. De nacht viel als een misdienaar om hem heen, terwijl hij luisterde naar dronkenmansgelach, vallend glaswerk en het opgewonden gehijg van een vuistgevecht. Even later strompelde een grote man met een bloedneus en diverse sneeën in zijn gezicht de stoep op.

Toen hij piepend en kokhalzend met zijn handen op zijn knieën vooroverboog, trapte Tarkanian de sigaret met een schoen uit, stak over en gaf een gemene klap tegen de onbeschermde achterkant van de nek van de man. De dronkenlap viel met een harde smak voorover op de stenen.

Tarkanian greep hem onder zijn armen en trok hem een steegje in. Als iemand al had gezien wat er was gebeurd, liet niemand dat blijken. Iedereen bemoeide zich met zichzelf zonder zelfs maar hun kant op te kijken. Het leven in Nizhny Tagil had ze geleerd alles wat ze niets aanging te negeren. Dat was de enige manier om in deze stad in leven te blijven.

In de diepe schaduw van het stinkende steegje keek Tarkanian op zijn horloge. Geen sprake van dat hij contact met Orserov kon opnemen, hij kon alleen maar hopen dat hij zijn deel van het plan goed uitvoerde.

Een kwartier later kocht hij bij een bakker de grootste laagjestaart uit diens etalage. Terug in het steegje gooide hij de taart weg, tilde het hoofd van de man omhoog aan zijn met bier en bloed doordrenkte haren en zette dat in de taartdoos. De ogen staarden hem glazig aan tot hij de oogleden sloot.

In de stad werd hij onmiddellijk toegelaten tot Lev Antonins kantoor, waar de baas nog steeds door zijn zeven zwaarbewapende gorilla’s werd bewaakt.

‘Lev Antonin, zoals beloofd heb ik hier een cadeautje voor je,’ zei hij en hij zette de doos op het bureau van Antonin. Onderweg was de doos verrassend zwaar geworden.

Zonder veel enthousiasme keek Antonin van hem naar de doos. Hij gaf een van zijn lijfwachten een teken en die maakte de doos open. Pas toen stond hij op en keek erin.

‘Wie is dit, verdomme?’

‘De moordenaar.’

‘Hoe heet hij?’

‘Michail Gorbatsjov,’ zei Tarkanian sardonisch, ‘hoe moet ik dat verdomme nou weten?’

Antonins gezicht vertrok toen hij grijnzend zei: ‘Als je niet weet hoe hij heet, hoe weet je dan dat hij het is?’

‘Ik heb hem op heterdaad betrapt. Hij had in uw huis ingebroken en wilde uw vrouw en kinderen vermoorden.’

Antonins gezicht betrok. Hij pakte een telefoon en toetste een nummer in. Hij werd rustiger toen hij de stem van zijn vrouw hoorde. ‘Is alles goed? Is iedereen veilig?’ Hij fronste zijn wenkbrauwen. ‘Hoe bedoel je? Wat...? Wie is dit, verdomme? Waar is mijn vrouw?’ Hij keek kwaad naar Tarkanian. ‘Wat is er daar verdomme aan de hand?’

Tarkanian sprak op kalme, vlakke toon. ‘Je gezin is veilig, Lev Antonin. En dat blijven ze tot ik met Arkadin weg ben. Als jij op de een of andere manier ingrijpt...’

‘Ik laat het huis omsingelen, mijn mannen zullen naar binnen...’

‘Dan sterven je vrouw en drie kinderen.’

Antonin trok een Stechkin-pistool en richtte dat op Tarkanian. ‘Ik schiet je nu hier neer en ik beloof je dat je geen snelle dood zult hebben.’

‘Ook in dat geval sterven je vrouw en kinderen.’ Tarkanians stem werd nu scherper. ‘Wat jij met mij doet zal hen ook overkomen.’

Antonin keek Tarkanian aan en liet de Stechkin op het bureaublad naast de taartdoos vallen. Hij leek de haren uit zijn hoofd te willen trekken.

‘Het punt met neanderthalers is,’ vertelde Tarkanian later aan Arkadin, ‘dat je ze bij de hand moet nemen langs al hun mogelijke reacties en ze moet laten zien hoe slecht ze stuk voor stuk zijn.’

Hij zei: ‘Luister naar me, Lev Antonin, jij hebt wat we hebben afgesproken. Als je nog steeds alles wilt, probeer dan te bedenken dat varkens worden afgeslacht.’

En Tarkanian liep naar buiten om Leonid Danilovich Arkadin te gaan zoeken.

Om precies drie uur ’s middags stonden Tracy Atherton en Alonzo Pecunia Zuñiga in de brandende zon onder een wolkeloze lucht voor de voordeur van don Fernando Hererra.

Bourne, met een spitsbaardje en een nieuw kapsel, had kleren gekocht die bij een gedistingeerde professor uit Madrid pasten. Hun laatste stop was een opticien geweest, waar hij contactlenzen had gekocht in de kleur van de ogen van de professor.

Hererra woonde in de Santa Cruz-barrio van Sevilla, in een prachtig twee verdiepingen hoog, wit en geel geschilderd huis en voor de ramen van de bovenste verdieping zaten prachtige gietijzeren balkonnetjes. De voorkant vormde een kant van een pleintje waar in het midden een oude bron stond, die in een achthoekige fontein was veranderd. Winkeltjes met garen en band en met aardewerk lagen aan de andere drie kanten, hun pittoreske voorkanten lagen in de schaduw van palmen en sinaasappelbomen.

Ze klopten aan, de deur ging open en toen Tracy hem hun namen had gegeven, begeleidde een keurig geklede jongeman ze door een gang met marmer en een hoog houten plafond. Er stonden verse witte en gele bloemen in een hoge porseleinen vaas op een gewreven vruchthouten tafel in het midden en op een dressoir met inlegwerk stond een gegraveerde zilveren schaal, overvloedig gevuld met geurige sinaasappels.

Zacht, melodieus pianospel kwam hen tegemoet. Ze zagen een ouderwetse salon met een muur met ebbenhouten boekenplanken, die verlicht werd via een aantal glazen deuren die naar een binnentuin leidden. Er stonden een elegante secretaire, bij elkaar passende sofa’s van kaneelkleurig leer en een dressoir waarop vijf orchideeën als jonge meisjes stonden te pralen. Maar het opvallendste was een antiek spinet waarachter een grote man zat met een enorme weelderige bos wit haar dat van zijn hoge, intelligente voorhoofd was weggeborsteld. Zijn lichaam was in opperste concentratie over de toetsen gebogen en hij had een potlood tussen zijn tanden, waardoor het leek alsof hij pijn had. In feite was hij een lied met een zwierige melodie aan het componeren, dat veel ontleende aan flamenco- en Iberische melodieën.

Toen ze binnenkwamen keek hij op. Don Hererra had sprankelende blauwe, uitpuilende ogen, waardoor hij wat leek op een bidsprinkhaan toen hij ging staan en zich in delen vanaf de pianokruk ontvouwde. Hij had een donkere, leerachtige huid, verweerd en door de zon gerimpeld: een doorgewinterde buitenman. Zijn lichaam was mager en plat, alsof hij tweedimensionaal was in plaats van drie. Zo te zien droeg hij de jaren die hij op de Colombiaanse olievelden had doorgebracht als een tweede huid.

Hij haalde het potlood tussen zijn tanden uit en zei gastvrij: ‘Ah, mijn vereerde gasten, het is mij een genoegen.’ Hij kuste de rug van Tracy’s hand en schudde die van Bourne. ‘Lieve mevrouw. En professor, het is me een eer u in mijn huis welkom te mogen heten.’ Hij gebaarde naar een van de leren sofa’s. ‘Gaat u zitten, alstublieft.’ Hij droeg een wit overhemd zonder boord onder een smetteloos crèmekleurig pak van lichtgewicht zijde dat er zo zacht als een babywangetje uitzag. ‘Wilt u sherry, of misschien iets sterkers?’

‘Sherry en wat Garrotxa misschien, als u dat hebt.’ Bourne ging helemaal op in zijn rol.

‘Een goed idee,’ vond Hererra en hij riep de jongeman. Hij wees met een lange, spitse wijsvinger naar Bourne. ‘Ik hou van de manier waarop uw verhemelte werkt, professor.’

Bourne keek dwaas gevleid en Tracy verbeet zorgvuldig een lach.

De jongeman kwam terug met een geciseleerd zilveren presenteerblad waarop een geslepen kristallen karaf met sherry stond met drie glazen van hetzelfde geslepen kristal en een bordje met de schapenkaas, crackers en een bakje met dieporanje kweeperenjam. Hij zette het presenteerblad op een lage tafel en vertrok even zachtjes als hij was gekomen.

Hun gastheer schonk sherry in en deelde de glazen uit. Hererra stak zijn glas omhoog en zij volgden.

‘Op de onbezoedelde jacht naar gedegen onderzoek.’ Don Hererra nam een slok van zijn sherry en Bourne en Tracy volgden. Ze aten van de kaas en kweeperenjam. Hij zei: ‘Wat vinden jullie ervan? Zal de wereld inderdaad oorlog gaan voeren tegen Iran?’

‘Ik weet er niet genoeg van om daar iets over te zeggen,’ zei Tracy, ‘maar volgens mij drijft Iran al veel te lang de spot met ons met hun nucleaire programma.’

Don Hererra knikte wijs. ‘Ik vind dat Amerika gelijk heeft. Deze keer is Iran te ver gegaan. Maar een nieuwe wereldoorlog... tja, uiteindelijk is oorlog voor de meeste mensen een slechte zaak, maar een zeer goede voor sommigen. En professor, wat is uw geleerde mening?’

‘Politiek gezien ben ik strikt neutraal.’

‘Maar meneer, over zo’n ernstig onderwerp waar we allemaal mee te maken hebben, zult u toch wel een mening hebben.’

‘Eerlijk gezegd, don Hererra, ben ik veel meer geïnteresseerd in de Goya dan in Iran.’

De Colombiaan keek hem teleurgesteld aan, kwam toen ter zake. ‘Señorita Atherton, ik heb u onvoorwaardelijke toegang tot mijn opgedoken schat toegezegd en nu hebt u de grootste Goya-expert van het Prado – en met voorsprong van heel Spanje – meegenomen.’ Hij spreidde zijn handen. ‘Wat heb ik misdaan?’

Tracy zei neutraal: ‘Professor Zuñiga, geeft u zelf het antwoord maar.’

‘Don Hererra,’ zei Bourne, die de hint oppakte, ‘het schilderij in uw bezit, dat wordt toegeschreven aan Francisco José de Goya y Lucientes is niet door hem geschilderd.’

Hererra fronste zijn wenkbrauwen en perste even zijn lippen op elkaar. ‘Probeert u me te vertellen, professor Zuñiga, dat ik een vervalsing heb gekocht?’

‘Dat hangt af van uw definitie van vervalsing.’

‘Met alle respect, professor, of het is een vervalsing, of het is geen vervalsing.’

‘Dat kunt u vinden, professor, maar er zijn andere mogelijkheden. Laat ik beginnen met te stellen dat het schilderij, hoewel het bij lange na niet de prijs waard is die u vraagt, verre van waardeloos is. Testen die ik heb uitgevoerd hebben namelijk bevestigd dat het wel in Goya’s studio is gemaakt. Het kan zelfs door de meester zelf, vlak voor zijn dood, zijn opgezet. Er bestaat dan ook amper twijfel dat het ontwerp van hem is. Maar het daadwerkelijke schilderij ontbeert de typerende, wat aparte aanzet van zijn penseelvegen, hoewel dat zelfs voor het getrainde oog moeilijk te zien is.’

Don Hererra dronk zijn glas leeg en ging makkelijk zitten, zijn handen gevouwen over zijn onderbuik. ‘Dus,’ zei hij ten slotte, ‘mijn schilderij is wel wat waard, maar niet de prijs die ik aan señorita Atherton heb genoemd.’

‘Inderdaad,’ bevestigde Bourne.

Hererra maakte een diep keelgeluid. ‘Deze nieuwe informatie moet ik even verwerken.’ En tegen Tracy: ‘Señorita, gezien de omstandigheden begrijp ik het volledig als u op onze afspraak terug wilt komen.’

‘Integendeel,’ gaf Tracy te kennen. ‘Ik ben nog steeds zeer geïnteresseerd in uw schilderij, hoewel na deze vaststelling de prijs wel naar beneden zal moeten.’

‘Tja. Uiteraard.’ Hij dacht even diep na en stond ineens op. ‘Voor we verder praten, wil ik graag eerst even iemand bellen.’

‘Uiteraard,’ zei Tracy.

Don Hererra knikte en liep naar een bureau met delicate cabriole-poten. Hij toetste een nummer in op zijn mobiel, wachtte even en zei toen: ‘Met don Fernando Hererra. Hij verwacht mijn telefoontje.’

Hij keek hen glimlachend aan. In de telefoon zei hij: ‘Por favor, momentito.’ Geheel onverwacht gaf hij de mobiel aan Bourne. Bourne keek hem verwachtingsvol aan, maar zijn gezicht verried niets.

‘Hallo,’ zei Bourne in perfect Spaans.

‘Ja,’ zei de stem aan de andere kant van de lijn, ‘met professor Alonzo Pecunia Zuñiga, met wie spreek ik?’