16

Het museum Taurino lag in de Maestranza corrida en Bourne vroeg Stacy om hem daarnaartoe te brengen. Ze hadden net genoeg tijd om in de drukte van richting te veranderen voor de agenten zich tussen de mensen in de gang mengden. Twee van hen liepen meteen door naar de stierenarena. Ze gingen ieder aan een kant van de glazen deuren staan en de andere twee liepen tussen de mensen om hun verdachte te zoeken.

Het museum was vandaag gesloten en de toegangsdeur was op slot. Bourne leunde tegen de deur, maakte met een paperclip die Tracy op de bodem van haar handtas had gevonden het slot open, ze glipten naar binnen en deden de deur weer achter zich dicht. De opgezette koppen van alle grote stieren die in deze corrida waren gedood, keken hen met hun glazen ogen aan. Ze liepen langs glazen vitrines met prachtige kostuums die gedragen waren door beroemde matadoren, die tot de zeventiende eeuw teruggingen, toen Maestranza werd gebouwd. De volledige geschiedenis van de corrida was te zien in deze muffe kamers.

Bourne was in geen van deze uitstallingen geïnteresseerd, hij zocht de toiletten. Die waren achter in het museum, naast een klein kamertje. Eenmaal binnen kreeg hij van Tracy de ontsmettende crème, die ze op de wond op zijn rug smeerde. Hij hapte naar adem van de brandende pijn en werd ontzettend duizelig.

Hij werd helderder doordat Tracy zijn schouder vastpakte. Ze schudde hem door elkaar, waardoor zijn hoofd nog meer pijn ging doen.

‘Wakker worden! Je bent erger gewond dan je denkt. Ik moet je hier uit krijgen.’

Hij knikte, de woorden drongen amper tot hem door, maar hij snapte de boodschap. Samen wankelden ze door het museum naar de aparte uitgang die naar de straat leidde, iets verder dan de ingang van de stierenarena. Tracy maakte de deur open en stak haar hoofd naar buiten. Toen ze knikte, verscheen hij in de schemering.

Ze moest met haar mobiel een taxi hebben besteld, want voor hij het besefte zette ze hem op de achterbank, gleed naast hem en gaf het adres aan de chauffeur.

Toen ze wegreden, draaide ze zich om en keek door het achterraam. ‘De politie zwermt over het hele Maestranza. Ik weet niet wat je hebt gedaan, maar ze zijn razend.’

Maar Bourne hoorde haar niet meer, hij was flauwgevallen.

’s Middags kwamen Soraya en Amun Chalthoum in Al Ghardaqah aan. Nog niet eens zoveel jaren geleden was het stadje niet veel meer geweest dan een pittoresk vissersdorpje, maar de combinatie van Egyptisch initiatief en buitenlandse beleggers had het veranderd in het belangrijkste Rode Zee-resort. Het centrum van de stad was El Dahar, het oudste van de drie wijken, de plek van de traditionele huizen en bazaars. Net zoals de meeste Egyptische kuststeden reikte Al Ghardaqah niet ver landinwaarts, maar kleefde het aan de kust van de Rode Zee alsof het voor haar leven vreesde. De wijk Sekalla was moderner en lelijk door de massale aanwezigheid van goedkope hotels. El Korra Road was mooier, vol betere hotels, weelderige beplanting, luxueuze fonteinen en ommuurde compounds van Russische Mongolen die niets beters konden verzinnen als bestemming voor hun makkelijk verdiende geld.

De vissers waren de eerste slachtoffers, tenminste, wat er toen nog van hen over was – tijd en toerisme hadden hun aantal gedecimeerd. Het waren nu oude mannen, met een gerimpelde en bruin gelooide huid, hun door de zon gebleekte ogen en werkhanden zo hard als karton en knoesterig met grote knokkels van het tientallen jaren in zeewater werken. Hun zonen hadden hen verlaten om in kantoren met airco te gaan werken of in vliegtuigen die hoog boven hen vlogen en hadden hun geboortestreek ver achter zich gelaten. Zij waren de laatsten van hun generatie, een uitstervend soort. Hun achterdocht nam toe doordat vlot pratende Egyptenaren hun viswater afpakten en dat gingen gebruiken voor jetski’s en Sea-Doos. Hun aangeboren angst voor Chalthoum en zijn al Mokhabarat uitte zich in ijzige vijandigheid. Ze hadden tenslotte al alles verloren, wat hadden ze nog meer te verliezen?

Aan de andere kant waren ze gecharmeerd van Soraya. Ze waren gek op haar zachte toon als ze met hen praatte en ze bewonderden haar mooie gezicht en lichaam. Voor haar wilden ze wel vragen stellen, ook al hielden ze vol dat het onmogelijk was voor iedereen buiten hun hechte cirkel om zonder hun medeweten door te gaan voor een inlandse visser. Ze kenden alle boten en schepen die door de plaatselijke wateren voeren en ze verzekerden haar dat er in hun recente collectieve geheugen niets ongewoons was gebeurd.

‘Maar er zijn ook duikbedrijven,’ vertelde een stokoude zeeman. Zijn handen, die de netten repareerden, waren zo groot als zijn hoofd. Hij spuugde naar opzij om zijn ongenoegen te laten blijken. ‘Wie weet wie hun klanten zijn? En hun personeel, nou, dat lijkt iedere week te wisselen, dus niemand kent ze nog, we zien ze alleen komen en gaan.’

Soraya en Chalthoum verdeelden de lijst van vijfentwintig duikbedrijven die ze van de vissers hadden gekregen, begonnen elk in een andere kant van de stad en hadden weer afgesproken in een tapijtenwinkel in de El Dahar-bazaar. De eigenaar was een goede vriend van Amun.

Soraya ging naar de zee, bezocht een voor een acht van de duikbedrijven en kruiste ze op haar lijst door als ze wegging. Bij allemaal klom ze in hun boten, stelde vragen aan de schippers en bemanningen en bekeek de logboeken van de laatste drie weken. Soms moest ze wachten op de boten tot ze terug waren. En soms was de eigenaar zo aardig om haar naar de duikplekken te brengen. Na vier uur gefrustreerd dezelfde vragen gesteld te hebben en dezelfde antwoorden te hebben gekregen, moest ze erkennen: dit was een onmogelijke opdracht. Het was zoeken naar de spreekwoordelijke naald in de spreekwoordelijke hooiberg. Zelfs als de terroristen op deze manier Egypte waren binnengekomen, dan wilde dat nog niet zeggen dat de duikmensen dat wisten. En hoe hadden ze in hemelsnaam een krat dat groot genoeg was voor een Kowsar 3 moeten verklaren? Weer twijfelde ze aan het verhaal van Amun en vreesde ze dat hij betrokken was bij die aanslag op het vliegtuig.

Wat doe ik hier? Wat moet ik doen als blijkt dat Amun en al Mokhabarat de eigenlijke boosdoeners zijn?

Wanhopig besloot ze de hele onderneming af te blazen zodra ze het personeel van het negende duikbedrijf had ondervraagd. Een stokoude Egyptenaar, die constant in het water spuugde, bracht haar naar de duikplek. Het was ontzettend heet, de zon bescheen genadeloos haar hoofd en het enige zuchtje wind kwam van de beweging van de boot. Zelfs van achter haar zonnebril zag alles er verwassen uit. De zilte zeelucht zat in haar neus, koppig en mineraal. De herhaling moest haar in slaap hebben gesust, anders had ze de jongeman met zijn warrige donkerblonde haar wel gezien, die zich ijlings terugtrok toen ze door de duikwinkeleigenaar werd voorgesteld. Ze stelde weer dezelfde vragen: Hebben jullie de afgelopen drie weken iets opvallends gezien? Een of andere groep Egyptenaren op een andere boot en die dezelfde dag nog aan land gingen? Opvallend grote pakketten? Nee, nee en nog eens nee. Had ze soms wat anders verwacht?

Ze zag niet hoe de jongeman met zijn warrige donkerblonde haar vlug zijn spullen bij elkaar zocht terwijl hij naar de achtergrond verdween. Pas toen hij overboord sprong ontwaakte ze uit haar verveelde lethargie. Ze rende de hele boot over, liet haar handtas vallen, schopte haar schoenen uit en dook ook in de zee. Hij had een masker opgezet en een luchttank aangegord voor hij overboord sprong en ze zag hem onder zich. Hij droeg geen zwemvliezen, maar hij was diep gedoken en hoopte waarschijnlijk dat zij, zonder een uitrusting zoals de zijne, niet achter hem aan zou komen.

Nou, hij had het mis. Zowel over haar bekwaamheid als over haar besluit. Haar vader had haar vanaf haar eerste jaar in het zwembad gegooid, tot grote schrik van haar moeder, en had haar uithoudingsvermogen, weerstandsvermogen en snelheid getraind. Allemaal dingen die haar goed van pas waren gekomen op de middelbare school en universiteit toen ze iedere bestaande prijs had gewonnen. Ze had vast het Olympische team kunnen halen, maar tegen die tijd had de inlichtingendienst haar al gestrikt en had ze belangrijkere dingen in haar agenda staan.

Nu dook ze naar beneden en sneed door het water. Toen ze in zijn buurt kwam, draaide hij zich om en schrok dat ze zo snel al zo dichtbij was en pakte het harpoengeweer. Hij spande net het mechanisme dat de grendel van de harpoen tegenhield, toen ze hem raakte. Het lukte hem het wapen vast te houden en schietklaar te hebben toen ze zijn lichaam naar achteren sloeg. Hij drukte de kolf van het harpoengeweer naar haar slaap en toen haar handen het wilden grijpen, richtte hij lager, op haar borst.

Met een schaarbeweging van haar benen schoot ze omhoog en hij miste. Nu ging ze achter hem aan. Ze lette niet op het wapen of zijn handen en voeten. Ze wilde zijn masker aftrekken, hem dat voordeel ontnemen, want haar longen stonden inmiddels in brand en ze wist dat ze niet lang meer onder water kon blijven.

Haar bonkende hart telde de seconden af, een, twee, drie, terwijl ze vochten tot het haar uiteindelijk lukte het masker af te trekken. Het water stroomde tegen zijn gezicht en hoewel hij van links naar rechts draaide, trok ze het mondstuk uit zijn mond, stopte het in het hare en nam een paar diepe teugen voor ze naar boven zwom met hem in een armklem. Zodra ze boven waren spuugde ze het mondstuk uit.

De kapitein had het anker opgetrokken terwijl ze onder water waren en nu kwam de boot naar hen toe en handen trokken hen aan boord.

‘Geef me mijn tas,’ hijgde Soraya terwijl ze op de rug van de jongeman zat en hem zo op het dek vasthield. Ze haalde zo regelmatig mogelijk diep adem, schudde haar haren uit haar gezicht en voelde hoe het water op haar schouders door de zon warmer werd.

‘Deze bedoelt u?’ vroeg de eigenaar ongerust. ‘Hij is hier pas drie dagen, niet langer.’

Ze schudde haar handen af om ze te drogen en zocht haar mobiel, klapte die open, ademde nog langzamer en toetste Chalthoums nummer in. Toen hij opnam, vertelde ze waar ze was.

‘Goed gedaan. Dan zie ik je over tien minuten in het dok,’ zei hij.

Ze stopte haar mobiel weer in haar tas en keek naar de jongeman onder haar.

‘Ga van me af! Ik krijg geen adem.’

Ze wist dat ze dat niet verbeterde door op zijn middenrif te blijven zitten, maar ze kon geen medelijden oproepen.

‘Kerel,’ zei ze, ‘dit is een wereld vol pijn.’

Bourne werd wakker in een schaduwweb. Het zachte, onregelmatige gebrom van het verkeer deed hem naar een donker raam kijken. Buiten zorgden lantaarnpalen voor wat licht in de donkerte. Hij lag op zijn zij op iets wat als een bed aanvoelde. Voorzichtig bewoog hij zijn hoofd en keek om zich heen. Hij zag een kleine, goed gemeubileerde slaapkamer, die volgens hem niet werd gebruikt. Achter een openstaande deur zag hij een stukje woonkamer. Hij ging anders liggen, dacht dat hij alleen was. Waar was hij? En waar was Tracy?

Als antwoord op zijn laatste vraag hoorde hij in de woonkamer een deur opengaan en herkende hij Tracy’s snelle, harde voetstappen over de houten vloer in zijn richting komen. Toen ze de slaapkamer binnenkwam, probeerde hij overeind te gaan zitten.

‘Doe dat maar niet, dat is heel slecht voor je wond.’ Ze zette een paar pakjes neer en ging naast hem op het bed zitten.

‘Op mijn rug zitten alleen maar een paar schrammetjes.’

Ze schudde haar hoofd. ‘Wel wat erger. Maar ik bedoelde de wond in je borst. Die begon weer te bloeden.’ Ze begon dingen uit te pakken die ze bij de apotheek had gekocht: alcohol, antibiotica-crème, steriele gaasjes en zo. ‘Nu even niet bewegen.’

Ze haalde het oude verband eraf en maakte de wond schoon. ‘Mijn moeder waarschuwde me altijd voor mannen als jij.’

‘Wat is er met mij?’

‘Komen altijd in moeilijkheden.’ Haar vingers werkten snel, zeker en vaardig. ‘Het verschil is dat jij weet hoe je er weer uit moet komen, wat voor toestand het ook is.’

Zijn gezicht vertrok van de pijn, maar hij liet zich niet kennen. ‘Ik had geen keus.’

‘Volgens mij had je dat wel.’ Ze gooide een vies gaasje weg, pakte een nieuw, deed er alcohol op en depte het rode vlees ermee. ‘Volgens mij ben jij er goed in om in moeilijkheden te komen, heel goed en ik denk dat je ongelukkig wordt – en, nog erger voor jou, je gaat vervelen – als dat niet gebeurt.’

Bourne lachte zachtjes en bedacht dat ze er niet zo ver naast zat.

Ze bekeek de nu schone wond. ‘Dat ziet er redelijk uit, ik denk niet dat je nog antibiotica nodig hebt.’

‘Ben jij een arts?’

Glimlachend zei ze: ‘Af en toe. Als het nodig is.’

‘Dat antwoord vraagt om een verklaring.’

Ze drukte op het vlees rond zijn wond. ‘Wat is er in hemelsnaam met je gebeurd?’

‘Ik ben neergeschoten en verander niet van onderwerp.’

Ze knikte. ‘Oké. Als jonge vrouw – een hele jonge vrouw – zat ik twee jaar in west-Afrika. Daar werd gevochten, waren opstanden, gebeurden afgrijselijke dingen. Ik belandde in een veldhospitaal waar ik triage leerde, hoe je een wond moet behandelen. Op een dag waren we zo overvol met gewonden en stervenden dat de arts me een instrument in mijn handen duwde en zei: “Er is een ingangswond, maar geen uitgangswond. Als je de kogel niet meteen verwijdert, zal je patiënt sterven.” En toen ging hij verder met het behandelen van twee patiënten tegelijkertijd.’

‘En, stierf jouw patiënt?’

‘Ja, maar niet door die wond. Hij was al terminaal ziek voor hij werd neergeschoten.’

‘Dat moet het makkelijker voor je hebben gemaakt.’

‘Nee, dat was niet zo.’ Ze gooide het laatste gebruikte gaasje in een prullenbak, smeerde de antibiotica-crème op de wond en verbond die. ‘Je moet me beloven deze keer voorzichtig te zijn. De volgende keer zal het veel erger bloeden.’ Ze inspecteerde haar werk. ‘Eigenlijk zou je naar het ziekenhuis moeten, of naar een arts.’

‘Het is geen ideale wereld.’

‘Dat heb ik gezien.’

Ze hielp hem rechtop te gaan zitten. ‘Waar zijn we?’ vroeg hij.

‘In mijn appartement. Aan de andere kant van de stad dan Maestranza.’

Hij liep langzaam naar een stoel en ging voorzichtig zitten. Zijn borstkas voelde zo zwaar als lood en klopte dof alsof die zich de pijn van lang geleden nog herinnerde. ‘Had jij geen afspraak met don Fernando Hererra?’

‘Die heb ik uitgesteld.’ Ze keek hem onderzoekend aan. ‘Ik kon niet zonder jou gaan, professor Alonzo Pecunia Zuñiga.’ Ze doelde op de Goya-expert van het Prado museum, die hij zou gaan spelen. Ineens zei ze glimlachend: ‘Ik hou te veel van geld om het uit te geven als het niet nodig is.’

Ze stond op en bracht hem terug naar het bed. ‘Maar nu moet je rusten.’

Hij wilde nog wat zeggen, maar zijn ogen gleden dicht en met de donkerte kwam een diepe, rustige slaap.

Arkadin peigerde zijn rekruten af in het verlaten landschap van Nagorno Karabach, liet ze eenentwintig uur per dag werken. Als ze staand wegdommelden, sloeg hij ze met zijn stok. Nooit had hij een van hen twee keer moeten slaan. Drie uur mochten ze slapen op de plek waar ze dan toevallig waren, uitgeput op de grond. Allemaal, behalve Arkadin zelf die maanden geleden het slapen uit zijn schema had verbannen. In plaats daarvan vulde zijn hoofd zich met beelden uit het verleden, van zijn laatste dagen in Nizhny Tagil, toen Stas’ mannen hem hadden ingesloten en het zijn enige optie leek om zo veel mogelijk van hen te doden voor ze hem doodden.

Hij was niet bang om te sterven, dat wist hij vanaf het begin van zijn gedwongen opsluiting in de kelder, als hij zich alleen ’s nachts naar buiten waagde voor snelle rooftochtjes voor eten en vers water. Boven zijn hoofd was veel activiteit: de overgebleven mannen van Stas’ bende coördineerden de zoektocht naar hem. De dagen werden weken, de weken maanden. Hij had graag willen merken dat de bende zich weer met normalere dingen ging bezighouden, maar nee, ze koesterden hun wrok als een stuiptrekkende baby, inhaleerden het gif tot het een obsessie was geworden. Ze zouden niet rusten tot ze zijn lichaam door de straten hadden getrokken als een duidelijke les voor iedereen die dacht zich met hun zaken te kunnen bemoeien.

Zelfs de agenten die op de loonlijst van de bende stonden, hadden meegewerkt aan het stedelijke sleepnet met willekeurige gewelddadige stormen die nacht na nacht Nizhny Tagil teisterden. Ze waren gewend om dingen niet te zien, soms lachten ze er zelfs om, maar nu niet, omdat de aanvallen waren geëscaleerd tot een niveau dat hun zelf bespottelijk maakte in de ogen van de rijkspolitie. Het was typerend voor hun denken dat ze in plaats van Stas’ bende aan te pakken, de makkelijke weg kozen en aan hun eisen tegemoetkwamen. Dus keek iedereen naar hem uit, er was geen rust, alleen een akelig eind.

En toen kwam Mikhail Tarkanian, Arkadin zou hem uiteindelijk Mischa gaan noemen, vanuit Moskou naar Nizhny Tagil. Hij was gestuurd door zijn baas, Dimitri Ilyinovich Maslov, hoofd van de Kazanskaya, de machtigste familie van de Moskouwse grupperovka, de Russische maffia, betrokken bij drugs en zwarte auto’s. Via zijn vele oren en ogen had Maslov gehoord van Arkadin, had gehoord van het bloedbad dat hij in zijn eentje had veroorzaakt en de patstelling daarna. Hij wilde dat Arkadin naar hem toe werd gebracht. ‘Het probleem is,’ zei hij tegen hen, ‘dat Stas’ mannen zijn ledematen stuk voor stuk van zijn romp willen rukken.’ Hij gaf ze een dossier. Daarin zaten granietachtige zwart-wit observatiefoto’s, een tentoonstelling van de overgebleven leden van Stas’ bende, elk met hun naam zorgvuldig op de achterkant. Maslovs oren en ogen waren heel druk geweest en Tarkanian vond, maar de dreigende Oserov niet, dat Maslov wel heel erg graag Arkadin wilde hebben als hij zoveel moeite deed om hem uit deze lastige situatie te halen.

Maslov had zijn belangrijkste kleerkast, Vylacheslav Germanovich Oserov, kunnen sturen aan het hoofd van een roofactie, maar Maslov was een slimme gebruiker van zijn macht. Het was veel beter om Stas’ bende bij zijn rijk te trekken dan een bloedvete te beginnen met degenen die over waren nadat zijn eigen mannen met ze klaar waren.

Dus in plaats van hem stuurde hij Tarkanian, zijn belangrijkste politieke onderhandelaar. Hij stuurde Oserov mee om Tarkanian te beschermen. Een beslissing die Oserov openlijk verachtte; hij beweerde dat als Maslov naar hem had geluisterd, hij – Oserov – Arkadin heel eenvoudig uit de handen van die achterlijke bavianen van Nizhny Tagil, zoals hij ze noemde, had kunnen halen. ‘Ik had die Arkadin binnen achtenveertig uur in Moskou gebracht, gegarandeerd,’ zei hij telkens weer tegen Tarkanian tijdens hun saaie reis naar de heuvels aan de voet van de Oeral.

Tegen de tijd dat ze in Nizhny Tagil waren, was Tarkanian Oserov meer dan spuugzat. Later vertelde hij Arkadin: ‘Hij was net een specht die aan mijn hoofd vastzat.’

Maar hoe dan ook, al voor Maslovs afgezanten Moskou verlieten, had Tarkanian de grote lijnen van het plan uitgezet om Arkadin uit zijn netelige situatie te bevrijden. Hij had een natuurlijke machiavellistische geest. De deals die hij namens Maslov had afgesloten waren legendarisch, zowel vanwege hun gigantische complexiteit als vanwege hun onfeilbare effectiviteit.

‘De missie is misleiding,’ zei Tarkanian tegen Oserov toen ze hun doel naderden. ‘En daarom moeten we een stroman creëren voor Stas’ bende waar ze achteraan kunnen gaan.’

‘Hoe bedoel je: we?’ vroeg Oserov op zijn gebruikelijke norse toon.

‘Ik bedoel dat jij de perfecte man bent om die stroman voor me te regelen.’

‘Oserov keek me met die donkere blik van hem aan,’ vertelde Tarkanian heel veel later aan Arkadin, ‘maar hij kon niet veel meer doen dan janken als een geslagen hond. Hij wist hoe belangrijk ik was voor Dimitri en dat hield hem koest. Amper.’

‘Over een ding heb je gelijk, we hebben met bavianen te maken,’ zei hij tegen Oserov om hem tevreden te houden. ‘En bavianen komen voor twee dingen in beweging: de wortel en de stok. Ik ga voor de wortel zorgen.’

‘En waarom zouden ze met jou willen samenwerken?’

‘Omdat jij, vanaf het moment dat je in de stad bent, gaat doen waar jij goed in bent: hun leven tot een hel maken.’

Dat antwoord toverde een van de zeldzame glimlachen op het gezicht van Oserov.

‘En weet je wat hij toen tegen me zei?’ fluisterde Tarkanian heel veel later tegen Arkadin, ‘hij zei: “Hoe meer bloed, hoe beter.”’

En dat meende hij. Drieënveertig minuten nadat hij in Nizhny Tagil was aangekomen, had Oserov zijn eerste slachtoffer gevonden, een van Stas’ oudste en loyaalste soldaten. Van dichtbij schoot hij hem door een oor en slachtte hem daarna af. Het hoofd liet hij intact, maar vanaf zijn borst leek het op een afgrijselijke parodie van een goedkope horrorfilm.

Onnodig te zeggen dat de rest van Stas’ mannen woedend waren. De handel viel stil. Drie doodseskaders van elk drie mannen werden erop uitgestuurd om de nieuwe moordenaar te zoeken. Ze wisten dat het niet Arkadin was, want deze moord was niet in zijn stijl.

Ze waren nog niet bang, maar dat zou nog wel komen. Als er iets was wat Oserov bij anderen wist op te wekken, dan was het angst. Hij koos een willekeurig slachtoffer uit het dossier dat Maslov hen had gegeven en stalkte dat. Op de drempel van zijn huis met de voordeur wijd open en zijn kinderen in de buurt, schoot Oserov hem in zijn rechterdijbeen. Terwijl de kinderen van het slachtoffer gilden en diens vrouw vanuit de keuken naar de voordeur rende, sprintte Oserov over de stoep, sprong op de betonnen treden en schoot drie kogels in de buik van de man, precies daar waar het het ergst bloedde.

Dat was dag twee. Oserov was nog aan het warmdraaien, het ergste moest nog komen.

‘Pinprick,’ zei Humphry Bamber. ‘Hoe bedoel je, Pinprick?’

Veronica keek Moira nerveus aan. ‘Ik hoopte dat jij ons dat kon vertellen.’

Haar mobiel trilde en ze liep weg om het gesprek aan te nemen. Toen ze terugkwam, zei ze: ‘De back-up waarom ik heb gevraagd staat buiten.’

Moira knikte en boog zich naar Bamber met haar onderarmen op haar over elkaar geslagen knieën.

‘Het woord “Pinprick” was gekoppeld aan de naam van jouw softwareprogramma.’

Hij keek van haar naar de ci-directeur. ‘Dat begrijp ik niet.’

Moira zakte in. ‘Ik heb Steve gezien, vlak voor… zijn verdwijning. Hij was heel bang over wat er gaande was op de DoD en het Pentagon. Hij liet doorschemeren dat er op beide plekken een oorlogssfeer begon door te dringen.’

‘En jullie denken dat Bardem iets te maken heeft met die oorlogssfeer.’

‘Ja,’ zei Moira. ‘Ik wel.’

Bamber begon te transpireren. ‘Jezus, als ik het vermoeden had gehad dat Noah die echte-wereldsituatie van het programma zou gaan gebruiken, inclusief oorlog…’

‘Sorry,’ zei Moira boos, ‘Noah Perlis is een van de topmensen van Black River. Hoe kon je dat niet weten – of minstens vermoeden?’

‘Dimmen, Moira,’ zei Veronica.

‘Ik ga niet dimmen. Deze idiot savant heeft Noah de sleutels van het kasteel gegeven. Dankzij Bambers stupiditeit zijn Noah en de NSA iets van plan.’

‘Wat dan?’ Bamber smeekte het bijna. Hij leek wanhopig graag te willen weten waar hij bij betrokken was.

Moira schudde haar hoofd. ‘Dat is het nou net. We weten niet wat het is. Maar ik kan je één ding verzekeren: tenzij we erachter komen en hem stoppen, ben ik bang dat we ons hele leven spijt gaan hebben dat ons dat niet is gelukt.’

Duidelijk aangeslagen stond Bamber op. ‘Ik wil alles doen om te helpen; als jullie weten hoe ik kan helpen, moeten jullie me dat zeggen.’

‘Ga je dan aankleden,’ zei Hart. ‘En dan willen we graag Bardem bekijken. Ik hoop dat als we weten wat het programma behelst, we er dan achter kunnen komen wat Noah en de NSA van plan zijn.’

‘Ik ben zo terug.’ En hij beende het kantoor uit.

Even zaten de vrouwen stil bij elkaar. Tot Hart zei: ‘Waarom heb ik het gevoel dat ik buitenspel word gezet?’

‘Je bedoelt door Halliday?’

Hart knikte. ‘De minister van Defensie heeft besloten om de privésector te gebruiken voor zijn eigen plannen – en vergis je niet: hoe slim Noah Perlis ook mag zijn, hij krijgt zijn orders van Bud Halliday.’

‘En neemt zijn geld aan. Ik vraag me af hoe hoog de Black River-rekening voor deze kleine escapade zal worden.’

‘Moira, wat voor ruzies we in het verleden ook hebben gehad, over een ding waren we het altijd eens: dat onze voormalige werkgever geen last heeft van scrupules. Black River zal alles uitvoeren, als de prijs goed is.’

‘Halliday heeft een praktisch onbeperkte bron: de Amerikaanse munt. We hebben allebei de stapels honderd-dollarbiljetten gezien die Black River van hier naar Irak heeft verscheept tijdens de eerste vier jaar van de oorlog.’

Hart knikte. ‘Honderd miljoen in iedere boot en wat is er met dat geld gedaan? De oproerlingen bevechten? Het leger inheemse informanten afkopen over wie Black River beweert dat ze haar informatie van hen krijgt? Nee, jij en ik weten, omdat we dat hebben gezien, dat negentig procent ervan naar geheime bankrekeningen in Liechtenstein en de Kaaimaneilanden ging of naar stromanbedrijven van Black River.’

‘Nu hoeven ze het niet te stelen,’ lachte Moira cynisch, ‘Halliday geeft het ze gewoon.’

Toen Humphry Bamber uit de herenkleedkamer kwam, stonden ze op en liepen het kantoortje uit. Hij had een keurig gestreken jeans aan, gepoetste schoenen een blauw-zwart geruit hemd en een grijs suède autojasje.

‘Is er nog een andere uitgang?’ vroeg Moira.

Hij wees. ‘Achter de bestuurskantoren is een dienstuitgang.’

‘Ik ga de auto halen,’ zei Moira.

‘Momentje.’ Hart klapte haar mobiel open. ‘Het is beter dat ik dat doe. Mijn mensen staan buiten en ik moet ze instrueren dat ze bij de hoofdingang net doen alsof we Bamber via die weg meenemen.’ Ze stak een hand uit en Moira gaf haar de sleutels. ‘Dan haal ik jouw auto op en pik jullie bij de achteruitgang op. Moira?’

Moira trok haar bekende Lady Hawk uit de kleine holster.

Bambers mond viel open. ‘Wat is er verdomme aan de hand?’

‘Je krijgt de bescherming waar je om vroeg,’ vertelde Hart.

Terwijl zij door de gang verdween, wenkte Moira Bamber dat hij haar naar de bestuurskantoren moest brengen. Ze liet haar DoD-ID zien aan de paar managers die zich afvroegen wat ze te zoeken hadden in de fitnessclub.

Aangekomen bij de achterdeur toetste ze op haar mobiel het privénummer van Hart in. Toen de ci-directeur opnam, zei ze: ‘We zijn ter plaatse.’

‘Tel tot twintig en kom dan met hem naar buiten.’

Moira klapte de mobiel dicht en borg die op. ‘Klaar?’

Bamber knikte, hoewel het niet echt een vraag was geweest.

Ze telde af, duwde de deur open met haar vrije hand en met haar pistool in de aanslag keek ze om de deur. Hart stond met de witte Buick pal voor de uitgang en opende het dichtstbijzijnde achterportier.

Moira keek om zich heen. Ze stonden op een verlaten gedeelte van de parkeerplaats. Om het asfalt stond een zes meter hoge stenen muur met daarbovenop prikkeldraad.

Links stond een rij hoge vuilisbakken voor het afval en de recyclebare spullen van de fitnessclub tussen vuilniskarretjes. Rechts was de uitrit. Daarachter stonden anonieme gebouwen met appartementen en andere woonvormen. Er stonden geen andere voertuigen op dit gedeelte en door de muur kon je niet op straat kijken.

Over haar schouder keek Moira naar Bamber. ‘Oké. Houd je hoofd naar beneden en stap zo snel mogelijk achterin.’

Hij dook in elkaar en overbrugde de korte afstand van de uitgang naar de Buick. Moira dekte hem. In de veilige auto klauterde hij naar de zitplaats aan de andere kant.

‘Hoofd naar beneden houden!’ beval Hart, die zich op de chauffeursstoel terugdraaide. ‘En naar beneden blijven houden, wat er ook gebeurt.’ Vervolgens riep ze naar Moira: ‘Schiet op, opschieten! Waar wacht je op? We moeten hier als de sodemieter weg!’

Moira liep om de achterkant van de Buick heen en keek nog een keer naar de vuilnisbakken bij de stenen muur. Had ze daar iets zien bewegen, of was het gewoon een schaduw geweest? Ze zette een paar stappen in de richting van de vuilnisbakken, maar Hart stak haar hoofd uit het raampje. ‘Verdomme, Moira, in de auto!’

Moira draaide zich om, dook met haar hoofd naar beneden, verscheen achter de Buick en stond ineens doodstil. Geknield keek ze in de uitlaat. Daar zat wat, iets met een klein rood oogje, een led dat nu snel ging knipperen…

Jezus, dacht ze. O, God! Ze schoot naar het openstaande portier en riep: ‘Eruit! Kom eruit!’

Ze bukte, trok Bamber over de leren achterbank en probeerde hem uit de auto te sjorren. ‘Ronnie,’ gilde ze, ‘Kom eruit! Kom uit die verdomde auto!’

Ze zag dat Hart geschrokken omkeek en haar veiligheidsgordel probeerde los te maken. Op dat moment werd haar duidelijk dat er iets helemaal verkeerd was, want het lukte Hart niet. Iets blokkeerde of het sluitmechanisme was kapot.

‘Ronnie, heb je een mes?’

Hart had een zakmesje en sneed in het materiaal dat haar vasthield.

‘Ronnie!’ gilde Moira. ‘In hemelsnaam…!’

‘Haal hem hier weg!’ gilde Hart. En toen Moira naar haar toe kwam: ‘Sodemieter als de donder op.’

Het volgende moment brandde de Buick als een Romeinse kaars, de schokgolf wierp Moira en Bamber naar het asfalt, bedolf hen onder smeulende stukjes plastic en slierten heet metaal als bijen die uit hun bijenkorf stroomden.