9
Willard keek naar Ian Bowles die Firth’ spreekkamer binnenkwam. Hij was hem de tweede keer dat hij op het terrein verscheen opgevallen en, net als bij alle andere patiënten van de dokter, trok hij hem na. Bowles was de enige die hier in de omgeving onbekend was. Willard had de afgelopen drie maanden niet alleen maar Bourne getraind. Net als alle goede agenten had hij zich onmiddellijk vertrouwd gemaakt met de omgeving. Hij had contact gezocht met de belangrijkste mensen in het gebied, die in feite zijn ogen en oren werden. Het voordeel van Manggis was dat noch het dorp, noch de omgeving ervan dichtbevolkt was. In tegenstelling tot Kuta en Ubud, kwamen er maar een paar toeristen naar deze streek, dus was het niet moeilijk om de patiënten van de dokter te identificeren. Met deze eenvoudige methode sprong Ian Bowles eruit als een zwerende vinger. Toch wilde Willard niets doen tot Bowles zichzelf op de een of andere manier verraadde.
Sinds hij bevrijd was van zijn undercoverwerk in het NSA-adres op het platteland van Virginia had Willard lang en diep nagedacht over hoe hij het beste de clandestiene dienst, zijn zogenaamde moeder, vader, zus en broer, in kon zetten. Treadstone was de droom geweest van Alexander Conklin. En alleen Conklin en Willard zelf kenden Treadstones uiteindelijke doel.
Hij was extreem voorzichtig, want hij had een handicap die Conklin niet had gekend.
In Alex’ tijd had de Oude Man Treadstone goedgekeurd. Het enige wat Conklin hoefde te doen was onder de CI-radar te blijven vliegen en de doelen die hij de Oude Man had toegezegd goed na te streven. En ondertussen kon hij dan stiekem lekker aan zijn eigen agenda werken. Willard had het voordeel van een dergelijke steun niet. Wat betreft Veronica Hart en de CI was Treadstone net zo dood en begraven als Conklin zelf. Willard was veel te slim om te geloven dat Hart hem een herstart zou gunnen, wat betekende dat hij clandestien in een van de grootste clandestiene organisaties van de wereld moest gaan werken.
De ironie ontging hem niet.
Terwijl hij Bowles volgde, die het terrein verliet en een verlaten straat in liep, dacht hij aan hoe toevallig het telefoontje van Moira Trevor was geweest, aangezien dit afgelegen eiland buiten het ci-netwerk de perfecte plek was om Treadstone weer tot leven te wekken.
Een stuk voor hem was Bowles naast een scooter gestopt, parkeerde in de schaduw van een jasmijnboom en pakte zijn mobiel. Toen hij de sneltoets indrukte, rolde Willard een metalen draad uit met aan de uiteinden houten handvatten. Vlug ging hij achter Bowles staan, sloeg de draad om de keel van de ander en trok zo hard aan de handvatten dat Bowles tot op zijn tenen omhoogschoot.
De Nieuw-Zeelander liet zijn mobiel vallen en greep naar achteren, naar zijn onzichtbare aanvaller.
Bijna dansend ontweek Willard hem en hield de draad strakgespannen. Bowles’ bewegingen werden heftiger. Hij rukte aan het vlees van zijn eigen keel in zijn wanhoop om adem te halen en zijn inmiddels rood doorlopen ogen puilden uit hun kassen. Toen stonk het ineens en viel hij flauw.
Willard rolde de draad weer op, pakte de mobiel en terwijl hij zelfverzekerd wegliep, keek hij welk nummer Bowles had willen bellen. Hij herkende de eerste getallen als die van een Russische mobiel.
De poging was mislukt en in Manggis liep hij meteen naar een plek waarvan hij zeker wist dat er bereik was en drukte op herhaal. Even later klonk er een bekende mannelijke stem.
Willard was even verbijsterd, maar kreeg zichzelf gauw in de hand en zei: ‘Je man Bowles is dood. Stuur geen andere,’ en hij hing op voor Leonid Danilovich Arkadin kon antwoorden.
Toen Moira wegging bij Stevenson, deed ze dat in precies de tegengestelde richting dan ze op moest. Ze liep twintig minuten rond en keek ondertussen in zijspiegeltjes van auto’s en ramen of ze werd gevolgd. Toen ze er zeker van was dat het niet het geval was, liep ze terug naar de auto die drie blokken van de fontein van Poseidon op haar wachtte.
De chauffeur zag haar aan komen lopen en stapte uit. Hij keek haar niet aan en gaf geen enkele blijk van herkenning toen hij in haar richting liep. Ze liepen pal langs elkaar heen, zodat hij haar de sleuteltjes kon geven zonder te stoppen of het looptempo aan te passen.
Ze liep langs de geparkeerde auto, stak de straat over en keek daar rond alsof ze niet wist welke kant ze op moest. Ondertussen checkte ze de omgeving, verdeelde die in sectoren die ze nauwkeurig controleerde op mensen die zich maar een heel klein beetje verdacht gedroegen. Een jongen en meisje, waarschijnlijk zijn zus, speelden onder het toeziend oog van hun vader met een goudbruine labrador. Een moeder liep achter een kinderwagen, twee zwetende joggers zigzagden over het trottoir, terwijl ze via oordopjes verbonden waren met de muziek van hun iPods om hun polsen.
Alles leek heel gewoon, wat nou precies was waar ze zich bezorgd over maakte. NSA-agenten op straat en in passerende auto’s, dat kon ze wel aan. Maar mensen die zich achter ramen van gebouwen of op daken verstopten, daar maakte ze zich zorgen over. Maar goed, daar was niets aan te doen. Ze had gedaan wat ze kon, nu moest ze de ene voet voor de andere blijven zetten en bidden dat ze ontsnapt was aan haar achtervolgers die haar mogelijk volgden vanaf het moment dat de NSA-agenten haar voor het Bethesda Naval ziekenhuis hadden laten gaan.
Een andere voorzorgsmaatregel was dat ze de simkaart uit haar mobiel haalde, onder haar hakken plette en in een afvoerputje in de goot gooide. Ze wierp haar mobiel erachteraan. Met de sleutel in haar hand liep ze evenwijdig aan de auto die richting op. Vlak voor ze er was, stak ze over en liet haar handtas vallen. Ze knielde, rommelde in haar tasje en bekeek met een handspiegeltje zo goed mogelijk de onderkant van de auto. Ook bekeek ze de achterkant. Wat dacht ze te vinden? Hopelijk niets. Maar er bestond altijd de mogelijkheid dat een langslopende NSA-agent een verklikker onder het chassis had gehangen.
Ze vond niets verdachts, maakte het portier open en gleed achter het stuur. Het was een oud model zilverkleurige Chrysler, die haar eigen monteurs hadden uitgerust met een pittige turbomotor. Onder de voorstoel lagen de laptop en de brander. Ze scheurde de plastic verpakking van de brander af. Branders waren weggooimobieltjes, met een prepaid bedrag van een paar minuten. Zolang je ze niet te lang gebruikte, kon je ze veilig gebruiken en kon niemand via je simkaart uitvogelen waar je zat, wat wel met een geregistreerde mobiel kon.
Ze bedwong de neiging om de computer meteen op te starten, stak de sleutel in het slot, startte de auto en voegde in het verkeer in. Vanaf nu voelde het niet comfortabel om lang op een plek te blijven en het voelde ook niet veilig om naar kantoor of naar huis te gaan.
Ze reed Virginia in, reed bijna een uur doelloos rond en toen kon ze haar nieuwsgierigheid echt niet meer bedwingen. Ze moest weten wat er op die memory stick stond die ze op Jays lichaam had gevonden. Was dat de sleutel tot wat er speelde tussen NSA en Black River en dat – volgens Stevenson – iedereen in DoD in zijn greep hield? Waarom zouden Noah en de NSA anders eerst achter Jay en nu achter haar aan zitten? Ze nam aan dat die motoragent nep was, dat hij of van NSA of van Black River was. Stevenson was doodsbang geweest. Het hele gebeuren verkilde haar tot op het bot.
Toen ze door Rosslyn reed, realiseerde ze zich ineens dat ze uitgehongerd was. Ze kon zich niet herinneren wanneer ze voor het laatst had gegeten, behalve wat ze vanochtend in het ziekenhuis had gekregen. Wie kon dat spul trouwens door zijn keel krijgen? En wat voor soort kok kon zulke smakeloze, doodgekookte brij brouwen?
Ze draaide Wilson Boulevard op, reed langs Hyatt en parkeerde een paar meter van de ingang van het Shade Grown café af, een plek die ze vanbinnen en vanbuiten kende en waar ze zich veilig voelde. Met de laptop en de brander onder haar arm stapte ze uit, sloot de auto af en liep snel de koffieshop in. Het water liep haar in de mond toen ze de bacon en toast rook. Ze ging aan een versleten, kersenrode tafel zitten, bekeek vluchtig het geplastificeerde menu en bestelde drie dubbel gebakken eieren, een dubbele portie bacon en roggebrood. Toen de serveerster vroeg of ze koffie wilde, zei ze: ‘Graag. Met melk apart.’
Alleen aan de formicatafel opende ze het notebook, zodat ze het scherm voor zich en de muur achter zich had. Terwijl die opstartte, boog ze voorover en haalde de memory stick uit haar beha. Het dunne, elektronische rechthoekje was warm en leek als een tweede hart te kloppen. Met haar duim drukte ze op de speciale reader, logde in en beantwoordde haar drie veiligheidsvragen. Daarna duwde ze de memory stick in een van de USB-poorten aan de linkerkant van de computer. Ze ging naar Mijn Computer, scrolde naar de losse stick die daar was verschenen en dubbelklikte.
Het scherm werd zwart en even was ze bang dat de stick het besturingssysteem had laten crashen. Maar toen verschenen er regels met een soort koeterwaals. Geen mappen, geen bestanden, alleen maar scrollende rijen letters, nummers en symbolen. De informatie was in code. Net iets voor die voorzichtige Jay.
Meteen drukte ze op de Escape-knop en was ze weer terug op het Mijn Computer-scherm. Ze ging naar de C-schijf en opende het draadloze verbindingsprogramma. Of de koffieshop óf iets in de buurt was van Wi-Fi voorzien, want het programma vond een open netwerk. Dat was goed en slecht. Het betekende dat ze het web op kon, maar dat er geen netwerkversleutelingsmogelijkheden waren. Gelukkig had ze alle Heartland-laptops laten voorzien van hun eigen mobiele versleutelingspakket, samen met een berg andere veiligheidsmaatregelen, wat in dit geval betekende dat als iemand haar isp-adres hackte, die toch niet de informatie zou kunnen lezen die ze verzond en ontving, en dat ze haar niet konden lokaliseren.
Ze duwde de laptop aan de kant toen haar ontbijt werd gebracht. Het zou nog wel even duren voor het Heartland-eigendom de software had ontcijferd om de gegevens op de memory stick te kunnen analyseren. Ze uploadde de gecodeerde gegevens en drukte op de Enter-toets, waardoor het programma startte.
Tegen de tijd dat ze het laatste stukje eierdooier met een stuk beboterde toast en het allerlaatste stukje bacon naar binnen werkte, hoorde ze een zacht deuntje. Ze verslikte zich bijna van schrik, nam gauw een slok koffie en schoof haar bord naar de rand van de tafel.
Haar wijsvinger bleef even boven de Enter-toets hangen voor ze drukte. Meteen vloeiden er woorden op haar scherm, dat helemaal volliep met de inhoud van de stick.
PINPRICKBARDEM, las ze.
Eerst durfde ze het niet te geloven. Haar ogen schoten over de scrollende regels en lazen telkens weer PINPRICKBARDEM. De regels kwamen tot rust en ze controleerde het weer. De volledige stick was gevuld met deze veertien letters. Ze maakte van de letters de meest voor de hand liggende woorden: Pin Prick Bar Dem. En toen: PinP Rick Bar Dem. Ze schreef: Picture in Picture (op een digitale tv?), Rick’s Bar (?), Democraat.
Online googelde ze. Er was een Rick’s Bar in Chicago en een in San Francisco en een Andy&Rick’s Bar in Truth Or Consequences, New Mexico. Maar geen Rick’s Bar hier ergens in het district of in de buurt. Ze verwijderde wat ze had geschreven en vroeg zich af wat die letters in hemelsnaam konden betekenen. Vormden ze soms weer een nieuwe code? Ze wilde ze net nog een keer door Heartland halen, toen ze in een ooghoek ineens een schaduw zag. Ze keek op. Door het raam keken twee NSA-agenten naar haar. Terwijl ze de laptop dichtklapte, liep de eerste naar binnen.
Benjamin Firth dronk stevig van zijn fles arak toen Willard de spreekkamer binnenkwam. Firth zat met gebogen hoofd op de tafel en werkte grote hoeveelheden van de gefermenteerde palmlikeur naar binnen.
Willard keek even naar de dokter en dacht aan zijn vader die zich dement had gezopen en uiteindelijk ook zijn lever naar de knoppen had geholpen. Dat was niet fraai geweest en gaandeweg waren er bij hem van die bliksemsnelle persoonlijkheidswisselingen opgetreden à la Jekyll en Hyde, die zo vaak bij alcoholisten voorkomen. Nadat zijn vader hem tijdens een van die aanvallen met zijn hoofd tegen een muur had gesmeten, had Willard, die toen acht jaar was, zichzelf geleerd niet bang te zijn. Hij legde zijn honkbalknuppel onder zijn bed en de volgende keer dat zijn vader, stinkend naar de alcohol, hem weer had willen grijpen, had hij met de knuppel met een perfecte zwiep twee van diens ribben gebroken. Hierna had zijn vader hem nooit meer aangeraakt, niet uit woede en niet uit liefde. Destijds had Willard bereikt wat hij wilde, maar later, nadat de oude man was overleden, had hij zich afgevraagd of hij zichzelf, en zijn vader, niet tekort had gedaan.
Geërgerd liep hij naar Firth toe, trok de fles uit zijn handen en stopte er een boekje tussen. De dokter keek hem met bloeddoorlopen ogen aan alsof hij in zijn geheugen zocht naar wie hij was.
‘Lezen, dok. Nu.’
Firth keek verbaasd naar beneden. ‘Waar is mijn arak?’
‘Weg. Ik heb iets veel beters meegenomen.’
Firth snoof. ‘Er gaat niets boven arak.’
‘Wedden?’
Willard maakte het boekje voor hem open en de dokter zag een pasfoto van Ian Bowles, de Nieuw-Zeelander die zogenaamd als patiënt bij hem was gekomen en hem chanteerde om foto’s van Jason Bourne te nemen. Daarom had hij hem om zeep geholpen. Hij durfde niet te denken aan wat hij moest doen of wat er zou gebeuren als hij het niet gedaan had.
‘Wat...?’ Hij schudde verward zijn hoofd. ‘Wat doe jij hiermee?’
Willard ging naast hem zitten. ‘Laten we zeggen dat meneer Bowles geen probleem meer voor je is.’
Firth ontnuchterde zo snel, alsof iemand een emmer koud water in zijn gezicht had gegooid. ‘Wist jij het dan?’
Willard pakte het paspoort terug. ‘Ik heb alles gehoord.’
De dokter huiverde. ‘Ik kon helemaal niets doen.’
‘Dan was het maar goed dat ik er was.’
Firth knikte moedeloos.
‘En nu moet jij wat voor mij doen.’
‘Zeg het maar,’ zei Firth. ‘Ik heb mijn leven aan je te danken.’
‘Jason Bourne mag er nooit iets van weten dat dit is gebeurd.’
‘Helemaal niets?’ Firth keek hem aan. ‘Iemand denkt dat hij hier is, er zit iemand achter hem aan.’
Willard keek onbewogen. ‘Helemaal niets, dok.’ Hij stak zijn hand uit. ‘Erewoord?’
Firth pakte de hand, die stevig en droog was en prettig aanvoelde. ‘Ik heb toch niets gezegd?’