30

‘Besef je wel,’ zei Bourne, rondzwaaiend met het vel thermisch papier, terwijl hij samen met Karpov de trap af denderde van 779 Gamhuria Avenue, ‘dat het misschien juist hun bedoeling was dat je deze informatie zou vinden?’

‘Yevsen had het natuurlijk kunnen achterlaten,’ zei Karpov.

‘Ik dacht aan Arkadin.’

‘Maar Black River is zijn partner.’

‘Yevsen ook.’

De hospik had zijn best gedaan om het gezicht van Bourne zo goed mogelijk op te lappen voor Bourne hem van zich af trapte – het bloeden had hij in elk geval weten te stelpen en hij had hem een spuit gegeven om infecties te voorkomen.

‘Arkadin is in ieder geval consequent,’ zei Bourne. ‘Ik weet dat hij altijd met een lokeend werkt, hij gebruikt bij elke operatie een afleidingsmanoeuvre om zijn vijanden om de tuin te leiden.’ Hij gaf een mep op de print. ‘Black River zou zijn nieuwe lokeend kunnen zijn, hij heeft liever dat je achter die mensen aan gaat dan dat je hem zelf weet te vinden.’

‘De andere mogelijkheid,’ zei Boris, ‘is dat hij zijn partners een voor een uitschakelt.’

Ze waren inmiddels de lobby uit gelopen, de schroeiende middaghitte in. Het verkeer was tot stilstand gekomen, elke minuut dromden er meer voorbijgangers samen, om naar het zwaarbewapende commando van Boris te staren.

‘Dat roept nog een andere vraag op,’ zei Karpov, terwijl ze het busje in klauterden dat onder zijn bevel stond en dat zijn rijdende hoofdkwartier was geworden. ‘Hoe past Arkadin in vredesnaam in deze puzzel? Waarom zou Black River hem nodig hebben?’

‘Misschien zit het zo,’ zei Bourne. ‘Arkadin zit in Nagorno Karabach, een verafgelegen gebied in Azerbeidjan waar, zoals je al zei, plaatselijke stamhoofden de dienst uitmaken, stuk voor stuk bloedfanatieke moslims, net als de terroristen van het Zwarte Legioen.’

‘Wat hebben die terroristen ermee te maken?’

‘Dat moeten we juist aan Arkadin gaan vragen,’ zei Bourne. ‘Daarom vliegen we zo meteen naar Azerbeidjan.’

Karpov gaf zijn IT’er bevel om snel met actuele satellietbeelden te komen van Nagorno Karabach, zodat ze de beste route konden bepalen naar het gebied waar Yevsen gebruik van maakte.

De IT’er zoemde in op het gebied en riep toen: ‘Wacht even.’ Zijn vingertoppen vlogen over de toetsen, op het scherm verschenen andere beelden.

‘Wat is er aan de hand?’ vroeg Karpov ongeduldig.

‘Er is zojuist een vliegtuig opgestegen uit het doelgebied.’ De IT’er draaide naar een andere laptop en tokkelde een andere site tevoorschijn. ‘Het is een toestel van Air Afrika, kolonel.’

‘Arkadin!’ zei Bourne. ‘Waar gaat de vlucht naartoe?’

‘Eén seconde.’ Op de derde computer verscheen nu iets wat leek op het scherm van een luchtverkeersleider. ‘Even de huidige koers doortrekken.’ Weer dansten zijn vingers over het toetsenbord. De IT’er zwenkte terug naar de eerste laptop. Het beeldscherm vulde zich met een landmassa. Het beeld week terug tot de IT’er een plekje aanwees in het kwadrant rechtsonder.

‘Kijk daar,’ zei hij. ‘Shahrake Nasiri-Astara, vlak bij de Kaspische Zee, in noordoost Iran.’

‘Uit naam van alles wat niet heilig is, wat is dat voor oord?’ vroeg Karpov.

De IT’er draaide weer naar zijn tweede laptop, toetste de naam van het gebied in en tikte op enter. Hij werkte snel het rijtje nieuwsberichten af. Het waren er niet veel, maar eentje verschafte het antwoord. Hij keek zijn commandant aan en zei: ‘Drie joekels van olievelden en het begin van een internationale pijpleiding.’

‘Ik wil je hier weg hebben.’ De ogen van Amun Chalthoum vonkten in het halfduister van het oude fort. ‘Nu meteen.’

Soraya was zo uit het veld geslagen dat haar antwoord even op zich liet wachten: ‘Amun, ik denk dat je me voor iemand anders aanziet.’

Hij pakte haar bij haar elleboog. ‘Dit is geen grap. Ga. Nu.’

Zij ontworstelde zich aan zijn greep. ‘Ik ben je dochter niet. Ik ga nergens heen.’

‘Ik wil het leven van de vrouw van wie ik houd niet op het spel zetten. Niet in zo’n situatie.’

‘Ik weet niet of ik me gevleid of beledigd moet voelen. Misschien wel alle twee.’ Ze schudde haar hoofd. ‘We zijn hier juist vanwege mij. Ben je dat vergeten?’

‘Ik vergeet nooit iets.’ Voor Chalthoum nog iets kon zeggen kwam Yusef tussenbeide. ‘Ik dacht dat het juist de bedoeling was dat die mensen je hier zouden vinden.’

‘Dat is ook zo,’ antwoordde Chalthoum ongeduldig, ‘maar ik had niet verwacht dat ik hier vast zou komen te zitten.’

‘Te laat voor spijt,’ fluisterde hij. ‘De vijand is al in het fort.’

Chalthoum stak vier vingers op, om Yusef te laten weten hoeveel mensen hem gevolgd hadden. Yusef knikte even en gebaarde dat ze achter hem aan moesten komen. Terwijl de mannen naar buiten liepen scheurde Soraya snel een reep stof af van een van hun overhemden en schepte wat ongebluste kalk in de geïmproviseerde slinger.

Toen ze bij de deur waren zei ze luid en duidelijk: ‘We moeten hier blijven.’

Ze draaiden zich om en Amun keek haar aan alsof ze gek was geworden. ‘Dan zitten we als ratten in de val.’

‘We zitten al als ratten in de val.’ Ze zwaaide met de slinger. ‘Hier hebben wij in elk geval het voordeel van de hoogte.’ Ze wees met haar kin. ‘Ze hebben zich al verspreid. Ze nemen ons een voor een te grazen, nog voor wij de eerste te pakken krijgen.’

‘Directeur, u hebt gelijk,’ zei Yusef en Chalthoum keek hem aan alsof hij hem een klap in het gezicht wilde geven.

Ze richtte zich nu rechtstreeks tot Chalthoum. ‘Amun, wen er maar aan. Het is niet anders.’

Drie van de vier mannen hadden al een schaduwrijk plekje gevonden om op de loer te gaan liggen en tuurden naar beneden langs de loop van hun geweer. De vierde – de drijver – sloop heel voorzichtig van het ene troosteloze vertrek in de ruïne naar het volgende, door verlaten ruimten zonder dak, waarin zich bergen zand hadden opgehoopt. De wind floot in zijn oren, het woestijnzand kroop in zijn neus en zijn keel. Opgejaagd door de wind drongen de zandkorrels in zijn kleren, op zijn bezwete huid vormde zich een vertrouwde plakkerige laag. Zijn taak was het om de doelwitten op te sporen en ze het kruisvuur van zijn kameraden in te drijven. Voorzichtig was hij wel, maar niet bang, hij had dit werk al eerder gedaan, en hij zou het nog veel vaker doen, voor de ouderdom dit leven onmogelijk zou maken. Maar dan had hij inmiddels genoeg geld voor zijn gezin, en zelfs voor de gezinnen van zijn kinderen. Die Amerikaan betaalde goed – die Amerikaan zat kennelijk nooit zonder geld en probeerde ook nooit af te dingen. De Russen, ja, die wisten wel hoe je zaken moest doen. Met die Russen had hij tijdens menige onderhandeling zitten zweten, ze beweerden dat ze geen geld hadden of in elk geval niet genoeg om de prijs te betalen die hij vroeg. Hij ging dan akkoord met een bedrag waar iedereen gelukkig mee kon zijn en vertrok dan om zijn moordenaarswerk te doen. Daar was hij gewoon het beste in – het was het enige waarvoor hij was opgeleid.

Meer dan de helft van het fort had hij nu al gehad en het verbaasde hem dat hij nog steeds niet het minste levensteken van zijn doelwitten had gezien. Eentje ervan was een Egyptenaar, had hij gehoord. Op Egyptenaren was hij niet dol, die smeerden je vol met honingzoete woorden en logen ondertussen dat ze barstten. Jakhalzen waren het – grijnzend scheurden ze je de lappen vlees van het lijf.

Hij liep een korte gang in. Nog voor hij halverwege was, ving hij het geluid van gonzende vliegen op, en hoewel hij niet het minste vleugje rottend vlees kon ruiken, wist hij dat hem een lijk te wachten stond, een vrij vers lijk zelfs.

Hij klemde zijn pistool vaster in zijn hand en schoof verder de gang in, met zijn ruggengraat plat tegen een van de wanden, terwijl zijn knipperende ogen ondertussen het duister in boorden. Hier en daar fladderden en kwinkeleerden wat strepen zonlicht, als vogels in een boom, op plekken waar wand of plafond waren gebarsten, opengereten eigenlijk, alsof een moordzuchtige reus hier even zijn vuisten op had laten roffelen.

Het vliegengeluid was een gebrom geworden, als van een groot wazig wezen dat zwol en slonk naarmate het schranste en sluimerde. Hij bleef staan, luisterde en telde het aantal, op zijn eigen onwetenschappelijke manier. Iets groots was doodgegaan in de ruimte die voor hem lag, meerdere grote ietsen mogelijk. Een mens?

Hij haalde de trekker van zijn pistool over, de korte lichtflits en de knal transformeerden de hele omgeving. Hij gedroeg zich als een beest dat zijn territorium markeerde en andere roofdieren waarschuwde voor zijn komst, met het doel ze angst in te pompen.

Toen spoot een gestalte weg uit de deuropening, hij vuurde vier precisieschoten af die het ding deden dansen en schokken.

Het was Soraya die achter de dode Amerikaan aan kwam die Chalthoum uit de deuropening had getild. Dwars door de kogelregen heen slingerde ze de lading ongebluste kalk in het gezicht van de schutter. Op het moment dat het bijtende calcium-oxide zijn lichaamssappen trof – het zweet op zijn wangen en de tranen in zijn ogen – zorgde een chemische reactie voor een schroeiende hitte.

De schutter slaakte een kreet, liet zijn pistool vallen en sloeg zijn handen instinctief in zijn gezicht, in een poging het spul weg te vegen. Dat maakte de zaken alleen nog maar erger. Soraya ving zijn pistool op en schoot hem door zijn hoofd, zoals ze een kreupel paard een genadeschot zou geven.

Haar zachte fluittoon lokte Chalthoum en Yusef de grafkamer uit. ‘Eentje plat,’ zei ze, ‘nog drie te gaan.’

‘Alles oké?’ Moira stapte de badkuip uit en hielp Humphry Bamber overeind.

‘Die vraag zou ik aan jou moeten stellen, vrees ik,’ zei hij, terwijl hij huiverend een blik wierp op het uiteengespatte hoofd van de indringer. Hij draaide zich om en kotste in de toiletpot.

Moira draaide de koudwaterkraan open, hield er een handdoek onder, en legde die in zijn nek. Hij pakte het ding vast en drukte het tegen de brug van haar neus terwijl ze de badkamer uit liepen.

Ze sloeg zijn arm om zijn brede schouders. ‘Laten we jou maar eens naar een veilige plek brengen.’

Hij knikte als een verdwaalde kleuter toen ze hun weg zochten door het kantoor. Ze waren al bijna bij de deur toen haar oog viel op de computerwand.

‘Wat heb je ontdekt? Wat zit er in Noahs versie van Bardem?’

Bamber rukte zich los, stapte op de laptop af waar alle andere apparatuur op was aangesloten en ontkoppelde die. Hij klapte het ding dicht en klemde het onder zijn arm.

‘Als je het niet zelf ziet, dan geloof je het niet,’ zei hij, terwijl ze zich het kantoor uit haastten.

‘Ik ben niet geïnteresseerd in Treadstone of in wat Alex Conklin van plan was,’ zei Peter Marks.

Willard leek niet uit het veld geslagen. ‘Maar je bent er, neem ik aan, wel in geïnteresseerd CI te redden van de filistijnen?’ Het was alsof hij al geanticipeerd had op het antwoord van Marks.

‘Natuurlijk wel.’ Marks keerde zijn lege glas om toen Willard het probeerde te vullen met het laatste restje whisky in de fles. ‘Denk je aan iets in het bijzonder, aan iets, veronderstel ik, wat te maken heeft met de medeplichtigheid van Black River aan binnenlandse moord, met name, godverdomme, de dood van de CI-directeur?’

‘De CI-directeur is M. Errol Danziger.’

‘Weet ik,’ zei Marks bits. ‘Luister. Hij is de gorilla van achthonderd pond in die hele CI tent en geloof me, als niemand hem tegenhoudt, dan prakt hij van jou en al die andere briljante jonge kerels een bananenhapje.’

‘En jij dan?’

‘Ik ben Treadstone.’

Marks staarde de oudere man glazig aan. Of het nu lag aan al die single malt die hij had gedronken of aan het feit dat hij met zijn neus in de werkelijkheid werd geduwd, hij voelde zich misselijk worden. ‘Ga door.’

‘Nee,’ zei Willard nadrukkelijk. ‘Je doet mee of je doet niet mee, Peter. En voor je iets antwoordt moet je wel beseffen dat er geen weg terug is, geen tijd om je alsnog te bedenken. Als je meedoet, dan doe je mee, ongeacht de kosten of consequenties.’

Marks schudde zijn hoofd. ‘Heb ik een keus?’

‘Er is altijd een keus.’ Willard schonk zichzelf het laatste restje drank in en nam een forse slok. ‘Wat er niet is, en dat geldt voor mij maar ook voor jou, is een weg terug. Vanaf dit moment is er geen verleden. We gaan vooruit, altijd vooruit, het duister in.’

‘Jezus.’ Marks voelde een rilling door zijn ruggengraat trekken. ‘Dit klinkt als een pact met de duivel.’

‘Erg grappig.’ Willard glimlachte en trok een document van drie bladzijden tevoorschijn, dat hij pardoes voor de jongeman op tafel uitspreidde.

‘Wat is dit in vredesnaam?’

‘Weer erg grappig.’ Willard legde een pen op tafel. ‘Het is een contract met Treadstone. Er valt niet over te onderhandelen en in artikel dertien kun je lezen dat het ook niet ontbonden kan worden.’

Marks keek naar het contract. ‘Hoe kun je dat afdwingen? Ga je dreigen mijn ziel te kapen?’ Hij lachte, maar zijn lach was te flets om enige humor te bevatten. Toen begon hij naar de teksten te turen, hij las de artikelen een voor een.

‘Jezus,’ zei hij toen hij ermee klaar was. ‘Vertel me dat je een plan hebt om af te rekenen met meneer Errol-godverdomde-Danziger, of ik ben nu meteen weg.’

‘Eén kop van de hydra afslaan is zinloos, want die groeit weer aan.’ Willard pakte de pen op en reikte hem die aan. ‘Ik ga met de hydra zelf afrekenen: met minister van Defensie Ervin Reynolds Halliday.’

‘Dat hebben velen geprobeerd, met inbegrip van wijlen Veronica Hart.’

‘Ze dachten allemaal te kunnen bewijzen dat hij de wet had overtreden, een uitgesleten pad dat Halliday veel beter kent dan zij. Ik neem een heel andere route.’

Marks keek de andere man diep in de ogen en probeerde in te schatten of hij het meende. Na een poos nam hij de pen aan en zei: ‘Het maakt me niet uit welke weg we nemen als we Halliday maar onder de wielen pletten.’

‘Dat is precies het gevoel dat je morgenochtend nodig hebt,’ zei Willard.

‘Ruik ik hier een vleugje zwavel?’ Het lachje van Marks was echter beslist ongemakkelijk.

‘Ik weet wie dat is.’ Met de punt van zijn laars veegde Yusef de ongebluste kalkpasta van het gezicht van de dode schutter. ‘Hij heet Ahmed, en hij is een huurmoordenaar die doorgaans voor de Amerikanen werkt of voor de Russen. Hij knorde. ‘Soms voor allebei tegelijk.’

Chalthoum fronste. ‘Heeft hij eerder voor de Egyptenaren gewerkt?’

Yusef schudde zijn hoofd. ‘Niet dat ik weet.’

‘Jij hebt hem nooit ingehuurd?’ Soraya bestudeerde de restanten van Ahmeds gezicht. ‘Ik herinner me niet dat ik zijn naam ooit ben tegengekomen in een van je rapporten.’

‘Ik zou dit onbetrouwbare stuk tuig nog niet eens een brood bij de bakker laten halen.’ Yusef krulde zijn bovenlip omhoog. ‘Behalve huurmoordenaar is hij ook een dief en een leugenaar, altijd, ook als klein kind al.’

‘Onthoud wel,’ zei Chalthoum met een grimmige blik tegen Soraya, ‘dat ik er minimaal eentje levend in handen wil krijgen.’

‘Eerst de hoofdzaak,’ zei ze. ‘Laten we eerst maar eens zorgen dat we hier zelf levend wegkomen.’

Hij was nog steeds zonder succes aan het proberen om de geuren van dood en ongebluste kalk van zijn kleding te kloppen, maar dat gaf Soraya de kans om de leiding te nemen, wederom iets wat hij betreurde. Sinds de aankomst in Khartoum was er iets over hem gekomen, een soort beschermend gevoel jegens Soraya waar zij zich kennelijk heel ongemakkelijk bij voelde. Misschien was het omdat ze buiten Egypte waren; hij was op onbekend terrein tenslotte, en hij wist zelf ook heel goed dat hij vooral binnen zijn eigen territorium zeker was van zichzelf.

Ze hoorde wel dat hij haar heel zachtjes riep, maar ze weerstond de drang zich om te draaien en hem aan te kijken. In plaats daarvan liep ze juist gestaag vooruit, half gebukt, tot ze bij het eerste binnenplein kwam. Op de muren links en rechts waren posities vanwaar sluipschutters een excellent schootsveld genoten. Ze loste in beide richtingen een schot, maar dat werd niet beantwoord met tegenvuur. De .45 van de schutter was nu leeg en die liet ze dus vallen; ze pakte de Glock die ze van Yusef had gekregen en controleerde twee keer of die geladen was. Daarna waagde ze zich de wijde ruimte in van de luguber uitziende binnenplaats, waarbij ze binnen de schaduw van de muren bleef. Niet één keer keek ze om, ze vertrouwde erop dat Amun en Yusef niet ver achter haar zaten en haar dekking zouden verschaffen als ze in de problemen kwam.

Een fractie later was ze al op de tweede binnenplaats, de centrale, groter en dreigender dan de eerste. Opnieuw vuurde ze schoten af op de meest waarschijnlijke posities van de sluipschutters, weer zonder resultaat.

‘Er is er nog maar eentje over,’ zei Yusef. ‘Die is kleiner, maar vanwege de ligging aan de voorkant zijn er meer plekken om je te verdedigen.’

Soraya begreep meteen dat hij gelijk had en dat ze nooit de borstweringen op een van beide muren zouden kunnen bereiken zonder te worden doodgeschoten.

‘Wat doen we?’ vroeg ze aan Amun.

Voor hij een antwoord kon verzinnen zei Yusef al: ‘Ik heb een idee. Ik denk dat het me wel lukt zijn stem te imiteren.’ Hij keek van Chalthoum naar Soraya. ‘Zal ik het maar gewoon proberen?’

‘Volgens mij lopen we daar geen risico mee,’ zei Chalthoum, maar Yusef kwam pas in beweging na een instemmend knikje van Soraya.

Hij sloop langs haar en hurkte in de schaduw, op de plek waar de gang uitmondde op de binnenplaats. Toen verhief hij zijn stem. Zijn stem was het niet, het was een stem die geen van beiden eerder had gehoord.

‘Dit is Ahmed – help me alsjeblieft, ik ben gewond.’ Hij wendde zich naar Soraya. ‘Snel!’ fluisterde hij. ‘Geef me je bloesje.’

‘Neem het mijne,’ zei Chalthoum bars.

‘Het hare is beter,’ zei Yusef. ‘Dan zien ze dat het van de vrouw is.’

Soraya deed wat hij had gevraagd, ze knoopte haar bloesje met korte mouwen los en gaf het aan hem.

‘Ik heb ze vermoord!’ riep Yusef in de stem van Ahmed. ‘Kijk maar!’ Soraya’s bloesje fladderde neer op de kasseien van de binnenplaats, zoals een vogel die neerstrijkt op zijn nest.

‘Als je ze vermoord hebt,’ klonk een stem van links, ‘kom dan naar buiten.’

‘Dat kan ik niet,’ antwoordde Yusef, ‘mijn been is gebroken. Ik heb mezelf tot hier kunnen voortslepen, maar ik ben gevallen en kan geen stap meer verzetten! Broeders, kom me alsjeblieft halen voor ik ben doodgebloed.’

Lange tijd gebeurde er niets. Yusef stond op het punt weer te gaan schreeuwen, maar Chalthoum maande hem tot stilte.

‘Niet overdrijven,’ fluisterde hij. ‘Rustig afwachten.’

Er verstreek nog meer tijd, hoeveel was moeilijk te zeggen want in hun situatie leek de tijd zo krom als een banaan, minuten leken wel uren. Eindelijk konden ze rechts van hen een beweging onderscheiden. Twee mannen kropen plat over de grond. Ze bewogen zich heel behoedzaam, met hun zij in de richting van de opening van de gang. De derde man – die Yusef had geantwoord – was nergens te zien. Het was duidelijk dat hij ze dekking verschafte vanuit zijn schuilplaats aan de linkerkant.

Chalthoum gebaarde zwijgend naar Yusef, die was gaan liggen en een beetje bewoog, zodat de twee mannen konden zien dat zijn ene been onder zijn andere was geschoven. Soraya en Chalthoum deden een paar passen terug in de duisternis.

‘Daar is hij!’ schreeuwde een van de twee naar de man die dekking bood en die kennelijk hun leider was. ‘Ik kan Ahmed zien! Hij is gevallen, precies zoals hij heeft gezegd.’

‘Ik zie niets anders bewegen,’ de stem van de leider dwarrelde van de borstwering naar beneden. ‘Ga hem dan maar halen, maar schiet op!’

In half gebogen houding kwamen de beide mannen op Yusef afgerend.

‘Staan blijven!’ zei hun leider, en gehoorzaam hurkten ze op hun hielen, hun geweren over hun dijen, hun ogen gretig gericht op hun gevallen kameraad.

Beweging van links, de leider verliet zijn arendshorst en klepperde over de stenen traptreden naar beneden, de binnenplaats op.

‘Ahmed,’ fluisterde een van de mannen, ‘gaat het goed met je?’

‘Nee,’ zei Ahmed. ‘Mijn been doet vreselijk pijn, het is...’

Maar van zo dichtbij had hij genoeg gezegd om de andere man een stap te doen terugdeinzen.

‘Wat is er aan de hand?’ zei zijn kompaan, terwijl hij zijn geweer op de mond van de gang richtte.

‘Ik geloof niet dat het Ahmed is.’

Op dat moment stoven Chalthoum en Soraya aan weerszijden langs Yusef, schietend met hun Glocks. De twee hurkende mannen werden meteen geraakt en Chalthoum trapte hun wapens weg van de plek waar ze kronkelend op de grond lagen. De leider zocht rennend naar dekking die er niet was en loste ondertussen een schot, terwijl hij half uit zijn evenwicht was. Chalthoum stortte grommend neer. Soraya probeerde al rennend op de leider te mikken, maar het was Yusef die hem vanuit zijn liggende positie in de borst schoot. De man tolde om zijn as en viel neer. Meteen sprong Soraya op hem af.

‘Help Amun!’ brulde Soraya naar Yusef, terwijl ze bukte om het geweer van de leider op te rapen. Hij kromp ineen van de pijn en bloedde uit zijn rechterzij, maar zijn ademhaling was normaal, de kogel had dus geen long doorboord.

Ze knielde naast hem. ‘Wie heeft jullie ingehuurd?’

De man keek haar aan en spuwde haar in het gezicht.

Even later voegden de twee mannen zich bij haar. Amun was in de dij geschoten maar de kogel was erdoorheen en de wond zag er schoon uit, zei Yusef. Het gebied boven de wond had hij afgebonden met een geïmproviseerde tourniquet, vervaardigd van haar bloesje.

‘Alles goed met je?’ vroeg ze terwijl ze Chalthoum aankeek.

Hij knikte, stug als altijd.

‘Ik heb hem gevraagd wie hun heeft ingehuurd, maar hij wil niet praten.’

‘Loop even met Yusef naar die andere twee.’ Chalthoum staarde indringend naar de gevallen leider. Soraya kende die vastberaden blik wel. ‘Amun...’

‘Geef me vijf minuten.’

De informatie hadden ze nodig, dat was duidelijk. Soraya stemde schoorvoetend toe en liep met Yusef naar de plek waar de twee anderen lagen, bij de uitmonding van de gang. Veel was er niet te zien. Allebei hadden ze diverse schotwonden in buik en borst. Geen van beiden was nog in leven. Terwijl ze geweren opraapten, hoorden ze een gesmoorde kreet, zo onmenselijk dat hun de rillingen over de rug liepen.

Yusef keek haar aan. ‘Die Egyptische vriend van jou, is die wel te vertrouwen?’

Soraya knikte, al misselijk door wat Amun op dit moment met haar toestemming aan het doen was. Het was stil nu, op de troosteloze stem van de wind na, die weeklagend door de verlaten ruimtes woei.

Na een tijdje kwam Chalthoum weer naar hen toe, zwaar hinkend. Yusef reikte hem een geweer aan om op te leunen.

‘Mijn vijanden hadden hier niets mee te maken,’ zei hij met een stem waaraan geen jota was veranderd, ondanks alles wat hij net had gedaan. ‘Deze kerels waren ingehuurd door de Amerikanen, en wel door een vent die bekendstaat onder de idiote naam Triton. Zegt jullie dat wat?’

Soraya schudde haar hoofd.

‘Maar dit misschien wel.’ Ze zag vier rechthoekige metalen voorwerpen aan een koordje bungelen. ‘Dit hing om de nek van de leider.’

Ze pakte ze aan en bestudeerde ze. ‘Het lijken wel hondenpenningen.’

Amun knikte. ‘Hij zei dat ze van de vier Amerikanen waren die ze daar hebben terechtgesteld. Dat tuig heeft hun gewoon vermoord.’

Maar ze moest toegeven dat ze dit soort naamplaatjes nog nooit eerder had gezien. In plaats van naam, rang en serienummer waren er lasergraveringen met iets wat eruitzag als...

‘Ze zijn in code,’ zei ze, terwijl haar hart sneller begon te kloppen. ‘Dit zou de sleutel kunnen zijn om te bewijzen wie de Kowsar 3 heeft gelanceerd, en waarom.’