18

‘Niets,’ zei Amun Chalthoum geërgerd.

Hij keek neer op de jongeman die Soraya uit de Rode Zee had gevist nadat hij overboord was gesprongen om aan haar te ontsnappen. Ze zaten in een van de kajuiten die hen door de eigenaar van de duikwinkel ter beschikking was gesteld. Een kleine, vreemd ruikende ruimte waar het zonlicht door het voortdurende geschommel van de boot af en toe verdween.

Chalthoum zag er gefrustreerd en kwaad uit. ‘Hij is gewoon een runner – een pion van de drugssmokkelaars.’

Dat dacht Soraya helemaal niet, maar ze zag dat Amun niet anders kon dan denken aan het terroristische kader. En op dit moment, nu zijn ergernis het ergst was, snapte ze dat hij haar niet misleidde. Ze voelde dat hij nooit zo emotioneel kon zijn als hij wist dat al Mokhabarat erbij betrokken was. Van opluchting zakte ze bijna door haar knieën en ze besloot zich te concentreren op die terroristische cel. ‘Oké, dus ze zijn niet hier aan land gekomen. Maar er zijn nog meer plaatsen langs de kust...’

‘Mijn mannen hebben die gecheckt. Wat betekent dat de route die ik in gedachten had verkeerd is. Blijkbaar zijn ze toch niet over land naar Irak gekomen.’

‘Maar hoe zijn ze dan in Egypte gekomen?’

‘Geen idee.’ Chalthoum dacht hier even over na. ‘Ze zullen toch niet zo stom zijn geweest om de Kowsar-raket met het vliegtuig naar Iran te brengen? Dan had onze radar dat moeten oppikken – of een van jullie satellieten.’

Helemaal waar, dacht ze. Maar hoe hadden die Iraanse terroristen die raket dan in Egypte gekregen? Dit raadsel bracht haar weer bij haar vicieuze cirkel, terug bij haar verdenking dat de Egyptenaren – maar niet al Mokhabarat – erbij betrokken waren, maar pas toen ze aan dek waren en de runner in verzekerde bewaring was en ze naar het vasteland voeren, vertelde ze dit idee aan Chalthoum.

Ze stonden bij de reling aan stuurboordkant, de wind blies door hun haren en het zonlicht veranderde het wateroppervlak in een witte, glinsterende deken. Zijn onderarmen lagen op de reling, zijn handen had hij ineengeslagen en hij staarde over het water.

‘Amun,’ zei ze zacht, ‘is het mogelijk dat iemand uit jouw regering – een van jouw vijanden, onze vijanden – een mogelijkheid voor de Iraanse terroristen heeft gecreëerd?’

Ze had gedacht de vraag zo voorzichtig mogelijk gesteld te hebben, maar ze voelde hem naast haar verstijven. Er begon een spiertje in zijn kaak te trekken, maar hij had een verrassend antwoord.

‘Daar heb ik ook al aan gedacht, azizti, en tot mijn grote spijt heb ik vanmiddag al een paar discrete onderzoeken gedaan, toen ik in mijn eentje die duikclubs naliep. Het kostte me politiek wisselgeld, maar ik heb het gedaan, en ik heb niets bereikt.’ Hij keek haar met zijn donkere ogen aan, veel zorgelijker dan ze hem ooit had gezien. ‘Eerlijk gezegd, azizti, het zou het einde van mij betekenen als wat je net vroeg waar zou zijn.’

En exact op dit moment wist ze dat hij het wist. Hij had haar verdenkingen haarfijn aangevoeld en had ze onwillig geaccepteerd tot deze mogelijkheid hem te veel werd. Hij had zich vernederd door die telefoontjes te plegen, omdat vragen stellen al iets verraderlijks had. Nu begreep ze wat hij met ‘politiek wisselgeld’ bedoelde, want misschien – waarschijnlijk zelfs – zouden sommige mensen die hij had gebeld hem zijn twijfel nooit vergeven. Ook dit hoorde bij het moderne Egypte en was iets waar hij de rest van zijn leven mee moest leven. Tenzij...

‘Amun,’ zei ze zo zacht dat hij naar haar toe moest buigen om haar te verstaan. ‘Als dit voorbij is, waarom ga je dan niet met me mee?’

‘Naar Amerika?’ Hij zei het op een toon alsof ze het over Mars had, of zelfs nog verder weg en nog buitenaardser, maar hij ging verder op een vriendelijke toon die ze nog niet eerder had gehoord: ‘Ja, azizti, dat zou veel problemen oplossen. Aan de andere kant zouden er ontzettend veel nieuwe bij komen. Wat zou ik daar bijvoorbeeld moeten doen?’

‘Je bent een agent van de inlichtingendienst, je zou...’

‘Ik ben een Egyptenaar. Erger nog: ik ben het hoofd van al Mokhabarat.’

‘Denk eens aan de info die je kunt leveren.’

Hij glimlachte treurig. ‘Denk aan hoe ik beschimpt zou worden, hier en in jouw Amerika. Voor hen ben ik de vijand. Ongeacht wat voor info ik lever, ik blijf altijd de vijand, zal altijd gewantrouwd, altijd in de gaten gehouden en nooit geaccepteerd worden.’

‘Niet als we trouwen.’ Ze had het gezegd voor ze het besefte.

Er hing een geschokte stilte tussen hen. De boot, bijna bij het dok, verminderde snelheid en de wind was gaan liggen. Het zweet droogde op haar huid.

Amun wreef met zijn duim over de smalle botjes van haar hand en keek ernaar. ‘Azizti, als je met mij trouwt, is dat het einde van jou – en het einde van je carrière in de inlichtingendienst.’

‘Nou en?’ Haar ogen stonden fel. Nu ze hardop had gezegd wat ze in haar hart voelde, voelde ze een wilde vrijheid die ze nog nooit had gevoeld.

Glimlachend zei hij: ‘Je meent het niet, doe alsjeblieft niet alsof dat wel zo is.’

Ze keek hem recht in zijn ogen. ‘Ik doe niet alsof, Amun. Alle geheimen die ik met me meedraag maken me ziek en ik blijf tegen mezelf zeggen dat het ooit een keer ergens bij iemand zal moeten eindigen.’

Hij sloeg een arm om haar smalle middel en terwijl de bemanning druk bezig was met touwen vastmaken om de glimmende metalen kikkers aan de zijkant van de scheepshelling, knikte hij. ‘Daar zijn we het in ieder geval over eens.’

Ze hief haar gezicht op naar het zonlicht. ‘Het is het enige wat ertoe doet, azizti.’

‘Mevrouw Trevor, hebt u enig idee wie kan...?’

De man die het onderzoek leidde naar de dood van CI-directeur Veronica Hart – hoe heette hij ook alweer? Simon Iets – Simon Held, ja dat was het, bleef haar maar vragen stellen, maar Moira luisterde niet meer. Zijn stem drong amper tot haar door, haar oren waren nog steeds gevuld met het geluid van de explosie. Humphry Bamber en zij lagen naast elkaar in de ER, waren onderzocht en behandeld voor talloze sneden en schaafwonden. Ze hadden geluk gehad, had de dokter op de ER gezegd en Moira geloofde hem. Ze waren met een ambulance gebracht, hadden moeten blijven liggen, omdat ze zuurstof hadden gekregen en waren meteen oppervlakkig onderzocht op botbreuken en hersenschudding en zo.

‘Voor wie werk je?’ vroeg Moira aan Held.

Hij glimlachte geduldig. Hij had kort, bruin haar, kleine rattenoogjes en slechte tanden. De boord van zijn overhemd stond stijf van de stijfsel en zijn stropdas was een regeringscadeau. Hij ging haar geen antwoord geven en dat wisten ze allebei. Maar ach, maakte het eigenlijk wat uit tot welk deel van het inlichtingenalfabet hij behoorde? Waren ze uiteindelijk niet allemaal hetzelfde? Nou ja, iedereen behalve Veronica Hart dan.

Ineens kreeg ze een klap met de hamer en de tranen stroomden over haar wangen.

‘Wat is er?’ Simon Held keek of hij een verpleegster zag. ‘Hebt u pijn?’

Het lukte haar door haar tranen heen te lachen. Wat een idioot, dacht ze. Om dat niet hardop te zeggen, vroeg ze hoe het met haar metgezel ging.

‘Heel begrijpelijk is meneer Bamber overstuur,’ zei Held zonder een greintje sympathie. ‘Niet verwonderlijk, hij is een burger.’

‘Sodemieter op.’

‘Ze hadden me al gewaarschuwd dat u moeilijk kon doen.’

Dat interesseerde haar. Ze keek hem recht in zijn ogen en vroeg: ‘Wie zei dat ik moeilijk kon doen?’

Held lachte haar raadselachtig toe.

‘Ach, natuurlijk, Noah Perlis.’

‘Wie?’

Dat had hij niet moeten zeggen, dacht ze. Als hij zijn mond had gehouden, dan had hij misschien de bevestigende reactie in zijn ogen tegen kunnen houden. Dus Noah was haar nog steeds een stap voor. Waarom? Hij wilde niets van haar, wat betekende dat hij bang was voor haar. Dat was goed om te weten, dat kon haar door de kille dagen en weken heen helpen als ze, alleen en in gevaar, zichzelf de schuld ging geven van Ronnies dood. Want was die bom niet voor haar bedoeld? Die had in de uitlaat van haar huurauto gezeten. Niemand – zelfs Noah niet – had kunnen voorspellen dat Ronnie achter het stuur zou zitten. Maar zelfs de kleine genoegdoening dat hij had gefaald woog niet op tegen haar verlies.

Ze was wel eerder bijna dood geweest en collega’s of doelen waren in het veld gestorven, dat hoorde bij dit soort werk. Ze was erop voorbereid, voor zover iemand zich kon voorbereiden op de dood van iemand die je kende. Maar het veld was heel ver weg, aan de overkant van de een of andere oceaan. Het veld was altijd ver weg geweest van de beschaving, van haar persoonlijke leven, van huis.

Ronnies dood was iets heel anders. Dat was het resultaat van een serie gebeurtenissen en haar reactie op die gebeurtenissen. Ze werd overspoeld door ‘alsen’. Als ze niet een eigen bedrijf was begonnen, als Jason niet dood was gegaan, als ze niet naar Ronnie was gegaan, als Bamber niet voor Noah werkte, als, als, als....

Maar het was allemaal wel gebeurd en ze kon terugkijken en merken hoe al die gebeurtenissen als een ketting madeliefjes met elkaar samenhingen, hoe het een onvermijdelijk tot het ander had geleid en hoe het eindresultaat altijd hetzelfde bleef: de dood van Ronnie Hart. Ze moest denken aan de Balinees Suparwita, die in haar ogen had gekeken op een manier die ze tot zonet niet had begrepen. Het was het weten van verlies geweest. Destijds, op Bali, had hij geweten wat haar te wachten stond.

Het doordringende gezoem van de stem van Simon Held haalde haar uit haar gedachten. Ze keek hem aan.

‘Wat? Wat zei je?’

‘Meneer Bamber wordt vrijgelaten, maar staat onder mijn hoede.’

Held stond uitdagend tussen haar bed en dat van Bamber. Bamber was al aangekleed en klaar om weg te gaan, maar hij zag er bang, besluiteloos en geschokt uit.

‘De doktoren zeiden dat u hier moet blijven voor nog meer onderzoeken.’

‘Donder op.’ Ze ging rechtop zitten, sloeg haar benen over de rand en stond op.

‘Volgens mij kunt u het beste blijven liggen,’ zei hij op zijn spottende toontje. ‘Doktersbevel.’

‘Fuck jou.’ Ze begon haar kleren aan te trekken en het kon haar niets schelen of hij wat van haar lichaam zag of niet. ‘Fuck jou en de bezem waarop je bent binnengevlogen.’

Hij kon de verachting niet uit zijn ogen houden. ‘Niet echt een professioneel antwoord, is...’

Hij klapte dubbel, omdat ze haar vuist in zijn plexus solaris ramde. Haar knie kwam omhoog, raakte zijn omlaag klappende kin en toen hij in elkaar zakte, ving ze hem op en legde hem op het bed. Vervolgens zei ze tegen Bamber: ‘Je krijgt maar één kans. Je gaat nu met me mee of je bent voor altijd van Noah.’

Maar Bamber stond stokstijf stil. Hij staarde verdwaasd naar Held, maar toen ze haar hand uitstak, pakte hij die. Hij had iemand nodig die zei wat hij moest doen, iemand die hem de waarheid kon vertellen. Stephenson was dood, Veronica Hart was voor zijn ogen opgeblazen en nu was Moira hier, degene die hem uit die verdoemde Buick had getrokken, de vrouw die zijn leven had gered.

Moira leidde hem zo snel mogelijk uit de ER. Gelukkig was het een gekkenhuis op de afdeling, EMS en politie liepen elkaar voor de voeten en dan waren er nog de patiënten en doktoren die in het voorbijgaan statusrapporten doorgaven aan ER-assistenten, die op hun beurt de verpleegsters afblaften. Iedereen was overwerkt en gestrest; niemand hield hen tegen of zag hen weggaan.

Een aantal mannen van Amun stond bij het dok op hen te wachten. Hij hield de jonge drugskoerier bij zijn nekvel vast. De arme jongen was doodsbang. Hij was niet een van die stoere Egyptische jongeren die heel goed wisten wat hen te wachten stond. Hij leek precies op wat hij was: een arme toerist, die snel geld had willen scoren om zijn wereldreis voort te kunnen zetten. Wat waarschijnlijk ook de reden was dat de drugsrunners hem hadden uitgekozen: hij zag er onschuldig uit.

Chalthoum had hem met een waarschuwing kunnen laten lopen, maar hij was er niet voor in de stemming. Hij had de handen van de jongen achter diens rug geboeid en was achteruitgesprongen toen de jongen zijn laatste eten er uitgooide.

‘Amun, doe een beetje rustig,’ zei Soraya.

‘Drugs vervoeren is onvergeeflijk.’

Dit was de Amun die ze kende, keihard en met doordringende ogen. Onwillekeurig huiverde ze. ‘Hij is niemand, dat zei je zelf. Als je hem opsluit, zoeken ze een andere debiel om zijn plaats in te nemen.’

‘En dan vinden we die ook. Sluit hem op en gooi de sleutel weg.’

Toen hij dit hoorde begon de jongen te huilen. ‘Alstublieft, help me. Ik heb hier nooit aan mee willen doen.’

Chalthoum keek hem zo dreigend aan dat de jongen kalmeerde. ‘Daar had je aan moeten denken voordat je dat criminele geld aanpakte.’ Hij duwde hem hard in de armen van zijn mannen. ‘Jullie weten wat jullie met hem moeten doen.’

‘Wacht, wacht!’ De jongen probeerde zich schrap te zetten toen Chalthoums mannen hem mee wilden trekken. ‘En als ik nou informatie heb? Helpen jullie me dan?’

‘Wat voor informatie zou jij hebben? Ik weet hoe de drugsnetwerken in elkaar steken. Je kent alleen maar de mensen net boven je en aangezien jij tot de laagste cirkel behoort...’ Chalthoum haalde zijn schouders op en gebaarde naar zijn mannen dat ze de gevangene mee moesten nemen.

‘Ik bedoel die mensen niet.’ De jongen piepte bijna van angst. ‘Ik heb dingen gehoord. Andere duikers die praatten.’

‘Welke duikers? Waarover?’

‘Ze zijn nu weg. Ze waren hier tien dagen geleden, misschien iets langer.’

Chalthoum schudde zijn hoofd. ‘Dat is te lang geleden. Wie ze ook waren, hun gesprekken zijn niet interessant voor mij.’

Soraya liep naar de jongen toe. ‘Hoe heet je?’

‘Stephen.’

Ze knikte hem toe. ‘Ik heet Soraya, Stephen. Vertel eens: waren die duikers Iraniërs?’

‘Kijk nou eens goed naar hem,’ viel Chalthoum haar in de rede. ‘Denk je nou echt dat hij het verschil ziet tussen een Iraniër en een Indiër?’

‘De duikers waren geen Arabieren,’ wist Stephen.

Chalthoum snoof. ‘Zie je wat ik bedoel? Kerel, Iraniërs zijn Perzen, afstammelingen van de scytisch-samaritaanse nomaden uit Midden-Azië. Het zijn sjiietische moslims, geen Arabieren.’

‘Wat ik wilde... wat ik wilde zeggen was dat het blanken waren, net als ik.’

‘Weet je hun nationaliteit?’ vroeg Soraya.

‘Amerikaans.’

‘Nou en?’ Chalthoum verloor zijn geduld.

Soraya kwam nog wat dichterbij. ‘Stephen, wat heb je ze horen vertellen? Waar hadden die duikers het over?’

Stephen keek bang naar Chalthoum, maar zei: ‘Ze waren met z’n vieren. En ze hadden vakantie gehad. Dat was duidelijk. Alleen noemden zij het verlof.’

Soraya keek Chalthoum aan. ‘Militairen.’

‘Dat zegt hij tenminste. Ga door.’

‘Ze kwamen terug van hun tweede duik die dag en ze waren wat overmoedig. Ik hielp ze met hun zuurstoftanks, maar ze deden alsof ik niet bestond. Maar goed, ze mopperden omdat hun verlof was bekort. Er was een of ander noodgeval – een opdracht die uit de lucht kwam vallen – dat zeiden ze. Het kwam uit de lucht vallen.’

‘Dit slaat nergens op,’ zei Chalthoum. ‘Hij zit het allemaal te verzinnen om uit de gevangenis te blijven.’

‘O God.’ Bij het uitspreken van zijn doodvonnis begaven Stephens knieën het en moesten Chalthoums mannen hem stevig vasthouden.

‘Stephen.’ Soraya pakte het gezicht van de jongen en draaide dat naar zich toe. Hij was doodsbleek en zijn ogen draaiden weg. ‘Vertel alles wat je hebt gehoord. Hebben die duikers nog gezegd wat hun taak was?’

Hij schudde zijn hoofd. ‘Volgens mij wisten ze dat nog niet.’

‘Genoeg!’ gilde Chalthoum. ‘Weg met dit ranzige stuk verdriet!’

Stephen huilde weer. ‘Maar ze wisten wel waar ze naartoe moesten.’

Soraya stak een hand omhoog en Chalthoums mannen stopten met hem wegslepen. ‘Waar, Stephen? Waar gingen ze naartoe?’

‘Ze zouden naar Khartoum vliegen,’ zei de jongen door zijn tranen heen, ‘waar die van god verlaten plaats ook mag liggen.’