6

Moira werd wakker van het kloppen van haar moeders hart. Dat klonk net zo hard als het tikken van haar grootvaders klok en ze was er bang van. Even bleef ze woedend in het duister liggen, herbeleefde het vage lawaai en de bewegingen van de verplegers, toen die haar moeder kwamen halen en meenamen naar het ziekenhuis. Ze had het door een waas van tranen zien gebeuren. Dat was de laatste keer dat ze haar moeder levend had gezien. Ze had nooit de kans gekregen om afscheid te nemen. Integendeel: de laatste woorden die ze tegen haar had gezegd waren: ‘Ik heb een pesthekel aan je. Verdwijn alsjeblieft voor altijd uit mijn leven!’ En toen ineens was haar moeder dood. Moira was toen zeventien.

En toen kwam de pijn en begon ze te gillen.

Het tikken was echt; het was het geluid van de oververhitte motorkoeling. Handen trokken aan haar, drongen door het keurslijf van haar veiligheidsgordel en de slappe wolk van de airbag heen. Als in een droom voelde ze haar lichaam bewegen, de zwaartekracht trekkend aan haar schouder en een onbestemd gevoel in haar maag. Het leek wel alsof haar hoofd open was gespleten; ze was verdoofd van de pijn. En toen, met een gekraak dat door de watten in haar oren heen galmde, was ze ineens uit haar stalen gevangenis. Ze voelde de nachtelijke lucht zacht op haar wangen en ze hoorde stemmen vlak bij haar zoemen als boze insecten.

Haar moeder... de wachtkamer in het ziekenhuis, die stonk naar ontsmettingsmiddelen en wanhoop... de wassen pop in de open doodskist, afschrikwekkend door de onmenselijke afwezigheid van levenstekenen... op het kerkhof de gele lucht die stonk naar steenkolen en verdriet... de grond die de kist verzwolg als een roofdier dat zijn kaken sluit... verse aardklonten, vochtig van regen en tranen.

Langzaam keerde het besef terug, zoals mist over een moeras kruipt, en toen, alsof er ineens een schijnwerper werd aangezet, wist ze alles weer. Alsof ze uit een droom wakker werd, wist ze waar ze was en wat er was gebeurd. Ze kon de dood bijna voelen, wist dat die haar op een paar millimeter had gemist. Iedere ademstoot voelde als vuur en ijs, maar ze leefde. Ze bewoog haar vingers en tenen. Ze waren er allemaal en ze deden het allemaal.

‘Jay,’ zei ze tegen het gezicht van de verpleger die over haar heen gebogen stond. ‘Is alles goed met Jay?’

‘Wie is Jay?’ vroeg een stem buiten haar beeld.

‘Er was niemand anders in uw auto.’ De verpleger had een aardig gezicht. Hij leek veel te jong voor dit soort werk.

‘Niet in mijn auto,’ bracht ze met moeite uit. ‘De auto voor me.’

‘O, Jezus,’ zei de stem naast haar.

Het gezicht boven haar keek ineens verdrietig. ‘Uw vriend... Jay. Die heeft het niet gehaald.’

Tranen lekten uit de ooghoeken van Moira. ‘O nee, hè. O, verdomme.’

Ze gingen weer met haar aan de gang. Ze zei: ‘Ik wil rechtop zitten.’

‘Dat lijkt me niet zo’n goed idee, mevrouw,’ zei het aardige gezicht. ‘U hebt een shock en...’

‘Ik ga rechtop zitten, met of zonder uw hulp.’

Hij stak zijn handen onder haar oksels en trok haar overeind. Ze zat op straat, naast haar auto. Toen ze om zich heen probeerde te kijken, kromp ze ineen van de pijn en explodeerde er vuurwerk achter haar ogen.

‘Zet me op mijn voeten,’ perste ze er tussen haar opeengeklemde tanden uit. ‘Ik moet hem zien.’

‘Mevrouw...’

‘Heb ik iets gebroken?’

‘Nee, mevrouw, maar...’

‘Zet me dan goddomme op mijn voeten!’

Ze waren nu met z’n tweeën, de tweede zo mogelijk nog jonger dan de eerste.

‘Scheren jullie je al?’ vroeg ze, toen ze haar van het asfalt omhoogtrokken. Ze zakte bijna door haar knieën en alles werd zwart voor haar ogen, zodat ze even bij hen steun moest zoeken.

‘Mevrouw, u bent zo bleek als een vaatdoek,’ zei het aardige gezicht. ‘Ik vind echt...’

‘Noem me alsjeblieft geen mevrouw. Ik heet Moira.’

‘De politie kan er ieder moment zijn,’ zei de andere stem zachtjes.

Ze voelde haar maag samentrekken.

Het aardige gezicht zei: ‘Moira, ik heet Dave en mijn partner Earl. Er zijn hier agenten die je willen vragen wat er is gebeurd.’

‘Het kwam allemaal door een politieagent.’

‘Wat?’ vroeg Dave. ‘Wat zei je?’

‘Ik wil Jay zien.’

‘Geloof me,’zei Earl. ‘Dat wil je niet.’

Moira boog voorover en klopte op haar Lady Hawk. ‘Niet fucken met me, jongens.’

Zonder verder een woord te zeggen, namen ze haar mee. Dit gedeelte van de straat lag vol autobrokstukken en scherven van kapot gesprongen raampjes en autolichten. Ze zag een brandweerwagen en een ambulance naast een afgrijselijk verfrommeld wrak van een Audi staan. Niemand had die botsing kunnen overleven. Bij iedere stap die ze zette, voelde ze zich sterker worden en groeide haar vertrouwen. Ze had een autoongeluk gehad, zat onder de blauwe plekken en had, mogelijk hadden ze gezegd, een shock, maar verder was ze ongedeerd. Onnoemelijk geluk. Ze dacht aan de varkensgeest op Bali, die beschermde haar vast nog.

‘En daar komt de cavalerie,’ meldde Earl.

‘Hij bedoelt de politie,’ vertaalde Dave.

‘Jongens, ik wil even alleen zijn met mijn vriend en de politie zal dat nooit goedvinden.’

‘Dat zouden wij ook niet moeten vinden,’ zei Dave aarzelend.

‘Ik pak die bozo’s wel.’ En Earl liep weg om ze op te vangen.

‘Rustig aan.’

Dave greep haar steviger vast toen ze wankelde zonder Earls steun. Ze haalde een paar keer diep adem om weer helder te worden en haar lichaam onder controle te krijgen. Ze wist dat ze heel weinig tijd had voor de politie de afleidingsmanoeuvre van Earl had doorgeprikt.

Ze kwamen bij het onherkenbaar vervormde wrak van de Audi. Weer haalde ze diep adem, sprak zichzelf moed in en toen waren ze bij wat er nog over was van Jay Weston. Hij leek meer op een homp rauw vlees dan op iets menselijks.

‘Hoe hebben jullie hem er in vredesnaam uit gekregen?’

‘Jaws of Life. In zijn geval heeft het niet geholpen.’ Met hulp van Dave ging ze naast het lichaam zitten en hij hield haar overeind toen ze weer overspoeld werd door een golf misselijkheid. ‘Misschien is dit toch niet zo’n goede baan voor me.’

‘Rustig maar. Mijn vrienden zullen voor je zorgen.’ Haar ogen scanden iedere millimeter van de ruïne die Jay was. ‘Jezus, niets had deze botsing kunnen overleven.’

‘Wat zoek je?’

‘Ik wilde dat ik het wist, maar zijn jasje...’

Dave boog voorover en trok iets onder uit het wrak. ‘Bedoel je dit?’

Moira’s hart begon sneller te kloppen. Het was inderdaad Jays saffierblauwe suède jasje, op miraculeuze wijze onbeschadigd, alleen een paar brandvlekjes op de mouwen. Het stonk naar rook en geroosterde aftershave.

‘Geloof het of niet, maar dit soort dingen gebeurt bijna dagelijks,’ vertelde Dave. Hij was opzettelijk tussen Moira en de twee agenten gaan staan die nu langs Earl liepen, nadat hij zijn medische jargon over ze had uitgegoten. ‘We vinden dingen – portemonnees, sleutels, baseballpetjes, condooms – je wilt het niet geloven – zo goed als nieuw, die komen redelijk onbeschadigd uit de meest afgrijselijke wrakken.

Moira luisterde met één oor terwijl haar rappe vingers de buiten- en binnenzakken controleerden. Pleisters, twee elastiekjes, een paperclip en een pluisje. In de binnenzakken zat geen portemonnee of ID of zo, wat de standaardprocedure in het veld was. Als hij in moeilijkheden kwam of hulp nodig had, dan belde hij. Geld zou hij ergens op zijn lichaam hebben gedragen en zou dus verbrand zijn. Maar zijn mobiel verborg ze snel in haar hand toen Dave opstond om de agenten op te vangen.

Ze wilde het net opgeven, toen ze een los draadje zag bij een van de binnennaden. Toen ze eraan trok, ontstond er een kleine opening waarin ze een 2GB memory stick vond. Tegelijkertijd hoorde ze zware voetstappen naderen. Ze sloeg vlug een kruis boven het lichaam van Jay en met hulp van Daves hand die stevig haar elleboog vasthield, stond ze op om aan de vervelende vragen van de cavalerie antwoord te gaan geven.

Die inderdaad zo belachelijk en stom waren als ze had gedacht, maar ze kon wel als laatste lachen, want voor ze haar dezelfde vragen voor de derde keer wilden gaan stellen, trok ze haar Federal Securities Act ID tevoorschijn, waardoor ze met hun mond vol tanden stonden. Dave en Earl lachten hen nog net niet in hun gezichten uit.

‘Die verkeersagent,’ zei Moira. ‘Ik moet weten wie dat was. Ik heb jullie al twee keer verteld, hoewel jullie me duidelijk niet geloofden, dat hij met zijn wapen door het zijraampje van meneer Westons Audi heeft geschoten.’

‘En u zei dat meneer Weston voor u werkte?’ De langste van de twee agenten droeg een naamplaatje waar Severin op stond.

Toen ze ja zei, knikte hij naar zijn partner, die iets bij hen vandaan liep om mobiel te bellen.

‘Wat deed u toen u naast het lichaam geknield zat?’ vroeg Severin. Misschien wilde hij de tijd doden, want dat had hij haar al twee keer gevraagd.

‘Bidden voor de ziel van mijn vriend.’

Severin fronste zijn wenkbrauwen, maar knikte toch meelevend. Vervolgens knikte hij in de richting van Dave en Earl. ‘Die neanderthalers hadden u nooit in de buurt van uw vriend mogen laten komen. Dit is een plaats delict.’

‘Dat heb ik begrepen.’

Hij fronste weer zijn wenkbrauwen, maar het bleef een raadsel wat hij dacht, omdat zijn partner weer terugkwam.

‘Er is een probleem,’ meldde die, ‘er is niets bekend over motorpolitie van verkeer of een andere sectie in deze buurt in de tijdspanne die wij willen weten.’

‘Godverdomme.’

Moira opende haar mobiel, maar voor ze de kans kreeg om te bellen doken er twee mannen op. Ze hadden identieke, volledig zwarte pakken aan, maar droegen de schuine militaire ordetekens van NSA-agenten op hun schouders. Ze wist dat ze in moeilijkheden zat, toen ze hun ID’s aan de rechercheurs lieten zien.

‘We nemen het vanaf hier van jullie over, jongens,’ zei Zwart Pak Nummer Eén en zijn partner gaf de agenten de duizend-kilometer-blik. Terwijl de agenten afdropen, liet Zwart Pak Nummer Eén als een professionele zakkenroller heel behendig zijn hand in Moira’s zak glijden. ‘Deze zal ik bewaren, mevrouw Trevor,’ zei hij met Jays mobiel tussen zijn vingertoppen.

Moira greep ernaar, maar Zwart Pak Nummer Eén hield het buiten haar bereik.

‘Hé, dat ding is eigendom van mijn compagnon.’

‘Sorry,’ zei Zwart Pak Nummer Eén, ‘dit is in beslag genomen vanwege de nationale veiligheid.’

En voordat Moira iets had kunnen zeggen, pakte hij haar bij haar arm. ‘En als u nu zo vriendelijk zou willen zijn om met ons mee te gaan.’

‘Hoezo?’ vroeg Moira. ‘Jullie hebben helemaal het recht niet om dit te doen.’

‘Ik ben bang van wel,’ zei Zwart Pak Nummer Eén, terwijl zijn partner aan de andere kant van Moira ging staan. Hij stak Jays mobiel omhoog. U hebt een plaats delict verstoord.’

Toen ze haar wilden meenemen, kwam Dave naar voren.

‘Aan de kant,’ blafte Zwart Pak Nummer Twee.

De verpleger leek te schrikken van de scherpe toon, botste tegen haar aan, mompelde een verontschuldiging en stapte naar achteren. Hierdoor zag Moira een ander deel van de plaats delict. Ze zag een man achter de NSA-agent staan. Noah, die haar met een woeste glimlach aankeek. Hij pakte Jays mobiel aan en stopte die in zijn binnenzak.

Terwijl hij wegliep, zei hij: ‘Je kunt niet zeggen dat je niet gewaarschuwd was.’

Schrijlings op de motorfiets die dr. Firth had gehuurd, reed Bourne de bergen van oostelijk Bali in – op verschillende punten loodrecht omhoog – tot hij bij de Pura Lempuyang was, het terrein van de Drakentempel. Hij parkeerde onder het toeziend oog van een kleine bewaker in een stoel van canvas die in de gevlekte schaduw van een boom de felle zon was ontvlucht. Bourne kocht een fles water bij een van de vele kraampjes die pelgrims en nieuwsgierige toeristen bedienden en beklom in zijn traditionele sarong en ceintuur de helling.

De priester bij de Vleermuisgrot had Suparwita niet gezien, maar kende hem wel. Toen Bourne hem zijn steeds terugkomende droom had beschreven, had de priester vrijwel direct de drakentrappen geïdentificeerd als die van Pura Lampuyang. Bourne was vertrokken, nadat hij een gedetailleerde routebeschrijving naar het tempelcomplex hoog op de berg Lempuyang had gekregen.

Het had hem niet veel tijd gekost om de eerste tempel te bereiken, een simpel gebouw dat meer op een voorkamertje leek en naar de steile trappen van de tweede tempel leidde. Tegen de tijd dat hij voor de rijk besneden poort stond, was de druk op zijn borst veranderd in ondraaglijke pijn, waardoor hij moest pauzeren.

Toen hij door de boogvormige poort keek, zag hij drie trappen, nóg steiler dan de twee die hij al had beklommen. Aan weerskanten stonden zes gigantische stenen draken, wier kronkelige, schubbige lijven als trapleuning fungeerden.

De priester had het helemaal goed gezien. Dit was de plek van zijn droom, hier had hij gestaan toen de gestalte in de poort zich naar hem toe keerde. Hij draaide zich om en zag door de poort heen het adembenemende uitzicht op de heilige berg Agung, die blauw en mistig in de verte troonde, op dit moment omringd door wolken. De kegelvorm verried de kolossale kracht.

Onder aan de drakentrappen vervolgde Bourne zijn beklimming. Halverwege stopte hij en draaide zich om, zodat hij naar de poort kon kijken. Daar was de vulkaan tussen de gigantische tanden die de ingang vormden. Zijn hart sloeg over toen hij een gedaante tegen de vulkaan zag leunen.

Onwillig ging hij een tree naar beneden en zag toen pas dat het een klein meisje was in een rood met gele sarong. Ze bewoog op die vloeiende kronkelmanier, zoals alle Balinese kinderen, en was ineens verdwenen. Er dwarrelde alleen nog wat stof in het zonlicht.

Bourne klom verder en bereikte al snel het bovenste terras van de tempel. Hier en daar liepen een paar mensen. Geknield bad er een man. Bourne wandelde doelloos tussen de rijk besneden bouwwerken door, hij voelde zich zweverig, alsof hij zijn eigen droom instapte, zijn verleden, maar dan als vreemdeling die terugkomt op een plaats van vergeten intimiteit.

Hij wilde dat deze plek een belletje deed rinkelen, maar dat gebeurde niet, wat hem dwarszat. Zijn ervaring met zijn vorm van geheugenverlies was dat een naam, een beeld of een geur er vaak voor zorgden dat zijn verdwenen geheugen zich opeens weer een plek of een persoon kon herinneren. Waarom was hij op Bali geweest? Hier zijn, op de plek waar hij al maanden over droomde, had een sterke stimulans moeten zijn, die herinneringen uit zijn geest had moeten opwekken, als een platvis op de zanderige zeebodem, een raar schepsel met twee ogen aan één kant en geen aan de andere. Net zoals zijn geheugen: of het was er helemaal, of het was er helemaal niet.

De biddende man was klaar. Hij kwam uit zijn knielende positie omhoog en toen hij zich omdraaide zag Bourne dat het Suparwita was.

Met bonkend hart liep hij snel naar Suparwita, die hem nadenkend aankeek.

‘Je ziet er goed uit,’ vond Suparwita.

‘Ik heb het overleefd. Moira denkt door jou.’

De genezer glimlachte en keek even achter Bourne, naar de tempel. ‘Ik zie dat je een deel van je verleden hebt gevonden.’

Bourne draaide zich om en keek ook. ‘Is dat zo? Want ik weet niet wat het is.’

‘Toch ben je hier.’

‘Ik droom al sinds ik hier ben over deze plek.’

‘Ik heb op je gewacht en het machtige wezen dat jou leidt en beschermt heeft je hiernaartoe gebracht.’

Bourne draaide zich weer om. ‘Shiva? Shiva is de god van vernietiging.’

‘En van verandering.’ Suparwita strekte een arm uit om aan te geven dat ze een stukje gingen lopen. ‘Vertel me over je droom.’

Bourne keek om zich heen. ‘Ik sta hier en kijk door de poort naar de berg Agung. Opeens staat daar een gedaante. Die draait zich om en kijkt naar me.’

‘En dan?’

‘Dan word ik wakker.’

Suparwita knikte langzaam. Dit antwoord leek hij te hebben verwacht. Ze waren om het hele tempelplein heen gelopen en stonden nu pal voor de ingangspoort. De lichtval was precies hetzelfde als in zijn droom. Bourne moest ervan huiveren.

‘Je hebt de persoon ontmoet met wie je hier was,’ zei Suparwita. ‘Een vrouw, Holly Marie Moreau.’

Die naam klonk hem vaag bekend in de oren, maar Bourne kon hem niet plaatsen. ‘Waar is ze nu?’

‘Ik ben bang dat ze dood is.’ Suparwita wees naar de ruimte tussen de twee zwaar bewerkte tanden van de poort. ‘Daar stond ze, precies zoals je je het uit je droom herinnert. En toen was ze verdwenen.’

‘Verdwenen?’

‘Ze is gevallen.’ Suparwita keek hem aan. ‘Of ze werd geduwd.’