8

Nagorno-Karabach lag in het westen van Azerbeidjan, een zeer onrustig gebied sinds Jozef Stalin had geprobeerd in dit voormalige deel van de USSR de Armenen uit te roeien. Het voordeel voor Arkadin om een knokploeg in Azerbeidjan te formeren was dat het grensde aan noordelijk Iran. Het voordeel van dit gebied was drieledig: het was onherbergzaam terrein, net zoals in Iran; het was zeer dunbevolkt; en de mensen daar kenden hem, omdat hij behoorlijk wat ritjes voor Dimitri Maslov en Semion Icoupov had gemaakt. Hij had halfautomatische geweren, granaten, raketlanceerders en zo aan Armeense stamhoofden geleverd, die een guerrilla-oorlog voerden tegen het regime van Azerbeidjan, net zoals ze de Sovjet-regering hadden aangevallen tot die was gevallen. In ruil daarvoor kreeg Arkadin pakketjes met blokken bruine morfine van zeer goede kwaliteit, die hij over land vervoerde naar de haven Baky, waar ze verscheept werden op een koopvaardijschip dat ze over de Kaspische Zee naar Rusland bracht.

Al met al was Nagorno-Karabach de veiligste plek die Arkadin kon vinden. Hij en zijn mannen zouden met rust worden gelaten en de stamhoofden zouden hem met hun eigen leven beschermen. Zonder de wapens van hem en van de mensen voor wie hij werkte, werden deze mensen in de rode smurrie van hun thuisland gedreven om als ongedierte uitgeroeid te worden. In de Romeinse tijd waren hier, tussen de rivieren Kura en Araxes, Armenen komen wonen om nooit meer weg te gaan. Arkadin begreep hun sterke vaderlandsliefde, wat de reden was dat hij Nagorno-Karabach als handelsplaats had gekozen. Dat was ook een politiek verstandige zet. Want dankzij de wapens die aan de Armeense stamhoofden werden verkocht, destabiliseerde het land, waardoor het met harde hand richting Moskous invloedssfeer werd geduwd en het Kremlin was maar al te bereid om een oogje dicht te doen voor de handelaren.

En nu ging zijn knokploeg hier trainen.

Het was geen verrassing dat de leiders hem als een zegevierende held ontvingen toen hij aankwam.

Niet dat dit soort thuiskomsten gewoon leuk was; niets was gewoon in Arkadins leven. Misschien dat hij zich het landschap verkeerd herinnerde of misschien was er iets in hem veranderd. Hoe dan ook: op het moment dat hij de streek rondom Nagorno-Karabach binnenreed, leek het alsof hij werd teruggeworpen naar Nizhny Tagil.

Het kamp was precies volgens zijn instructies opgezet: tien tenten van camouflagemateriaal stonden rond een groot ovaalvormig middenterrein. Aan de oostkant was de landingsstrip waar zijn vliegtuig was geland. Aan de andere kant lag een korte, L-vormige strip waar op dit moment een transportvliegtuig van Air Africa stond. De tenten hadden een onverwacht effect op hem: ze herinnerden hem aan de ring van zeer goed beveiligde gevangenissen in Nizhny Tagil, de stad waar hij was geboren en opgegroeid, als je een jeugd met psychotische ouders opgroeien kon noemen.

Ach, geheugen is niet iets simpels. Twintig minuten na zijn aankomst, in een van de tenten die was ingericht als zijn commandocentrum, inspecteerde hij het indrukwekkende wapenarsenaal dat hij had vervoerd: AK-47 Lancasters, AR-15 Bushmasters en LWRC SRT 6.8 mm geweren, Amerikaanse M2A1-vlammenwerpers uit wo II, plaatstaal doorborende granaten, FIM-92 Stinger-raketten die vanaf de schouder werden afgevuurd, verplaatsbare houwitsers en, de kroon van zijn missie, drie AH-64 Apache helikopters, bewapend met AGM-114 Hellfire-projectielen, met speciaal aangebrachte dubbele aanvalspunten van uraniumplaten. De verkoper garandeerde onvoorwaardelijk dat ze het zwaarste pantservoertuig konden binnendringen.

Gekleed in camouflagepak, bewapend met een metalen stok aan zijn ene heup en een Amerikaanse Colt .45 aan de andere, dook Arkadin op bij de grootste tent en werd daar opgewacht door Dimitri Maslov, het hoofd van de Kazanskaya, de machtigste maffiafamilie van Moskou. Maslov zag eruit als een straatvechter die berekende hoe hij je in zo kort mogelijke tijd zo veel mogelijk pijn kon bezorgen. Hij had grote, dikke, ruwe handen die de nek van iedereen en alles konden omdraaien. Zijn gespierde benen eindigden vreemd genoeg in elegante voeten, alsof ze van een ander lichaam waren getransplanteerd. Hij had zijn haar laten groeien sinds de laatste keer dat Arkadin hem had gezien en in zijn lichtgewicht camouflagepak zag hij er wat archaïscher uit als Che Guevara.

‘Leonid Danilovich,’ zei Maslov met geveinsde hartelijkheid, ‘ik zie dat je meteen ons oorlogsmaterieel bent gaan gebruiken. Heel goed, het heeft een fortuin gekost.’

Naast Maslov stonden twee lijfwachten zonder nek en met enorme zweetplekken in hun sportkleding, duidelijk niet gewend aan dit hete klimaat.

Arkadin keek langs deze menselijke wapens wantrouwend naar het grupperovka-hoofd. Sinds hij was overgelopen van belangrijkste uitvoerende kracht van de Kazanskaya’s naar het exclusief werken voor Semion Icoupov, kon hij niet meer inschatten wat hij aan deze man had. Dat ze nu met elkaar handelden, betekende niets; een combinatie van ideale omstandigheden en een machtige partner had hen in elkaars armen gedreven. Arkadin had de indruk dat ze twee pitbulls waren die aan het besluiten waren hoe ze de ander konden afmaken. Dit idee werd bevestigd toen Maslov zei: ‘Ik ben nog steeds niet over het verlies van mijn Mexicaanse drugscircuit heen. Ik heb ook het gevoel dat ik het nooit had verloren als jij daar niet geweest was.’

‘Je overdrijft, Dimitri Ilyinovich.’

‘Maar in plaats daarvan bleef je uit het zicht,’ ging Maslov onverstoorbaar verder. ‘Je was niet te bereiken.’

Arkadin bedacht dat hij maar beter goed kon opletten. Had Maslov het idee dat hij de laptop van Gustavo Moreno had? Een prijs waarvan Arkadin wist dat Maslov vond dat hij daar recht op had.

Hij vond het het beste om van onderwerp te veranderen. ‘Waarom ben jij hier?’

‘Ik vind het prettig om persoonlijk naar mijn investeringen te gaan kijken. En Triton, de man die de hele operatie coördineert, wil een rapport uit de eerste hand over jouw voortgang.’

‘Triton had me kunnen bellen.’

‘Hij is een voorzichtig man, onze Triton, dat heb ik tenminste gehoord. Ik heb hem nooit persoonlijk ontmoet – eerlijk gezegd weet ik niet eens wie hij is, alleen dat het een man met diepe zakken is en dat hij de geldmiddelen heeft voor dit ambitieuze project. En vergeet niet, Arkadin, dat ik degene was die jou bij hem heeft aanbevolen. “Hij is de beste die deze mannen kan trainen,” heb ik hem ondubbelzinnig verteld.’

Arkadin bedankte Maslov, hoewel dat pijn deed. Maar aan de andere kant vond hij het prettig om te horen dat Maslov geen idee had van wie Triton was en voor wie die werkte, terwijl hij alles wist. Maslovs vergaarde miljoenen hadden hem veel te zelfverzekerd en slordig gemaakt, waardoor hij volgens Arkadin rijp was voor de sloop. En dat zou ooit gebeuren, beloofde hij zichzelf.

Toen Maslov hem gebeld had over het voorstel van Triton had hij het in eerste instantie afgewezen. Nu hij de macht was achter de Oosterse Broederschap, hoefde en wilde hij niet zichzelf verhuren als freelancer. Toen Maslovs vleierij, door Arkadin en de mannen van het Zwarte Legioen cruciaal te noemen in het plan, faalde, werd de beloning van twintig miljoen als lokaas ingezet. Toch aarzelde hij nog, tot hij ontdekte dat het doel Iran was en dat daar het huidige regime ten val gebracht moest worden. En toen danste het schitterende vooruitzicht van de Iraanse oliepijpleiding door zijn hoofd: ongekende biljoenen, ongekende macht. De prijs benam hem de adem. Hij was slim genoeg om te weten, hoewel Maslov het niet zei, dat ook Tritons doel een pijpleiding moest zijn. Zijn eindspel was om Triton op het allerlaatste moment te bedriegen, om de pijpleiding voor zichzelf in te pikken, maar om dat te kunnen doen, om de mogelijkheden van zijn vijand te kunnen inschatten, moest hij weten wie Triton was.

Hij zag iemand uit de jeep stappen, die, zo hadden plaatselijke uitkijkposten gemeld, Maslov en zijn kompanen hier hadden gebracht. Even hing de hitte die van de net aangelegde landingsstrip opsteeg voor het gezicht van de man. Maar Arkadin had het vlotte, atletische loopje al herkend, dat zoveel leek op dat van Clint Eastwood in A Fistful of Dollars.

‘Wat doet hij hier?’ Arkadin probeerde zijn stem vlak te houden.

‘Wie? Oserov?’ vroeg Maslov onschuldig. ‘Vylacheslav Germanovich is tegenwoordig mijn tweede man.’ Hij schudde zijn hoofd. ‘Heb ik je dat niet verteld? Dat zou ik hebben gedaan als jij bij me was gebleven om mijn Mexicaanse belangen te beschermen.’ Hij haalde zijn schouders op. ‘Maar helaas...’

Oserov glimlachte, dat half ironische, half neerbuigende glimlachje dat sinds Nizhny Tagil in Arkadins hersenen gegrift stond. Verleende afstuderen aan Oxford je het recht je superieur te gedragen naar de andere grupperovka-leden in Rusland? Volgens Arkadin niet.

‘Arkadin, ben je het echt?’ vroeg Oserov in Brits Engels. ‘Behoorlijk schokkend dat je nog steeds leeft.’

Arkadin sloeg hem hard op zijn kin. Oserov zat al met rollende ogen op zijn knieën tegen de tijd dat Maslovs lijfwachten naar voren kwamen. Met een opgestoken hand hield Maslov ze tegen. Maar hij keek boos. ‘Dat was nergens voor nodig, Leonid Danilovich.’

‘Je had hem niet mee moeten nemen.’

Zich niets aantrekkend van de getrokken wapens die op hem waren gericht, knielde Arkadin naast Oserov. ‘Nou, hier ben je dan in de brandende Azerbeidjaanse zon, heel ver van huis. Hoe voelt dat?’

Oserovs ogen waren bloeddoorlopen en een dun spoortje roze kwijl gleed als een spinnenwebdraad uit een mondhoek. Maar hij bleef glimlachen. Ineens greep hij Arkadins shirt vast en trok hem naar zich toe.

‘Deze belediging zul je betreuren, Leonid Danilovich, nu Mischa er niet meer is om je te beschermen.’

Arkadin sprong naar achteren en ging staan. ‘Ik heb je verteld wat ik zou doen als ik hem weer zou tegenkomen.’

Maslov kneep zijn ogen bijna helemaal dicht en keek nog steeds kwaad. ‘Dat was heel lang geleden.’

‘Niet voor mij.’

Hij had zijn punt gemaakt, een ondubbelzinnig statement dat Maslov niet kon negeren. Het zou tussen hen nooit meer hetzelfde zijn, wat voor Arkadin, die gevangenzat in de aangeboren afschuw van nietsdoen, een groot voordeel was. Voor hem was verandering leven. Dimitri Maslov had Arkadin altijd als een arbeider beschouwd, iemand die hij inhuurde en vervolgens vergat. Dat beeld moest hoognodig worden bijgesteld. Maslov moest duidelijk worden gemaakt dat de twee mannen nu elkaars gelijken waren. Arkadin had niet de luxe om veel tijd te besteden aan het verfijnen van zijn nieuwe, verhoogde status.

Terwijl Oserov ging staan, gooide Maslov lachend zijn hoofd naar achteren, maar hield daar snel mee op. ‘Stap weer in de auto, Vylacheslav Germanovich,’ zei hij zacht maar duidelijk tegen Oserov.

Oserov leek wat te willen zeggen, maar veranderde van gedachte. Met een moorddadige blik op Arkadin draaide hij zich om en liep weg.

‘Zo, dus je bent nu een grote man,’ zei Maslov op conversatietoon. Maar het lukte hem niet helemaal om de dreiging uit zijn stem te houden.

Arkadin wist wat dat betekende: Ik kende je toen je helemaal niets was, slechts een berooide vluchteling uit Nizhny Tagil, dus als je van plan bent om me te na te komen: ik zou het niet doen.

‘Er bestaan geen grote mannen,’ antwoordde Arkadin rustig, ‘alleen grote ideeën.’

Ze keken elkaar aan. Zeiden niets. Ineens begonnen ze tegelijk te lachen. Ze lachten zo hard dat de lijfwachten elkaar vragend aankeken en hun handwapens opborgen. Ondertussen stompten Arkadin en Maslov elkaar speels en omarmden ze elkaar als broeders. Maar Arkadin wist dat de kans op een mes tussen zijn ribben of op cyanide in zijn tandpasta aanmerkelijk groter was geworden.

Bourne liep langs de steile berghelling naar beneden van de warung naar het begin van de rijstvelden. Onder hem zag hij twee tieners die uit hun huis kwamen en op weg gingen naar hun school in Tenganan.

Hij liep in een hoog tempo verder naar beneden over het steile rotspad. Hij bereikte het huis waaruit de twee tieners waren opgedoken. Een man – ongetwijfeld hun vader – hakte hout en een vrouw roerde in een soort wok boven een open vuur. Twee magere honden hielden Bourne in de gaten toen hij passeerde, maar de volwassenen toonden totaal geen interesse.

Het pad werd nu vlakker, werd een aangestampt modderpad, werd breder en er lagen af en toe een rotsblok en een hoop koeienmest waar hij omheen moest. Dit was het pad dat Moira en hij hadden moeten nemen van de ‘drijver,’ die hen bekwaam naar de killing ground in Tenganan had geleid.

Nadat hij de ronde poort was gepasseerd, liep hij verder langs de school en het lege badmintonveld. En ineens stond hij in de heilige open ruimte tussen de drie tempels. In tegenstelling tot de eerste keer dat hij hier was geweest, waren de tempels nu leeg. Hoog erboven hingen witte wolken in de strakblauwe lucht. Een zacht briesje beroerde de boomkruinen. De koeien schrokken niet van zijn zachte, bijna onhoorbare voetstappen en hun kalveren schurkten bij elkaar tegen de koele stenen muren van de tempel die het verste weg was en als enige in de schaduw stond. Op de beesten na was het plein leeg.

Toen hij tussen de middelste en de meest rechtse tempel door liep, kreeg hij een doodeng gevoel van ontwrichting. Hij liep langs het modderpad waar hij in zijn eigen bloed had gelegen en waar Moira zich met afgrijzen op haar gezicht over hem heen had gebogen. Tijd leek zich uit te rekken tot een eeuwigheid, en als een elastiek terug te schieten toen hij verder liep.

Hij liet de tempelmuren achter zich en liep algauw over het naar beneden aflopende land. Het bos rees als een dikke, groene muur boven hem op, zoals op zoveel pagodeterreinen, in de richting van de lucht. Hier ergens moest de schutter op hem hebben liggen wachten.

Net binnen het dichte bos stond een klein, stenen altaartje. Aan de zijkanten hingen de traditionele zwart-wit geblokte doeken en erboven stond een kleine parasol. De plaatselijke geest was thuis en iemand anders ook. In een ooghoek zag hij een kleine beweging. Hij schoot met een arm tussen de bladeren, kreeg een dunne, bruine arm te pakken en trok de oudste dochter van het gezin dat eigenaar was van de warung uit de schaduw.

Ze keken elkaar zwijgend aan. Toen knielde Bourne, zodat hij oogcontact met haar kon maken.

‘Hoe heet je?’ vroeg hij.

‘Kasih.’

Glimlachend vroeg hij: ‘Wat doe je hier, Kasih?’

Haar ogen waren zo diep als meren en zo donker als lavaglas. Ze had lang haar dat op haar smalle schouders hing. Ze droeg een koffiekleurige sarong met rode jasmijnbloemen erop, net als zijn eigen dubbele ikat. Haar huid was zijdeachtig.

‘Kasih...?’

‘U was drie volle manen geleden gewond in Tenganan.’

Bourne wist amper de glimlach op zijn gezicht te houden. ‘Nee hoor, Kasih. Die man is gestorven. Ik ben naar zijn begrafenis in Manggis geweest voordat het lichaam naar Amerika werd gevlogen.’

Haar ooghoeken lichtten op en er verscheen een raar lachje op haar gezicht, net zo raadselachtig als dat van de Mona Lisa. Ze stak een hand uit, maakte met haar vingers zijn bezwete overhemd open en onthulde de ingepakte wond.

‘U werd neergeschoten, bapak,’ zei ze als een volwassene tegen een kind. ‘U ben niet gestorven, maar u vindt het nog steeds moeilijk om onze steile heuvels te beklimmen.’ Ze hield haar hoofd scheef. ‘Waarom doet u dat?’

‘Dan is het ooit, op een dag, niet meer moeilijk.’ Hij knoopte zijn overhemd weer dicht. ‘Dit is ons geheim, Kasih. Niemand anders mag dit weten, anders...’

‘De man die u heeft neergeschoten zal terugkomen.’

Hij kwam weer overeind en voelde zijn hart bonken. ‘Kasih, hoe weet je dat?’

‘Demonen komen altijd terug.’

‘Wat bedoel je?’

Buigend liep ze naar het altaar, legde een handje rode en paarse bloesem in een smalle richel ervan, drukte haar handen ter hoogte van haar voorhoofd tegen elkaar en boog haar hoofd in een kort gebed om hen te beschermen tegen de slechte demonen die zich verborgen in de groene schaduwen van het bos.

Toen ze klaar was, stapte ze naar achteren en begon geknield te graven bij de verste hoek van het altaar. Even later haalde ze een pakje uit de zwarte, vulkanische aarde tevoorschijn dat in bananenbladeren was verpakt. Ze draaide zich om, keek met bange ogen naar Bourne en gaf hem het pakje.

Hij veegde de klodders aarde eraf en pelde stuk voor stuk de bananenbladeren eraf. In het pakje zat een menselijk oog van kunststof of glas.

‘Het oog van de demon, bapak. De demon die u heeft neergeschoten.’

Bourne keek haar aan. ‘Waar heb je dit gevonden?’

‘Daarginds.’ Ze wees naar de onderkant van de stam van een gigantische pule, een melkboom, zo’n honderd meter verderop.

‘Laat het me zien.’ En hij volgde haar door de hoge varens naar de boom.

Het meisje bleef op drie stappen afstand van de boom staan, maar Bourne hurkte op de plek die ze aanwees, waar de varens waren gebroken en platgetrapt alsof er iemand in grote haast was vertrokken. Hij hield zijn hoofd scheef en keek omhoog naar de takken.

Toen hij wilde gaan klimmen, slaakte Kasih een gilletje. ‘O nee, alstublieft niet doen! De geest van Durga, de godin van de doden, woont in de pule.’

Hij trok een been op, vond steun op de stam en glimlachte zelfverzekerd naar het meisje. ‘Maak je niet bezorgd, Kasih. Ik word beschermd door Shiva, mijn eigen god van de doden.’

Hij klom snel en zeker tot aan een dikke, bijna horizontale tak die hij vanaf de grond had gezien. Hij ging er op zijn buik op liggen en ontdekte dat hij door een smalle opening tussen de takken precies op de plek keek waar hij was neergeschoten. Op één elleboog kwam hij omhoog en keek om zich heen. Bijna meteen vond hij de kleine holte op de plek waar de tak het dikst was, daar waar hij aan de stam vastzat. In die holte glinsterde wat. Hij pakte het en zag dat het een kogelhuls was. Die stopte hij in zijn zak, klauterde naar beneden en sprong naast het bloednerveuze meisje op de grond.

‘Zie je wel: helemaal gezond, niets aan de hand. Ik denk dat Durga’s geest in een andere pule aan de andere kant van Bali zit.’

‘Ik wist niet dat Durga rond kan reizen.’

‘Natuurlijk kan ze dat. Dit is toch niet de enige pule op Bali?’

Ze schudde haar hoofd.

‘Dan heb ik gelijk. Vandaag is ze hier niet. Het is veilig.’

Kasih was er duidelijk niet gerust op. ‘Nu u het oog van de demon hebt, kunt u hem vinden en zorgen dat hij niet meer terugkomt, toch?’

Hij knielde naast haar neer. ‘De demon zal niet terugkomen, Kasih, dat beloof ik.’ Hij rolde met het oog tussen zijn vingers. ‘En ja: met hulp van dit hoop ik de demon te vinden die me heeft neergeschoten.’

Moira werd door de twee NSA-agenten naar het Bethesda Naval ziekenhuis gebracht, waar ze aan een medisch onderzoek werd onderworpen, dat zowel pijnlijk als belachelijk was. Op deze manier kroop de nacht voorbij. Toen ze, de volgende ochtend iets na tien uur, fysiek fit werd verklaard en duidelijk was dat ze geen lichamelijke gevolgen aan de botsing zou overhouden, zeiden de agenten dat ze een vrij mens was.

‘Momentje,’ zei ze. ‘Zeiden jullie niet dat jullie me zouden vasthouden, omdat ik de plaats delict had geschonden?’

‘We hebben u toch vastgehouden?’ zei een van hen met zijn afgemeten accent uit het Midden-Westen.

Vervolgens liepen ze weg en lieten haar verward en geschrokken achter.

Die verwarring nam toe toen ze vier verschillende mensen op het ministerie van Defensie en Binnenlandse Zaken belde, die allemaal of ‘in vergadering’ of ‘niet in het gebouw’ of – nog veel onheilspellender – heel simpel ‘niet aanwezig’ waren.

Ze was net klaar met het bijwerken van haar make-up toen haar mobiel trilde en ze een sms bleek te hebben van Steve Stevenson, ondersecretaris voor Acquisitie, Technologie en Logistiek van DoD, die haar had ingehuurd.

PERRY 1 HR’ stond er op haar scherm. Vlug verwijderde ze dat, deed nog gauw wat lippenstift op, pakte haar handtas en verliet het ziekenhuis.

Het was vierendertig kilometer van het Bethesda Naval ziekenhuis naar de Library of Congress. Google Maps beweerde dat de rit zesendertig minuten zou duren, maar dat was waarschijnlijk alleen mogelijk om twee uur ’s ochtends. Om elf uur, toen Moira in de taxi zat, duurde het twintig minuten langer, wat betekende dat ze haar bestemming maar nét op tijd zou bereiken. Onderweg had ze haar kantoor gebeld en gevraagd of een auto haar op kon halen. Ze had een adres opgegeven dat drie blokken van haar bestemming af lag.

‘En neem een laptop en een brander mee,’ zei ze voor ze haar mobiel dichtklapte.

Pas toen ze uit de taxi stapte voelde ze de pijn in haar hele lichaam. En er kwam een posttraumatische hoofdpijn opzetten. Ze haalde haar handtas overhoop en vond drie Advils die ze zonder vocht naar binnen werkte. Het was niet echt warm, maar bewolkt en druilerig, er was geen opening in het loodgrijze wolkendek, amper wind. De zachtroze kersenbloesem was allang vertrapt, de tulpen bloeiden en het rook naar aarde, nu het voorjaar oprukte.

‘Perry’ in de sms van Stevenson sloeg op Roland Hinton Perry, die op de mooie leeftijd van zevenentwintig jaar het beeld van de fontein uit de Hof van Neptunus, helemaal aan de westelijke kant van de ingang van de Library of Congress, had gemaakt. Het stond op de begane grond, niet op de verhoging van de koetspoort die de hoofdingang was. In drie nissen van de stenen stutmuur, die geflankeerd werd door de trappen naar de ingang, stond de fontein met zijn drieënhalve meter hoge bronzen beeld van de Romeinse god van de zee als een angstaanjagend middenstuk, dat een rauwe en rusteloze energie uitstraalde, wat een groot contrast vormde met de bezadigde buitenkant van het gebouw. De meeste bezoekers van het gebouw wisten niet eens dat het daar stond. Maar Moira en Stevenson wel. Het was een van hun zes ontmoetingsplaatsen in en rond het district.

Ze zag hem meteen. Hij had een marineblauwe blazer aan en een grijze, lichtgewicht wollen broek. Zijn schouders had hij bijna tot aan zijn rode oren opgetrokken. Hij keek niet naar haar, maar zocht steun bij Neptunus, waarvoor hij zijn hoofd licht achterover had moeten buigen, zodat zijn kalende kruin zichtbaar werd.

Hij reageerde niet toen ze naast hem ging staan. Ze hadden twee toeristen kunnen zijn die elkaar helemaal niet kenden, ook omdat hij een geopend exemplaar van Fodors reisgids van Washington D.C. in zijn hand had, zoals een pauw laat merken dat hij er is door zijn staart op te zetten.

‘Geen prettige dag voor je, hè?’ zei hij zonder haar aan te kijken en zonder zijn lippen te bewegen.

‘Wat is er verdomme allemaal aan de hand?’ vroeg Moira. ‘Niemand in DoD, jij ook niet, reageert op mijn telefoontjes.’

‘Lieverd, jij bent blijkbaar in een grote berg stront gaan staan.’ Stevenson sloeg een pagina in de gids om. Hij was een van die ouderwetse ambtenaren die iedere dag naar de kapper ging om zich te laten scheren, iedere week een manicure nam, lid was van alle goede clubs en ervoor zorgde dat zijn meningen overeenkwamen met die van de meerderheid voor hij ze hardop uitsprak. ‘Niemand wil bezoedeld worden met de stank.’

‘Ik? Ik heb verdomme niets gedaan.’ Behalve dan mijn vroegere baas razend gemaakt, zei ze in zichzelf.

Ze dacht aan de moeite die Noah had moeten doen om de mobiel van Jay te pakken te krijgen en om haar vast te houden. Want daar had ze onderweg hiernaartoe over nagedacht. De enige reden die de NSA-agenten gehad konden hebben om te zeggen dat ze haar gingen vasthouden omdat ze de plaats delict had verstoord en haar vier uur later gewoon hadden laten gaan, was dat Noah haar om de een of andere reden voor die tijdsduur uit de weg had willen hebben. Waarom? Misschien zou ze daarachter komen als ze de files downloadde die op de memory stick stonden die ingenaaid was in Jays jasje. Maar tot dan kon ze maar het beste doen alsof ze van niets wist.

‘Nee.’ Stevenson schudde zijn hoofd. ‘Er is veel meer aan de hand. Ik denk dat iemand in jouw omgeving op lange tenen heeft getrapt. Misschien de overleden Jay Weston?’

‘Weet jij dan wat Jay heeft opgegraven?’

‘Als ik dat wist,’ zei Stevenson langzaam en duidelijk, ‘dan had ik allang een auto-ongeluk gehad.’

‘Was het zo groot?’

Hij wreef over zijn keurige, rode kin. ‘Nog veel groter.’

‘En wat speelt er verdomme tussen de NSA en Black River?’

‘Jij hebt bij Black River gewerkt, vertel jij het mij maar.’ Hij drukte even zijn lippen op elkaar. ‘Nee, bij nader inzien wil ik absoluut niets weten. Ook geen speculaties. Sinds het nieuws van de explosie van dat vliegtuig bekend is, is de sfeer op DoD en het Pentagon veranderd in een giftige mist.’

‘En daar bedoel je mee?’

‘Niemand zegt wat.’

‘Niemand zegt daar ooit wat.’

Stevenson knikte. ‘Helemaal waar, maar dit is anders. Iedereen loopt op eieren. Zelfs de secretaresses lijken bang. In de twintig jaar dat ik voor de regering werk, heb ik nog nooit zoiets meegemaakt. Behalve...’

Moira had ineens een ijsklomp in haar maag. ‘Behalve wat?’

‘Pal voordat we Irak binnenvielen.’