11

Willard stond midden op het terrein van dokter Firth en wachtte ongeduldig op de terugkomst van Bourne. Hij had er even over gedacht om hem achterna te gaan, maar had dat idee verworpen. Zoals zo vaak als hij aan Bourne dacht, dreven zijn gedachten af naar zijn eigen zoon Oren. In geen vijftien jaar had hij iets gezien of gehoord van Oren, en zijn vrouw was dood en begraven. Hij nam aan dat zijn breuk met Oren begonnen was op de begrafenis van zijn vrouw, waar hij zwijgend en met droge ogen had toegekeken hoe de kist met de stoffelijke resten van zijn vrouw in de grond zakte.

‘Voel je dan helemaal niets?’ had Oren hem voor de voeten geworpen met een kwaadheid die hij blijkbaar jarenlang had opgebouwd. ‘Helemaal niets?’

‘Ik ben opgelucht dat het voorbij is,’ had Willard gezegd.

Veel later had hij begrepen dat hij een grote fout had begaan door zijn zoon de waarheid te vertellen. Maar in die tijd was hij, heel even, alle leugens zat geweest. Die fout zou hij nooit meer maken. Hij had inmiddels begrepen dat menselijke wezens gedijden op leugens, dat ze ze nodig hadden om te overleven, zelfs om gelukkig te zijn. Omdat de waarheid vaak onprettig was en mensen er niet om gaven. En omdat velen er niet van hielden. Ze logen liever tegen elkaar en lieten de mensen om hen heen tegen elkaar liegen om de illusie van schoonheid in stand te houden. De realiteit was niet mooi, dat was de waarheid.

Maar nu, hier op Bali, vroeg hij zich af of hij was zoals iedereen, of hij een net van leugens om zichzelf weefde om de waarheid te bedekken. Jarenlang had hij als een mol zijn weg door NSA gezocht en was uiteindelijk in het NSA-huis in Virginia terechtgekomen, waar alle leugens een onderkomen hadden gevonden. Jarenlang had hij tegen zichzelf gezegd dat dat zijn plicht was. Andere mensen, zelfs zijn eigen zoon, waren geesten voor hem, deel van het leven van iemand anders. Wat had hij verder nog, vroeg hij zichzelf telkens weer af als hij ploeterde als NSA-agent. Het was zijn plicht en alleen met plicht had hij een relatie.

Maar nu was de NSA-missie volbracht. Uit noodzaak was zijn cover opgeheven en nu was hij vrij. Niemand binnen de CI wist wat hij met hem aan moest. In feite, in ieder geval wat betreft de CI-directeur, was hij op een lange, achterstallige vakantie.

Nu, bevrijd van de gedienstige gedaante van Willard, de NSA-agent, had hij zich gerealiseerd dat agent zijn alleen maar een rol was die hij had gespeeld; een rol die heel anders was dan hijzelf. Toen Alex Conklin hem trainde, had Willard visioenen gehad van gevaarlijk, heldhaftig werk in ver weg gelegen uithoeken van de wereld. Hij had alle James Bond-boeken talloze malen herlezen. Hij verlangde naar de adrenalinestoot van undercoveroperaties. En toen, toen hij meer en meer werd ingewijd, toen hij de steeds moeilijker wordende training van zijn leraar met vlag en wimpel doorstond, was Conklin begonnen hem in vertrouwen te nemen. Waarop de fatale fout volgde: toen hij werd ingewijd in de geheimen van Treadstone, had hij erover gefantaseerd dat hij de opvolger van Conklin werd, de meestermanipulator. En toen had de realiteit hem met beide benen op de grond gezet. De Oude Man had gebeld, wilde Willard in de rol waarvoor hij hem uitverkoren had. Willard werd ondergronds gestuurd, naar NSA, naar de gevangenis, geheel buiten beeld.

Hij had gedaan wat ze van hem vroegen, had dat goed gedaan, meesterlijk zelfs. Dat zei iedereen tenminste. Maar wat was hij ermee opgeschoten? Waarheid, de waarheid was: niets, godverdomme helemaal niets.

En nu, eindelijk, had hij de vrijheid om zijn droom uit te laten komen om een meestermanipulator te worden, om zijn oude leraar te overtreffen. Want, uiteindelijk had Conklin gefaald. Hij had Arkadin laten wegglippen en vervolgens, in plaats van achter Arkadin aan te gaan en hem terug te halen, had hij de Rus laten lopen en geprobeerd hem met Jason Bourne op te zadelen. Maar je kunt iemand als Arkadin niet de rug toekeren. Willard kende elk besluit dat Conklin had genomen met Treadstone en kende iedere fout. Die laatste zou hij niet ook maken, namelijk Arkadin laten ontsnappen. Hij zou het beter doen, veel beter. Hij zou het uiteindelijke doel van Treadstone bereiken. Hij zou erin slagen om de ultieme vechtmachine te creëren.

Hij draaide zich om toen het hek van Firths terrein openging en Jason Bourne binnenkwam. Het schemerde, door de westelijke lucht liepen sorbetkleuren, daarboven puur kobalt. Hij zag dat Bourne iets kleins tussen de duim en wijsvinger van zijn rechterhand hield.

‘Een A.308 winchester-huls,’ zei Bourne.

Willard stak zijn hand uit en bekeek het goed. ‘Militair spul, gemaakt voor een sluipschuttergeweer.’ Hij floot kort. ‘Geen wonder dat die kogel dwars door je heen ging.’

‘Sinds de bombardementen op Kuta en Jimbaran in 2005 zit de regering boven op het wapenarsenaal. Maakt niet uit hoe goed de sluipschutter is, hij krijgt nooit de kans om het geweer en de munitie mee te smokkelen.’ Bourne grijnsde grimmig. ‘En hoeveel mensen op Bali dragen een full metal jacket .30 M118XX en het geweer dat het kan afschieten?’

Arkadin vroeg: ‘Wil iemand anders nog wat vragen?’

Met beide wapens in zijn handen keek hij strak in de ogen van elk van de negentien overgebleven rekruten van het Zwarte Legioen en zag er evenveel angst als onvoorwaardelijke gehoorzaamheid in. Wat er verder ook zou gebeuren, waar hij ze ook mee naartoe zou nemen, ze waren van hem.

Natuurlijk trilde op dat moment zijn satelliettelefoon. Hij draaide zich op zijn hakken om en liep bij zijn mannen vandaan, die doodstil bleven staan alsof ze uit steen waren gehouwen. Hij wist dat ze geen spiertje zouden bewegen, tot hij daar bevel toe gaf en dat kon nog wel even duren.

Hij veegde het zweet van zijn oor en hield de mobiel ertegenaan. ‘Wat nu weer?’

‘Hoe was het bezoekje aan Maslov?’ De mannelijke stem galmde door de ether. Als altijd was het een totaal accentloos Engels. De man kende hij alleen als Triton.

‘Spannend. Zoals altijd.’ Terwijl hij antwoord gaf, draaide hij driehonderdzestig graden rond om te kijken of hij mannen van Triton kon ontdekken.

‘Je zult ze niet vinden, Leonid,’ zei Triton. ‘Je wilt ze niet vinden.’

Fair enough, dacht Arkadin. Triton was de macht die deze missie had opgezet, of hij werkte direct voor de macht die de rekeningen betaalde, inclusief zijn eigen extreem royale loon. Het had geen zin om hem tegen zich in het harnas te jagen.

Arkadin zuchtte, maar bedwong zijn woede. ‘Wat kan ik voor je doen?’

‘Vandaag gaat het om wat ik voor jou kan doen. Onze tijdtabel is opgeschoven.’

‘Opgeschoven?’Arkadin keek naar zijn mannen, in goede conditie, maar nog niet klaar voor deze missie. ‘Ik heb je al meteen aan het begin verteld dat ik drie weken nodig had, en toen beloofde je me...’

‘Dat was toen en nu is nu. De theoretische fase is voorbij, we zitten nu in de echte tijd en de klok die tikt is niet van mij en niet van jou.’

Arkadin voelde hoe zijn spieren zich spanden, net als voor echt fysiek contact. ‘Wat is er gebeurd?’

‘De kat komt bijna uit de zak.’

Arkadin fronste zijn wenkbrauwen. ‘Wat bedoel je daar nou weer mee, verdomme.’

‘Daar bedoel ik mee dat het bewijs binnenkort opduikt. Onbetwistbaar bewijs, waardoor alles in beweging gaat komen. Er is geen weg meer terug.’

‘Dat wist ik vanaf het begin,’ snauwde Arkadin. ‘En Maslov ook.’

‘Je hebt precies vijf dagen om je missie uit te voeren.’

Arkadin sprong van schrik bijna omhoog. ‘Wat?’

‘Er is geen andere mogelijkheid.’

Triton hing op. Het klonk als een geweerschot in de oren van Arkadin.

Willard wilde met hem meegaan, maar Bourne weigerde dat. Willard was slim genoeg om dat te begrijpen: hij wilde gewoon dat Bourne wist wat hij wilde. In de tijd dat Bourne aan het genezen was, had Willard een lijst van dertien individuen op het eiland opgesteld van wie of bekend was dat ze handelden in gesmokkelde wapens of van wie dat werd vermoed. Maar slechts een van hen handelde in die zeer specifieke sluipschuttergeweren en de full-metal munitie waarmee op Bourne was geschoten. Op een eiland zo klein als Bali zou het veiligheidsnet dat hij over Bourne had geworpen scheuren als alle veronderstelde handelaren werden nagetrokken, dat zou veel te veel de aandacht op hem vestigen.

Firth huurde voor Bourne een auto, waarmee hij de chaos trotseerde van Denpasar, de hoofdstad. Het was niet moeilijk om de Badung Markt te vinden, maar een parkeerplaats was veel moeilijker. Uiteindelijk vond hij er een die door een oude man met een halve grijns werd beheerd.

Bourne werkte zich langs het specerijen- en groentegedeelte naar achteren, waar de slagers en vleesverkopers hun kraampjes hadden. Willard had verteld dat de man die hij zocht op een kikker leek en daar zat hij niet veel naast.

De verkoper was bezig twee speenvarkens, nu nog levend en vastgebonden aan bamboestokken, aan een jonge vrouw te verkopen, die gezien haar jurk en houding moest werken voor iemand met geld en aanzien.

Bij het kraampje ernaast stonden mensen in de rij om lendeen borststukken te kopen en hakmessen hakten zenuwen en botten door, er spatte bloed in het rond als een zee van bloemblaadjes.

Zodra de jonge vrouw voor haar biggen had betaald en twee wachtende mannen een teken had gegeven dat ze ze mee konden nemen, stapte Bourne naar voren en sprak de hurkende man aan. Die heette Wayan, wat ‘eerste’ betekende. Alle Balinezen kregen een naam gebaseerd op de volgorde van hun geboorte, van een tot vier; het vijfde kind, als dat er was, werd weer Wayan.

‘Wayan, ik moet met je praten.’

De verkoper keek Bourne onverschillig aan. ‘Wenst u een varken te kopen...?’

Bourne schudde zijn hoofd.

‘Het zijn de beste van het hele eiland, vraag het de mensen maar.’

‘Over iets anders. Onder vier ogen.’

Wayan glimlachte minzaam en spreidde zijn handen. ‘Zoals u ziet, is er hier geen privacy. Als u niets wilt kopen...’

‘Dat zei ik niet.’

Wayan kneep zijn ogen bijna dicht. ‘Ik weet niet waar u het over hebt.’

Hij wilde zich net omdraaien toen Bourne vijf biljetten van honderd dollar tevoorschijn toverde. Wayan keek naar de biljetten en er flikkerde iets achter zijn ogen. Bourne durfde te wedden dat het hebzucht was.

Wayan likte over zijn lippen. ‘Helaas heb ik niet zoveel varkens.’

‘Ik wil er maar één.’

En bij toverslag had Bourne de .30 kaliber M118 kogelhuls, die hij in Tenganan had gevonden, tussen zijn vingers. Hij liet hem in de palm van Wayans hand vallen.

‘Van u, geloof ik.’

De varkensverkoper zweeg, maar haalde zijn schouders op.

Bourne toverde weer vijfhonderd tevoorschijn, nu op een rolletje. ‘Ik heb geen tijd om af te dingen,’ vertelde hij.

Wayan keek Bourne scherp aan, griste toen de duizend uit zijn hand en wenkte met zijn hoofd dat Bourne hem moest volgen.

In tegenstelling tot wat hij had gezegd, was er een afgeschotte ruimte achter in de stal waar een gammel bamboe bankje stond met een paar knipmessen en uitbeenmessen. Toen Bourne achter Wayan aan naar binnen liep, dook er een dikke man links van hem op. Tegelijkertijd kwam er een lange man rechts van hem lopen.

Bourne sloeg de dikke man in zijn gezicht en brak diens neus, dook onder de greep van de lange man door, rolde zichzelf op tot een bal en schoot door de kleine ruimte. Hij botste tegen de bamboe stokken, waardoor de varkens en de messen omvielen. Hij pakte een knipmes en bevrijdde drie speenvarkens. Krijsend door hun nieuw verworven vrijheid renden ze kriskras door de ruimte en dwongen zo Wayan en de lange man naar de kant uit te wijken.

Bourne wierp het knipmes in het vlees van het linkerdijbeen van de lange man. Hij krijste even hard als de speenvarkens, die nog steeds door elkaar renden. Bourne negeerde ze en pakte Wayan bij zijn shirt. Maar precies op dat moment griste de gedrongen man een uitbeenmes van de vloer en rolde naar Bourne, die Wayan tussen hen in duwde. Op het moment dat de aanvaller met het mes wilde uithalen, schopte Bourne het wapen uit zijn hand, sloeg hem neer en ramde de achterkant van diens hoofd op de grond. Zijn ogen rolden bijna uit hun kassen.

Bourne stond op, greep Wayan vast zodat die niet kon ontsnappen, draaide hem om en sloeg hem hard in zijn gezicht. ‘Ik zei toch dat ik geen tijd had om te onderhandelen. En nu ga je me vertellen wie dat patroon van je heeft gekocht.’

‘Ik ken zijn naam niet.’

Bourne sloeg weer, nog harder. ‘Ik geloof je niet.’

‘Eerlijk waar.’ Er was niets meer over van Wayans onverschilligheid, hij was nu doodsbang. ‘Hij was bij me aanbevolen, maar heeft nooit zijn naam genoemd en ik heb die nooit gevraagd. In mijn handel is het beter om zo min mogelijk te weten.’

Daar had hij gelijk in. ‘Hoe zag hij eruit?’

‘Weet ik niet meer.’

Bourne greep hem bij zijn keel. ‘Je kunt beter niet tegen me liegen.’

‘Natuurlijk niet.’ Wayans ogen rolden wild in hun kassen. Zijn huid zag er groenig uit, alsof hij ieder moment kon gaan overgeven. ‘Oké, hij zag er Russisch uit. Niet groot, niet klein. Goed gespierd.’

‘En verder?’

‘Ik weet niet...’ Hij slaakte een kreet toen Bourne hem weer sloeg. ‘Hij had zwart haar en zijn ogen... waren licht. Ik weet niet meer...’ Hij stak zijn handen omhoog. ‘Wacht, wacht... ze waren grijs.’

‘En?’

‘Meer weet ik niet. Dat is alles.’

‘Nee, dat is het niet,’ zei Bourne. ‘Wie had hem aanbevolen?’

‘Een cliënt...’

‘Zijn naam?’ Bourne schudde de man heen en weer alsof het een pop was. ‘Ik heb een naam nodig.’

‘Hij zal me vermoorden.’

Bourne bukte zich, trok het mes uit de man op de grond en zette het lemmet tegen de strot van Wayan. ‘Of ik kan je nu vermoorden.’ Hij prikte met het lemmet in de huid, zodat er een paar druppels bloed op het overhemd van Wayan vielen. ‘Aan jou de keus.’

‘Nie...’ De varkensman slikte. ‘Don Fernando Hererra... woont in Spanje, in het centrum van Sevilla.’ En zonder verdere protesten gaf hij Bourne het adres.

‘Wat voor werk doet Don Hererra?’

‘Internationaal bankier.’

Bourne kon een glimlach niet tegenhouden. ‘En wat zou jij nou kunnen betekenen voor een internationale bankier?’

Wayan haalde zijn schouders op. ‘Ik zei al dat hoe minder ik over mijn cliënten weet, hoe gezonder dat voor mij is.’

‘In de toekomst moet je veel voorzichtiger zijn.’ Bourne liet hem los en gaf hem een harde duw, zodat hij over de benen struikelde van een van de mannen, degene die net begon te bewegen. ‘Sommige cliënten zijn puur vergif.’

De maan was naar de onderwereld geroepen door de geesten van Anubis en Thoth en liet alleen een flauw licht achter.

‘Weer zat ik er helemaal naast,’ zei Chalthoum zonder wrok. ‘Jouw primaire missie is die Iraanse inheemse groep.’ Toen ze niets zei, ging hij verder: ‘Je moet me helpen.’

‘Jij bent de staat,’ zei ze. ‘Hoe kan ik jou nou helpen?’

Hij keek om zich heen, mogelijk om te controleren of zijn schildwachten niet terug waren gekomen.

Soraya hield hem aandachtig in de gaten. Als hij bang was dat een van zijn eigen mannen hem kon afluisteren, wat kon zij daar dan uit concluderen? Zou hij eindelijk hebben gebroken met al Mokhabarat? Was hij een afvallige geworden? Maar nee, er was een andere verklaring.

‘Ik heb een mol in mijn divisie,’ vertelde hij. ‘Ergens heel hoog.’

‘Amun, jij bent het hoofd van al Mokhabarat, wie...’

‘Ik vermoed dat het iemand is die hoger staat dan ik.’ Hij blies zijn wangen bol en liet de verschaalde adem uit zijn longen ontsnappen. ‘Ik denk dat jouw contacten, jouw Typhonmensen, erachter kunnen komen wie de mol is.’

‘Is het niet jouw werk om spionnen en verraders op te sporen?’

‘Denk je dat ik het niet heb geprobeerd? Weet je wat me dat heeft opgeleverd: vier agenten gedood tijdens hun werk en een zware reprimande over de incompetentie van mijn agentschap.’ Ze zag in zijn ogen dat hij weer woedend werd. ‘Geloof me maar als ik je vertel dat het dreigement aan mijn adres amper bedekt was.’

Soraya dacht even na. Wat kon haar dat schelen? En waarom zou ze hem helpen, aangezien zijn organisatie misschien het vliegtuig had neergeschoten? Ze zei: ‘Geef me één goede reden waarom ik jou zou helpen.’

‘Ik weet dat jou mensen nog niet veel verder zijn gekomen met de identificatie van de Iraanse inheemse groep – en dat gaat hun ook niet meer lukken, dat beloof ik je. Maar ik kan dat wel.’

Op dat moment verdwenen een paar sterren in een brede lichtstraal. Soraya liep een paar passen naar links om te kunnen kijken wie eraan kwam.

Delia kwam gebukt aanlopen, het licht uit haar zaklantaarn speelde even over hen heen. Door de belichting van onderaf leek haar gezicht een Halloween-masker.

‘Ik weet waar het projectiel dat het vliegtuig heeft geraakt vandaan is gekomen.’

Chalthoum keek Soraya even waarschuwend aan, sloeg zijn armen voor zijn borst en zei: ‘En?’

Delia haalde diep adem en blies alles uit voor ze zei: ‘Het projectiel was een Kowsar 3 luchtdoelraket.’

‘Iraans.’ Soraya huiverde. ‘Delia, weet je dat zeker?’

‘Ik heb fragmenten van het elektronische besturingssysteem gevonden,’ vertelde haar vriendin. ‘Die zijn Chinees, vergelijkbaar met die van de C-701, wat een gronddoelprojectiel is. Omdat de EGS vergelijkbaar is met die van de Sky Dragon, heeft deze een millimetergolf radarzoeker.’

‘Waardoor het zo effectief bij vliegtuigen is,’ concludeerde Soraya.

Delia knikte. ‘Die speciale EGS is uniek voor de Kowsar.’ Ze keek Soraya veelbetekenend aan. ‘Dit schatje heeft een snelheid van net onder Mach One; het vliegtuig had geen kans, geen enkele kans.’

Soraya voelde misselijkheid opkomen.

Chalthoums stem trilde van woede. ‘Yakhrab byuthium!’ Moge hun huizen verwoest worden! ‘De Iraniërs hebben het vliegtuig neergeschoten.’

En met deze woorden was de wereld een gigantische stap dichter bij oorlog. Geen recente regionale oorlogen, zoals bijvoorbeeld in Vietnam, Iran en Afghanistan, die al erg en bloederig genoeg waren, maar een heuse, echte wereldoorlog. Een oorlog die een einde maakte aan alle oorlogen.