28

‘Als u in de kunst zit,’ zei Yevsen, ‘wat doet u dan met een moordenaar, een spion, een man zonder scrupules, zonder hart? Een man die u zou doodschieten zodra hij u in het oog heeft?’

‘Maar wie dreigt er nu mij neer te schieten?’ vroeg Tracy. ‘U of hij?’

‘U hebt hem hier gebracht om mij te vermoorden.’ Yevsen had een gezicht dat brute kracht uitstraalde, botte macht. Hij was een man die gewend was van iedereen te krijgen wat hij wilde, waar en wanneer dan ook. ‘Dan moet ik mezelf wel afvragen: waarom zou u dat doen?’

‘Ik weet niet wat u bedoelt.’

‘Voor wie werkt u echt?’

‘Ik werk voor mezelf. Al jaren.’

Yevsen tuitte zijn lippen, die zo dik waren als stukken rauw vlees, en net zo weerbarstig. ‘Laat mij dit makkelijk voor u maken, juffrouw Atherton. In mijn wereld zijn er maar twee soorten mensen: vrienden en vijanden. U zult nu, op dit moment, moeten beslissen waar u toe behoort. Als u niet naar waarheid antwoordt, schiet ik een kogel in uw rechterschouder. Dan vraag ik het opnieuw. Zwijgen of een leugen levert u een kogel op in uw linkerschouder. Daarna ga ik aan het werk met dat prachtige gezicht van u.’ Hij zwaaide met zijn pistool naar haar. ‘Eén ding is zeker: als ik met u klaar ben, is het geen mooi gezicht meer.’ Weer dat afschuwelijke gegrinnik. ‘Geen Hollywood-agent zal u dan meer bellen, dat kan ik u garanderen.’

‘De man met wie ik hier ben is Adam Stone, dat is echt alles wat ik weet.’

‘Ziet u, juffrouw Atherton, het probleem is dat ik het niet voel – de waarheid, bedoel ik.’

‘Het is de waarheid.’

Hij deed een stap dichter naar haar toe en drukte nu tegen de tafelrand aan de overkant. ‘Nu hebt u me beledigd. Denkt u dat ik geloof dat u iemand hierheen gebracht hebt zonder iets meer van hem te weten dan zijn naam, wat trouwens helemaal zijn naam niet is.’

Tracy sloot haar ogen. ‘Nee, natuurlijk niet.’ Ze haalde diep adem en keek recht in de koffiebruine ogen van Yevsen. ‘Ja, ik wist dat zijn echte naam Jason Bourne was, en ja, het was mijn opdracht om niet alleen de Goya naar Noah te brengen, maar ook om ervoor te zorgen dat Bourne hier zou komen.’

Yevsens ogen vernauwden zich. ‘Waarom is Bourne hierheen gestuurd? Wat wil hij?’

‘Weet u dat niet? U hebt een van uw Russische moordenaars, een man met een litteken en een tatoeage van drie schedels in zijn nek, naar Sevilla gestuurd om Bourne te vermoorden.’

‘De Folteraar?’ Yevsens gezicht vertrok van klaarblijkelijke afschuw. ‘Ik zou nog eerder mijn arm afhakken dan dat stuk vuil in te huren.’

‘Alles wat ik weet, is dat hij denkt dat de man die hem geprobeerd heeft te vermoorden hier is. Dezelfde man die de Folteraar moet hebben ingehuurd.’

‘Dat ben ik niet. Hij is verkeerd geïnformeerd.’

‘Dan begrijp ik niet waarom ik ben ingehuurd om ervoor te zorgen dat hij hier zou komen.’

Yevsen schudde zijn hoofd. ‘Wie heeft u ingehuurd om dit te doen?’

‘Leonid Arkadin.’

Yevsen richtte zijn .45 op haar rechterschouder. ‘Weer een leugen! Waarom zou Leonid Danilovich u inhuren om er zeker van te zijn dat Bourne hierheen komt?’

‘Dat weet ik niet, maar…’ Ze voorzag zijn antwoord, onderkende de uitdrukking op zijn gezicht, wat haar ertoe dwong eindelijk een verband te leggen. ‘Wacht eens even, het moet Arkadin geweest zijn die u heeft verteld dat Bourne bij mij was. Hij moet degene zijn die de Folteraar heeft ingehuurd, wat inhoudt dat hij nu hier moet zijn, in afwachting van Bourne.’

‘Omdat u zo dicht bij de dood bent, wordt u wanhopig. Op dit moment is Leonid Danilovich in Nagorno Karabach, Azerbeidjan.’

‘Maar ziet u het dan niet? Arkadin is de enige die wist dat Bourne bij mij was.’

‘Dat is onzin! Leonid Danilovich is mijn partner.’

‘Waarom zou ik zo’n leugen verzinnen? Arkadin heeft me twintigduizend in diamanten betaald.’

Yevsen deed een stap achteruit, alsof hij een klap had gekregen. ‘Diamanten zijn Leonid Danilovich’ handelsmerk – daarmee wordt hij betaald en betaalt hij zelf. Ik hoop dat hij wegrot in de hel! Wat is die leugenachtige hufter van plan? Als hij denkt dat hij mij kan bedriegen…’

Op dat moment zag Tracy dat Bourne door de gang sprintte. Yevsen herkende de verrassing in haar ogen en liep naar de deur, met zijn .45 in de aanslag.

Noah Perlis’ gevoel van triomf verdween zodra hij de Soedanese man en een van de bewakers zag, die door Yevsens bewakingspersoneel in een hoek waren gedreven op het straatniveau vlak bij dienstingang A.

‘Wat is dit, verdomme?’ vroeg hij in Soedanees Arabisch. Met een handbeweging stuurde hij een paar van de bewakingsmensen de straat op om te kijken of er nog iemand anders rondhing die er niets te zoeken had. Toen richtte hij zich tot de bewaker en kwam er al snel achter dat de man niets wist. Het hoofd van de bewakingsdienst, die zich inmiddels bij hem had gevoegd, ontsloeg de man ter plekke.

Daarna ging Noah naar de Soedanese man toe en vroeg: ‘Wie bent u en wat doet u hier in dit gebouw?’

‘Ik… ik was verdwaald, meneer. Ik was aan het praten met de neef van mijn neef – de man die zojuist ontslagen is, wat een veel te zware straf is, daar zult u het mee eens zijn, als u mijn verhaal gehoord hebt, denk ik.’ De man hield zijn ogen neergeslagen en liet zijn schouders afhangen, als teken van dienstbaarheid. ‘De neef van mijn neef moest urineren, ziet u, maar hij wilde me niet wegsturen, omdat ik geld nodig had voor mijn kind…’

‘Genoeg!’ Noah sloeg hem hard in zijn gezicht. ‘Denk je dat ik een toerist ben, tegen wie je je idiote verhaaltjes kunt ophangen?’ Hij sloeg de man weer, harder dit keer, zodat deze zijn tanden op elkaar klemde en kreunde. ‘Vertel me wat je hier doet of ik lever je over aan Sandur.’ Het hoofd van de bewakingsdienst grijnsde, waardoor hij de zwarte gaten tussen zijn tanden toonde. ‘Sandur weet wat hij moet doen met uitschot als jij.’

‘Ik weet niet…’

Dit keer raakte Noahs vuist de man vol op de mond, waardoor bloedspetters en stukjes tand op zijn vuile shirt terechtkwamen. ‘Het is vanavond vollemaan, maar reken er maar niet op dat je die zult zien.’

De man was net begonnen aan zijn verhaal over een Amerikaan die hem geld had gegeven omdat hij bij 779 El Gamhuria Avenue binnen wilde komen, toen het contingent veiligheidsmensen dat Noah de straat op had gestuurd weer binnenkwam. Een van de mannen fluisterde hem iets in zijn oor.

Meteen greep Noah de man beet en smeet hem in de armen van Sandur. ‘Hier, zorg maar voor hem.’

‘Meneer, heb medelijden,’ protesteerde de man. ‘Dit verdien ik niet, ik zweer u dat ik de waarheid vertel!’

Maar Noah hield zich niet meer bezig met de man die had geprobeerd het hoofdkwartier van Air Afrika binnen te komen, omdat een dringend gevoel van zelfbehoud zich van hem meester had gemaakt. Hij liep naar de zonverlichte deuropening van de dienstingang en gluurde vanuit de schaduw naar buiten. Zoals de bewakingsman al had gezegd, stond er een busje aan de andere kant van de straat geparkeerd. Het zat vol mensen – allemaal mannen – wat de bewaker direct gealarmeerd had. Toen zag Noah iets metaligs – de loop van een AK-47 – en werd zijn grootste angst bewaarheid. Iemand was van plan zo meteen een overval te plegen op het kantoor van Air Afrika. Hij was zo verbijsterd dat hij niet eens kon bedenken wie de kennis en de mogelijkheden zou hebben om te proberen wat ondenkbaar werd geacht. Maar dat was nu niet aan de orde. Hij moest zo snel mogelijk weg van de benedenverdieping, voordat hij midden in een spervuur zat tussen Yevsens huurlingen en de overvallers die aan de andere kant van de straat in een Soedanees busje zaten.

Bourne doorzocht de derde verdieping van het gebouw terwijl hij bij zowel de staf als het bewakingspersoneel uit de buurt bleef. Hij hoorde een diepe, rauwe stem uit een grote zaal voor hem komen. Toen hij Tracy’s stem hoorde tussen de vragen van de mannenstem door, begon hij hard te rennen, omdat hij er zeker van was dat ze gevangengenomen was door Arkadin, als laatste stukje lokaas voor hem.

Terwijl hij door de deuropening naar binnen vloog, rolde hij zichzelf op als een bal, rolde snel de zaal in en ontvouwde zichzelf weer, alles in één doorgaande beweging. Hij zag een gedrongen man met een getatoeëerde vleermuis aan de zijkant van zijn nek, die zich omdraaide en op hem schoot. Hij dook weg en rolde naar de vergadertafel die overladen was met voedsel. Op dat moment zag hij dat Tracy een merkwaardig uitziend pistool trok uit net zo’n dijholster als Moira had. Hij hoorde nog een pistoolschot, hield zijn lichaam laag en sprong met een draaiende beweging naar de benen van de vleermuisman, die hij vloerde op het moment dat deze vuurde op Tracy, die instinctief wegdraaide. De kogel ging naar beneden, door een van de zware glazen schalen, waardoor scherven naar alle kanten vlogen.

Bourne en de vleermuisman stortten op de vloer, terwijl Bourne probeerde de .45 uit zijn linkerhand te wringen. Het pistool ging weer af en de kogel vloog langs Bournes oor, waardoor hij tijdelijk doof werd. De vleermuisman sloeg met zijn rechterhand in Bournes ribben, Bourne ramde zijn knokkels tegen de kaak van de vleermuisman, gevolgd door drie snelle klappen met de zijkant van zijn hand in de nek van de man. Met gebruikmaking van al zijn kracht bracht zijn tegenstander de loop van de .45 stukje bij beetje dichter bij Bournes slaap. Bourne duwde het ding terug, maar drie opeenvolgende klappen op dezelfde plek in zijn ribben zorgden ervoor dat hij naar adem hapte, en plotseling was de loop gericht op zijn hoofd. De vleermuisman haalde de trekker over met zijn linker wijsvinger.

Toen vond Bourne zijn schouderwond. Doordat hij zijn vinger in de bloederige massa duwde, jankte de man als een in het nauw gedreven wolf en kon Bourne hem de .45 uit zijn hand slaan. Maar met een grote zwiep van zijn lichaam wierp de vleermuisman Bourne van zich af, reikte naar het wapen, greep het bij de loop en sloeg Bourne met het handvat tegen zijn slaap. Bournes hoofd sloeg achterover tegen de vloer en de man zette zijn aanval door, omdat hij de overwinning al voelde. Hoewel hij zijn bewustzijn aan het verliezen was, draaide Bourne zich weg, alsof hij zich probeerde in veiligheid te brengen onder de vergadertafel. De man gromde bij iedere klap die hij gaf, steeds opnieuw liet hij het zware handvat op hem neerkomen.

Bourne voelde dat zijn bewustzijn steeds verder weggleed in de rode waas van zijn doodsstrijd; hij kroop nog verder weg, de paar centimeter die hij nog nodig had om bij Tracy’s keramische pistool te kunnen. Met grimmige vastberadenheid richtte hij op de man en schoot hem vol in zijn gezicht.

De lucht was vol rondspattend bloed, botweefsel en stukjes roze hersenen. De vleermuisman had zich half opgericht om nog een reuzenklap te geven, maar de kracht van de kogel sloeg zijn hoofd en romp naar achteren. Toen hoorde Bourne, gesmoord als door een laag katoen, iets wat klonk als een zak nat cement die op de vloer terechtkwam.

Eventjes bleef hij op zijn rug liggen, met één been omhoog, terwijl zijn hart pompte als dat van een sprinter na de eindstreep. Pijn overspoelde hem, het straalde uit van de kogelwond die hij op Bali had opgelopen. Zijn gewelddadige acties en de klappen die hij had gekregen hadden een fnuikend effect op zijn genezing: daar had dr. Firth al voor gewaarschuwd. Net als na zijn tweede operatie voelde hij zich alsof hij geraakt was door een aanstormende trein.

Toen herademde hij en hoorde hij zijn bloed het lied des levens zingen in zijn binnenoor. Daarna kwam de vurige aanraking van Shiva, die de doodskou van zijn botten verwijderde, alsof deze geest – of, zoals Suparwita geloofde: god – hem opnieuw beschermd had, door zijn sterke hand uit te steken naar Bourne en hem terug te brengen naar het land van de levenden.

Plotseling hoorde hij het geluid van diverse halfautomatische wapens die aan het schieten waren in de hal. Hij draaide zich om, spande zich in en drukte zich op een elleboog omhoog, waarbij hij zwaar kreunde. Zijn hoofd zwom en hij leek te drijven in bloed – niet zijn eigen bloed, maar dat van de vleermuisman, die zo dood was als het nieuws van gisteren en volkomen onherkenbaar.

Het vuur van de halfautomatische wapens klonk dichterbij en heftiger. Toen keek hij naar Tracy. Ze lag op haar zij aan de andere kant van de tafel.

‘Tracy,’ zei hij, en toen dringender: ‘Tracy!’

Haar rechterarm bewoog als antwoord en hij kroop met veel pijn onder de tafel door, over de op de grond glinsterende, messcherpe glasscherven, die zich in de muis van zijn hand en zijn knieën boorden.

‘Tracy.’

Haar ogen staarden recht vooruit, maar toen hij zich omhoogduwde om in haar blikveld te komen, volgden ze hem en verscheen er een glimlach op haar gezicht.

‘Daar ben je.’

Hij stak een arm onder haar schouders door, maar toen hij haar omhoog wilde trekken, vertrok haar gezicht en schreeuwde ze het uit.

‘O God… God, help me!’

‘Wat is er? Wat is er aan de hand?’

Ze staarde hem zwijgend aan, een wolk van pijn vertroebelde haar ogen.

Hij tilde haar romp zo voorzichtig mogelijk op en toen zag hij twee grote glasscherven als dolken uit de achterkant van haar rug steken. Hij veegde het zweet van haar voorhoofd en zei: ‘Tracy, ik wil dat je beweegt met je voeten. Kun je dat voor me doen?’

Hij keek naar haar voeten, maar er gebeurde niets.

‘En je benen?’

Niets. Hij kneep in het vlees van haar dij. ‘Voel je dat?’

‘Wat… Wat deed je?’

Ze was verlamd. Ten minste een van de glazen speren had vitale zenuwen geraakt. En die andere? Hij probeerde er een beter zicht op te krijgen hoe diep het glas in haar lichaam stak. Het waren fikse stukken, vijftien tot twintig centimeter lang, en ze zaten diep. Hij herinnerde zich dat Tracy zich wegdraaide en dat de kogel uit Yevsens pistool de zware glazen schaal had geraakt. Dat had het effect gehad van de ontploffing van een spijkerbom, waarbij ze geraakt werd door een of twee van de grotere projectielen.

Het donderende geluid van halfautomatische vuurwapens klonk nu erg dichtbij, hoewel met grotere tussenpauzes.

‘Ik moet met je naar een ziekenhuis,’ zei Bourne. Maar toen hij haar probeerde omhoog te krijgen uit haar half zittende positie, braakte ze een golf bloed en liet zich weer achterover in zijn armen zakken.

‘Ik ga nergens heen.’

‘Ik laat je niet…’

‘Jij weet het en ik weet het.’ Tracy’s ogen waren bloeddoorlopen, doorschoten met zwarte cirkels, als diepe wonden. ‘Ik wil niet alleen zijn, Jason.’

Hij hield haar vast terwijl ze zich tegen hem aan leunend ontspande. ‘Waarom noemde je me zo?’

‘Ja, ik weet je echte naam, die wist ik al op het moment dat ik je ontmoette, want dat was geen toeval. Stil,’ zei ze, toen hij wat wilde zeggen, ‘ik moet je dingen vertellen en er is niet veel tijd meer.’ Ze likte haar bloederige lippen. ‘Arkadin had me ingehuurd om ervoor te zorgen dat je hier zou komen. Nikolai Yevsen, de man die je zojuist gedood hebt, heeft me verteld dat Arkadin in Nagorno Karabach, Azerbeidjan, is. Waarom weet ik niet, maar hier is hij niet.’

Dus ze had al die tijd voor Arkadin gewerkt. Bourne schudde zijn hoofd grimmig bij de gedachte hoe hij bespeeld was. Er was voor gezorgd dat hij haar zou verdenken en toen was hem een heel plausibele uitleg gegeven waarom ze gelogen had over het feit dat ze wist dat de Goya echt was. Daardoor was hij zo stom geweest om zijn waakzaamheid te laten verslappen. Hij zag Arkadins hand in die delicate draden, en bewondering vermengde zich met kwaadheid op zichzelf.

Tracy’s ogen gingen ineens zo wijd open dat hij kon zien dat ze volkomen bloeddoorlopen waren. ‘Jason!’

Haar ademhaling was oppervlakkig en verzwakt. Ze probeerde te glimlachen. ‘In onze donkerste uren komen onze geheimen ons verslinden.’

Hij legde twee vingers op haar halsslagader. Haar hartslag was zwak en onregelmatig. Plotseling moest hij terugdenken aan hun gesprek van de avond tevoren. ‘Ik vraag me af waarom mensen eigenlijk altijd de behoefte voelen om te liegen?’ had ze gezegd – en hij wist volstrekt zeker wat ze hem had willen vertellen. ‘Zou het zo vreselijk zijn als iedereen elkaar gewoon de waarheid vertelde?’ Hun hele gesprek was over haar dubbelleven gegaan, en haar onvermogen om dat aan hem te bekennen. ‘Hoe zit het met jou?’ had ze gevraagd. ‘Vind jij het erg om alleen te zijn?’

Hij deed moeite de situatie te begrijpen – háár te begrijpen – maar alle mensen waren te gecompliceerd om in één gedachte te vatten, of zelfs een serie gedachten. Eens te meer was hij onder de indruk van de onnoemelijk vele draden die er in het weefsel van een mensenleven zaten – in Tracy’s leven niet minder dan in dat van anderen – misschien zelfs meer, omdat zij, net als hij, een dubbelleven leidde. Net als Don Hererra en de Folteraar had zij deel uitgemaakt van Arkadins spinnenweb, een poging om hem te manipuleren om – wat eigenlijk te doen? Hij wist het nog altijd niet. Maar hier lag een van de pionnen van zijn vijand doodstil in zijn armen te sterven. Het was nu duidelijk – en achteraf gezien ook de avond tevoren al – dat ze zich verscheurd voelde over de rol die Arkadin haar had laten spelen. Haar tweeslachtigheid trof hem als een klap in zijn maag. Ze had hem voor de gek gehouden, maar had ze zich de avond tevoren afgevraagd of ze niet zichzelf voor de gek had gehouden? Dat waren vragen die naar de kern van het dilemma gingen: het niet-weten, het altijd op de rand van een andere identiteit verkeren en, daardoor, mensen om je heen verliezen. De dood was altijd en overal om hem heen, de andere kant van Shiva, die zowel de vernietiger was als de brenger van wederopstanding.

Ineens huiverde Tracy heftig in zijn armen, alsof ze voor de laatste keer uitademde. ‘Jason, ik wil niet alleen zijn.’

Haar klagerige woorden ontdooiden zijn ijzige hart. ‘Je bent niet alleen, Tracy.’ Hij boog zich over haar heen, zijn lippen raakten haar voorhoofd. ‘Ik ben hier bij je.’

‘Ja, ik weet het, het is goed, ik voel je bij me.’ Ze zuchtte, als het tevreden spinnen van een kat.

‘Tracy?’ Hij haalde zijn lippen weg, zodat hij in haar ogen kon kijken. Die waren star, staarden in de oneindigheid. ‘Tracy.’