- XXIV -

De ochtendstond van een nieuwe winterdag brak net aan toen Freda de hofstede van Thorkel Erlendsson binnen kwam struikelen.
De hereboer was net opgestaan en naar buiten gestapt om naar het weer te kijken. Heel even weigerde hij zijn ogen te geloven: hij zag een gewapende jonge vrouw, haar wapenrusting en zwaard gemaakt van een onbekend koperachtig metaal, met kleding aan die in niets op de kleren van gewone stervelingen leek, om zich heen tastend als een blinde - dat was niet mogelijk.
Hij greep naar een speer die hij altijd achter de deur klaar had staan. Zijn hand zakte toen hij het meisje wat beter aankeek en haar herkende: uitgeput, een leeg starende blik in haar ogen, maar het was Freda Ormsdochter, teruggekeerd naar haar geboortestreek.
Thorkel nam haar mee naar binnen. Aasa, zijn vrouw, haastte zich op hen toe.
'Je bent lang weggeweest, Freda,' zei ze. 'Welkom thuis!'
Het meisje probeerde iets te zeggen. De woorden wilden niet komen. 'Arm kind,' fluisterde Aasa. 'Arm verdoold kind. Kom, dan breng ik je naar bed.'
Audun, Thorkéls oudste zoon na de door Valgard vermoorde Erlend, kwam het huis binnenlopen. 'Het is buiten kouder dan het hart van een welgeboren vrouwe,' zei hij. 'Wie is dit?'
'Freda Ormsdochter,' antwoordde Thorkel, 'teruggekeerd, al weet ik niet hoe.
Audun liep op haar toe. 'Maar dat is toch heerlijk?' zei hij blij. Hij sloeg zijn armen om haar middel, maar voor hij haar op de wang kon kussen trof haar stomme smart zijn hart. 'Wat is er aan de hand?'
'Aan de hand?' snauwde Aasa. 'Vraag liever wat er niet aan de hand is met het arme, verdriet-beladen kind. Vooruit, logge mannen, kijkt niet alsof je water ziet branden, en verdwijnt, dan kan ik haar te bed leggen.'
Een tijdlang bleef Freda wakker liggen, starend naar de muur. Toen Aasa haar voedsel bracht en haar wat liet eten, en zacht tegen haar praatte en haar haar streelde, zoals een moeder bij haar kind, begon ze te huilen. Lang duurde die tranenvloed, al was hij vreemd stil. Aasa hield haar vast en liet haar uithuilen. Erna viel Freda in slaap.
Later stemde ze in met Thorkels verzoek, en bleef voorlopig in zijn huis. Al herstelde ze snel, toch werd het niet meer het blijmoedige meisje dat de mensen zich herinnerden.
Thorkel vroeg wat er was gebeurd. Haar gezicht werd als was zo wit en ze neeg het hoofd. Snel zei hij: 'Nee, nee, je hoeft het niet te zeggen als je niet wilt.'
'Er is geen reden om de waarheid te verhullen,' zei ze, zo zacht dat hij haar nauwelijks kon verstaan. 'Valgard voerde Asgerd en mij mee naar het oosten; hij wilde ons aan een heidense koning geven wiens gunst hij hoopte te winnen. Hij was maar net geland toen... een andere viking hem overviel en zij n mannen op de vlucht joeg. Valgard zelf ontkwam, en Asgerd vond in de strijd de dood. De andere viking heeft me meegenomen. Maar ten slotte, toen hij... iets moest doen waarbij ik hem niet kon vergezellen... heeft hij me achtergelaten bij mijn vaders havezate.'
'Je had heel vreemde dingen aan toen je hier kwam.'
'De viking heeft me die gegeven. Hij had ze ergens anders vandaan. Ik heb vaak aan zijn zijde gevochten. Het was een goede man, voor een heiden.' Freda keek in het haardvuur van de kamer waar ze zaten. 'Ja, het was de beste, dapperste, vriendelijkste man die er bestond.' Haar mond vertrok. 'Waarom ook niet? Hij is van goede komaf.'
Ze stond op en liep snel naar buiten. Thorkel keek haar na, en trok aan zijn baard. 'Niet de hele waarheid heeft ze verteld,' zei hij bij zichzelf, 'maar ik denk dat het alles is wat we ooit te horen zullen krijgen.'
Zelfs tegen de priester die haar de biecht afnam zei Freda niet meer dan dit. Erna liep ze weg, alleen, bleef op een hoge heuvel staan en blikte omhoog naar de hemel.
De winter was aan de verliezende hand en het was een heldere dag, niet bijzonder koud. Sneeuw glinsterde wit op de zwijgende aarde, terwijl boven haar zich een wolkeloze blauwe hemel spande.
Zacht zei Freda: 'Nu heb ik een dodelijke zonde op mij geladen, door niet te zeggen wie de man was met wie ik ongehuwd gelegen heb. Maar ik leg deze last op mijn eigen ziel, en zal hem tot aan het graf dragen. Al-Vader, Gij weet dat onze zonde te lieflijk en te schoon was om te worden bezoedeld door dat smerigste woord van allemaal. Straf mij met welke straf Ge maar wilt, maar spaar hem, die niet beter wist.' Ze bloosde. 'En ook denk ik dat ik onder mijn hart draag wat gij, Maria, u moet herinneren - en hij mag geen slechte naam krijgen omwille van wat zijn ouders deden. Vader en Moeder en Zoon, doe met mij wat Ge wilt, maar spaar het onschuldige kind.'
Toen ze weer beneden was voelde ze zich iets geruster. De koele lucht kuste het bloed, zodat haar wangen gloeiden, het zonlicht viel in koper en brons op haar haar, en haar grijze ogen glansden. Er lag een glimlach om haar lippen toen ze Audun Thorkelsson ontmoette.
Al was hij nauwelijks ouder dan zij, hij was rijzig en sterk, een goede boer, en veelbelovend op de wapens. Zijn krullende blonde lokken glansden en het gezicht dat ze omsloten bloosde en glimlachte verlegen, als een meisje, toen hij naar haar toe rende.
'Ik... ik zocht je, Freda...' zei hij. 'O, had iemand mij nodig?'
'Nee, alleen... ik... ik wilde... met je praten,' mompelde hij. Hij bleef naast haar lopen en wierp haar af en toe uit neergeslagen ogen een steelse blik toe.
'Wat ga je doen?' flapte hij er ten slotte uit.

Haar opgewektheid verdween. Ze wierp een blik op de hemel en toen op de akkers. De zee was vanhier niet zichtbaar, maar de wind voerde zacht haar stem mee, onvermoeibaar, immer doorgaand.
'Ik weet het niet,' zei ze. 'Ik heb niemand meer.'
'O, dat heb je wel!' kreet hij. Zijn tong weigerde verdere dienst en hij wist niets meer uit te brengen, hoe hij zich daar ook om vervloekte.
De winter bloedde dood onder de blijde wapens van de lente. Freda woonde nog steeds in Thorkels huis. Niemand zag haar erop aan dat ze een bastaard droeg; er zou iets met haar aan de hand zijn geweest als ze niet zwanger was, na alles wat was voorgevallen. Door haar gezondheid en haar sterke constitutie, en misschien ook wel door een restje elfeninvloed, had ze weinig last van ochtendziekte. Daarom kon ze hard werken, en als er geen werk meer te doen was maakte ze lange wandelingen, bij voorkeur alleen, al ging Audun vaak mee. Aasa was blij dat ze hulp had, en een vriendin met wie ze kon praten, want ze had geen dochters en maar weinig werkmeisjes; dit huishouden was heel anders van aard dan de havezate van Orm. Maar zij leverde de grootste bijdragen aan het gesprek. Freda antwoordde beleefd wanneer er iets tegen haar werd gezegd - als ze het hoorde.
Eerst was de tijd haar kwelgeest geweest, niet zozeer door het gewicht van haar zonde, en het verliezen van haar verwanten - dat kon ze wel verdragen, en het nieuwe leven dat in haar groeide was een troost - als wel door het verlies van Skafloc. Geen teken, geen woord, sinds die laatste geschokte blik naast Orms grafheuvel in de winterse zonsopgang. Hij was weggegaan, omringd door vijanden, op weg gegaan naar dat grimmige, grimmige land, omwille van iets dat hem de ondergang moest brengen. Waar was hij deze dag en die dag? Leefde hij nog, of lag hij lang en stij f op de grond, terwijl de raven de ogen uitpikten die hadden geglansd voor haar? Verlangde hij naar de dood zoals hij ooit had verlangd naar Freda? Of was hij vergeten waaraan hij de herinnering niet kon verdragen en had hij zijn menszijn van zich afgezet voor de koele vergetelheid van Leea's kussen? Neen, dat was niet mogelijk, hij zou zijn liefde niet verstoten, zolang hij leefde.Maar leefde hij nog... en hoe, en voor hoelang?
Nu en dan droomde ze over hem alsof hij levend voor haar stond, en dan klopten hun harten samen en lagen zijn armen hard en teder tegelijk om haar heen. Hij fluisterde in haar oren, lachte, sprak een stave van liefde, en het spel werd liefde... Ze werd wakker in het duister en de zware lucht van de gesloten bedstee.
Ze was veranderd. Het leven van mensen kwam haar saai en nietig voor na de pracht en praal van het hof van de elfen, en de dolle, ja, heerlijke dagen dat ze midden in een winterse wildernis op trollen hadden gejaagd. Omdat Thorkel alleen was gedoopt om te kunnen handelen met de Engelsen zag ze maar zelden priesters en — al wist ze dat haar hart zondigde ze was er blij om. Dor en doods was een kerk na de wouden en de heuvels en de klinkende zee. Ze hield nog steeds van God en was niet de aarde Zijn werk, en een kerk maar het werk van mensen? - maar ze kon zich er niet toe brengen om Hem vaak aan te roepen.
Soms kon ze de verleiding niet weerstaan om midden in de nacht naar buiten te sluipen, een paard uit de stal te halen en een eind naar het noorden te rijden. Met haar heksenzicht ving ze af en toe een glimp op van die andere wereld - een weg-dravende kabouter, een uil die niet uit een ei was gekomen, een zwart schip dat voorbij voer. Maar de wezens die ze durfde aan te roepen vluchtten voor haar weg, en ze kon niet te weten komen hoe het met de oorlog ging.
Maar toch behoorde die heel even geziene wereld, vreemd, maanbeschenen - aan Skafloc toe. En een korte, wonderbaarlijke tijd had ook zij er deel van uitgemaakt.
Ze zorgde echter dat ze het te druk had om al te veel te piekeren, en haar jonge, gezonde lichaam bloeide op. Toen de weken maanden werden, voelde ze in haar lichaam hetzelfde als wat buiten gebeurde, dat de vogels terug deed keren en knoppen vormde als gebalde babyvuistjes. Ze zag zich in een plas water en wist dat ze nu meer een vrouw was geworden dan een meisje - haar slanke lichaam was voller geworden, de boezem rijper, en het bloed stroomde nu regelmatiger, net onder de huid. Ze werd moeder.
Als hij haar nu eens kon zien - Nee, nee, dat mag niet. Maar ik houd van hem, ik houd zoveel van hem.
De winter ging heen met regenbuien en knallend onweer. Het eerste zachte groen verspreidde zich over bomen en akkers. De vogels keerden terug. Freda zag een koppel ooievaars dat ze kende; ze draaiden niet-begrijpend rondjes boven Orms land. Op het dak hadden ze immers altijd hun nest gebouwd? Ze huilde, zacht als de regenbuien van de late lente. Haar borst voelde leeg aan.
Nee, niet dat, hij stroomde weer vol, niet met de oude, grenzeloze vreugde, maar met een stillere blijdschap. Haar kind groeide in haar. In hem - of haar, dat maakte haar niets uit - rees alle uitgebrande hoop opnieuw op.
Ze stond in het schemerlicht, met de bloesem van een appelboom boven haar hoofd, en bij elk zuchtje wind dwarrelden er blaadjes op haar neer. De winter was verdwenen. Skafloc leefde in de lente, in wolken en schaduw, dageraad en zonsondergang en hoog langs de hemel zeilende maan, hij sprak door de wind en lachte door de zee. Het zou weer winter worden, en weer, in de grote, eindeloze ringdans van de jaren. Maar ze droeg de zomer onder haar hart, en elke zomer die komen zou. Nu trof Thorkel voorbereidselen voor een handelsreis naar het oosten (met misschien wat vikingwerk, als de gelegenheid zich voordeed). Hij en zijn zoons hadden al lang van tevoren hierover gesproken, maar Audun was niet meer zo blij dat hij zeewaarts zou gaan, en ten slotte zei hij tegen zij n vader: 'Ik kan niet mee.'
'Wat is dat nu?' kreet Thorkel. 'Jij, die hierover meer dan ieder ander heeft lopen dagdromen, jij wilt nu hier blijven?'
'Maar ik - er is iemand nodig hier.'
'We hebben goede dienaren.'
Audun wendde slecht op zijn gemak zijn blik af.' Orm ook.' 'Dit is een kleinere hoeve dan die van Orm; onze buren wonen dus dichterbij. En ben je vergeten dat de mensen hier hebben besloten dit jaar wachtposten uit te zetten na wat er is gebeurd?' Thorkels slimme ogen boorden zich in die van zijn zoon. 'Wat is er aan de hand, jongen? Spreek de waarheid. Ben je bang om te vechten?'
' U weet dat ik dat niet ben,' schoot Audun uit, 'en al heb ik nog nooit bloed vergoten, ik dood iedereen die zegt van wel. Ik wil deze keer niet mee, en daarmee uit.'
Thorkel knikte langzaam. 'Freda dus. Ik dacht het wel. Maar ze heeft geen verwanten.'
'Wat zou dat? Het land van haar vader moet nu aan haar toebehoren. Zelf verwerf ik wel geld wanneer ik volgende zomer uitvaar.'
'En het kind dat ze draagt, verwekt door de doler over wie ze niet spreekt, maar aan wie ze altijd schijnt te denken?'
Audun keek boos naar zijn voeten. 'Opnieuw: wat zou dat? 't Was haar schuld niet. En evenmin de schuld van het kind, dat ik vol vreugde op mijn knie zou zetten. Ze heeft iemand nodig om haar te helpen - ja, en om haar de man te helpen vergeten die haar bruut heeft verstoten. Als ik hem kon vinden zou u eens zien of ik bang ben voor de strijd!'
'Welnu.' Thorkel haalde zijn schouders op. 'Ik kan je bevelen om mee te gaan, maar je wil bevelen kan ik niet. Blijf hier als je vindt dat je moet.' En na een ogenblik van stilzwijgen zei hij: 'Je hebt gelijk, dat wijde land mag niet braak blijven liggen. En ze zou een goede echtgenote moeten zijn, met vele sterke zonen in haar.' Hij glimlachte, al stonden zijn ogen bezorgd. 'Maak haar het hof en win haar hart, als je kunt. Ik hoop dat je meer geluk hebt dan Erlend.'
Nadat het graan was gezaaid ging Thorkel met zijn andere zoons en nog wat jonge mannen scheep. Omdat ze aan de andere zijde van de Noordzee meer dan één land zouden aandoen verwachtte men hen niet eerder thuis dan laat in de herfst of vroeg in de winter. Audun keek hun schip na met verlangen in zijn blik. Maar toen hij zich omdraaide en Freda naast zich zag staan voelde hij zich meer dan gecompenseerd. 'Ben je werkelijk hier gebleven om toezicht te houden op de oogst?' vroeg ze.
Zijn oren gloeiden, maar hij antwoordde recht door zee: 'Ik denk dat je wel beter weet.'
Ze wendde haar blik af en zei niets.
De dagen lengden en de aarde barstte bloesemend open.

Warme winden, klaterende regen, vogelgezang en herten, en vissen zilverig in de rivieren, bloemen en lichte nachten. Steeds vaker voelde Freda haar kind bewegen.
Steeds vaker ook was Audun aan haar zijde. Nu en dan, in een vlaag van ongelukkigheid, stuurde ze hem weg. En altijd bracht zijn bedroefde gezicht wroeging bij haar teweeg.
Zijn hofmakerij paarde zich aan vleugellamme woorden, waar ze nauwelijks naar luisterde. Ze begroef haar gezicht in de geur van de bossen bloemen die hij voor haar plukte, en door de ruikers heen zag ze hem glimlachen, schuw als een jong hondje - vreemd dat een zo grote en zelfverzekerde jongen zwakker was dan zij.
Als ze huwden zou hij aan haar worden gegeven, niet andersom. Hij was Skafloc niet, hij was Audun maar. Onimmer vergeten geliefde!
Maar de herinnering aan Skafloc werd een zomer die voorbij was, herinnerd in een nieuwjaar. Hij verwarmde haar hart zonder het te schroeien, en haar verlangen naar hem was als een stil, diep meer waarop spikkels zonlicht waren begonnen te dansen. Rouwen zonder einde was zwak, was wat ze samen gehad hadden onwaardig.
Ze mocht Audun graag. Hij zou een sterk schild zijn voor Skaflocs kind.
Er kwam een avond waarop ze getweeën aan de kust stonden, het water murmelend aan hun voeten, en de zonsondergang rood en goud achter hen. Audun nam haar handen in de zijne, en zei, met een ernst die hij zich pas kort daarvoor eigen had gemaakt: 'Je weet dat ik al van je hield, Freda, voor je werd ontvoerd van hier. De afgelopen weken heb ik openlijk naar je hand gedongen. Eerst wilde je niet luisteren, en toen wilde je niet antwoorden. Ik vraag je nu om een eerlijk antwoord, en als je dat wenst zal ik je niet langer lastig vallen. Wil je me huwen, Freda?'
Ze keek hem aan en haar stem klonk zacht: 'Ja.'