- XIII -

Valgard kreeg een hoge positie aan het hof van de trollenkoning, want hij was de kleinzoon van Illrede en kon vrijelijk met ijzer omgaan. Maar de andere edelen keken hem met de nek aan, want hij had ook elfenbloed en was afkomstig uit het land der mensen; verder waren ze jaloers op een vreemdeling die, nadat een taaispreuk hem hun taal had gegeven, zich onmiddellijk onder hen schaarde. Valgard vond dus geen vrienden in Trollheim. Hij probeerde ook geen vrienden te maken, want het uiterlijk, de geur en de gewoonten van deze lieden stonden hem tegen.
Maar vrees kenden ze niet, en hun kracht was verschrikkelijk. Hun tovenaars beschikten over vermogens die, dacht hij, geen mens ooit zou kunnen beheersen. Hun land was verreweg het sterkste van deze bovennatuurlijke wereld, behalve -misschien - Alfheim. Dat kwam Valgard goed uit, want het bood hem middelen om zich te wreken en zijn erfdeel te verwerven. Illrede vertelde hem wat de plannen waren. 'De hele vrede lang hebben we ons voorbereid op de oorlog,' zei de koning, 'terwijl de elfen niets uitvoerden en onderling intrigeerden en er hun gemak van namen. Wij zijn niet met zovelen als zij, maar samen met de bondgenoten die met ons ten strijde trekken zijn wij numeriek verre hun meerdere.'
'Wie zijn die bondgenoten?' vroeg Valgard.
'Het grootste deel van de aardmanstammen die door ons zijn overwonnen of onze vrienden zijn geworden. Ze hebben oude grieven jegens elfen en trollen, maar ik heb hun buit beloofd en vrijheid voor de slaven van hun ras die wij hier hebben, en een alleen aan ons ondergeschikte positie wanneer wij de hele wereld regeren. Het zijn koene strijders, en ze zijn met niet weinigen.
Verder zijn er compagnieën uit verre landen, demonen uit Baikal, Shen uit Cathay, Oni uit Cipangu, djinns uit Moorse woestijnen, samen een niet onaanzienlijke legermacht. Ze zijn voor het plunderen gekomen en niet helemaal betrouwbaar, maar ik zal bij het opstellen rekening houden met wat ze kunnen doen. Er zijn ook ongeregelde vechters, die alleen of in kleine groepjes hierheen zijn gekomen - weerwolven, vampiers, grendels, en andere van dat slag. En we hebben een groot aantal dwergen als slaaf, die bereid zijn te vechten in ruil voor hun vrijheid, en die kunnen met ijzer omgaan.
Tegen dit leger staan de elfen alleen. Misschien kunnen ze een handvol aardmannen en dwergen bij elkaar schrapen, maar die tellen vrijwel niet mee. Het enige waarop ze kunnen hopen is hulp van de Sidhe. Maar ik ben door mijn spionnen te weten gekomen dat die zich afzijdig zullen houden, tenzij hun eiland wordt aangevallen, én ik zal er wel voor zorgen dat dat niet gebeurt... in deze oorlog niet, in ieder geval.
Zeker, de aanvoerders van de elfen zijn sluw en bedreven in magie, maar dat zijn ik en mijn aanvoerders ook.' Illredes hoestende lachen schalde door het vertrek. 'O, we zullen Alfheim breken zoals je een droge stok breekt over je knieën!' 'Kunt u niet de hulp van de Jötuns vragen?' zei Valgard, die nog steeds niet volkomen vertrouwd was met de wereld waarin hij zich nu bevond. 'Die zijn toch verwant aan de trollen?'
'Spreek niet over hulp van de Jötuns!' zei Illrede meteen. 'Wij durven de ijsreuzen evenmin te hulp roepen als de elfen de Aesir.' Hij huiverde. 'We willen niet nog meer hun pionnen zijn dan we al zijn - de strijdende Machten voorbij de Maan. Zelfs als ze zouden antwoorden, dan nog zouden wij noch de elfen hen durven roepen - want als Aesir of Jötuns openlijk zich zouden mengen in de zaken van Midgard zouden hun tegenstanders tegen hen te velde trekken, en dan zou de laatste strijd losbarsten.'
'Hoe past dit bij wat ik geleerd heb over... over de nieuwe god?'
'Het is maar beter om te zwijgen over mysteries die je niet begrijpt.' Illrede liep zwaar door het hol waar ze stonden te praten in het rokerige fakkellicht. 'Maar de goden zijn de reden dat geen bewoner van onze wereld veel durft te doen tegen mensen, vooral niet tegen gedoopte mensen. Een paar toverkunsten, een paard dat een nacht lang wordt geleend, een gestolen kind of vrouw, verder weinig, en nooit vaak. Want ze mijden ons nu, maar als ze te bevreesd voor ons werden zouden ze hun goden aanroepen onder wier bescherming ze staan, en die zouden luisteren. Het ergst van alles zou zijn dat ze de nieuwe witte god aanriepen, en dat zou het einde zijn van de wereld die wij kennen.'
Valgard huiverde. En die nacht ging hij naar het ondiepe graf van Asgerd, groef haar op en legde haar in een kleine trollenboot. Zuidwestwaarts voer hij, met een heksenwind in het zeil die Illrede hem had geleerd op te roepen, tot hij bij een dorp kwam aan de Moray Firth in Schotland.
Onder sneeuwwolken en duisternis liep hij met zijn omwikkelde last naar de kerk. Hij sloop het kerkhof op en groef een gat in een afgelegen hoek, en legde haar erin, en bedekte het gat weer, zodat niemand kon zien dat hij er was geweest.
'Nu slaap je in heilige grond, zuster, zoals je zou hebben gewild,' fluisterde hij. 'Gruwelijk is mijn daad geweest, maar nu bid je misschien voor mijn ziel.' En toen keek hij verbijsterd om zich heen in het grauwe duister, en voelde angst, terwijl hij daarvoor nooit bang was geweest. 'Waarom ben ik hier? Wat doe ik nu? Dit is mijn zuster niet. Ik ben een ding dat met tovenarij is gemaakt. Ik heb geen ziel.'
Hij gromde en draafde terug naar zijn boot en voer noord-oostwaarts alsof duivels hem op de hielen zaten.
Nu maakten de legers van de trollen zich op voor de strijd. Illrede was te sluw om zijn strijdmacht op één punt te verzamelen, waar verkenners van de elfen konden zien hoe groot hij was. Elk deel van zijn vloot ging uit zijn eigen haven weg, met een tovenaar of een adept aan boord van een vlaggeschip om ervoor te zorgen dat alle schepen tegelijkertijd op hetzelfde punt zouden arriveren. Het verzamelpunt lag iets ten noorden van de Engelse elfengebieden, zodat de trollen op lege stranden konden landen in plaats van bij versterkte plaatsen. Illrede wilde de vloot van de elfen op dit punt vernietigen en vervolgens over land en water naar het zuiden trekken, tot hij het eiland geheel in handen had. Dan zou hij een deel van zijn strijdmacht daar achterlaten om de elfen uit te roeien die niet waren gedood of zich hadden overgegeven, terwijl het grootste deel van zijn vloot het Kanaal overstak en de overgebleven provincies van Alfheim aanviel. Een deel van zijn leger zou ondertussen over land zijn opgetrokken uit Finnmark, Wendland, en de trollenforten ten oosten daarvan. De Erlkoning zou dus vanuit het oosten en het westen worden aangevallen, en zodra Engeland was veroverd ook vanuit het noorden, en worden verpletterd.
'Snel zijn de krijgers van de elfen,' zei Illrede, 'maar ik denk dat dit keer de trollen toch sneller zullen zijn.'
'Geef mij de heerschappij over Engeland,' zei Valgard, 'en ik zal zorgen dat geen mannelijke elf mijn bewind overleeft.'
'Dat heb ik Grum beloofd,' zei Illrede, 'maar jij, Valgard, moogt met me mee, en in Engeland zal ik alleen Grum boven je stellen.'
Valgard zei dat hij daar heel tevreden mee was. Zijn koude ogen staarden naar Grum, en hij dacht bij zichzelf dat de trol gemakkelijk een ongeluk kon overkomen — en dat zou hem, Valgard, hertog maken, zoals de heks had voorzegd.
Hij ging aan boord van het vlaggeschip, samen met Illrede en de koninklijke garde. Het was een groot schip, met hoge boorden en een door dwergen gemaakte ijzeren sneb om te rammen, gitzwart, afgezien van de paardeschedel die het boegbeeld vormde. De trollen aan boord hadden wapens en wapenrustingen van een legering, al hadden de meesten ook de stenen knotsen die hun dank zij hun gewicht goed lagen. Illrede had een gouden kroontje op zijn zwarte helm, en pelzen bedekten zijn pantser van drakehuid, waar zelfs ijzer niets tegen vermocht. Ook de anderen waren rijk gekleed. Het was een rumoerig, trots gezelschap. Alleen Valgard droeg geen enkel sieraad, en op zijn gezicht lag een sombere uitdrukking, maar zijn ijzeren bijl en het ijzer dat hij droeg boezemden de trollen grote angst in.
Er waren nog veel meer schepen in het koninklijke deel van de vloot, de meeste buitengewoon groot, en de nacht trilde van het geschreeuw en het hoorngeschal en het gestamp van voeten. Grote trollenschepen bewogen zich langzamer voort dan elfenvaartuigen, omdat ze breder waren en zwaarder en met minder vaardigheid gemaakt, en de volgende ochtend bevonden ze zich nog op zee. De trollen zochten beschutting onder zeilen die het gehate zonlicht buitensloten, en lieten de schepen aan hun lot over - ze waren toch onzichtbaar voor iedereen die geen heksenzicht had.
De nacht daarop voegden de verschillende onderdelen van de vloot zich bij elkaar. Valgard was diep onder de indruk. Het water scheen tot aan de horizonten bedekt te zijn met schepen, en elk vaartuig was beladen met krijgers, behalve de schepen die de kolossale, ruige trollenpaarden vervoerden. Toch waren de kapiteins zo vertrouwd met Illredes plan dat alle schepen meteen naar de goede plaats voeren.
Uiterlijk en bemanning van de schepen die uitvoeren tegen Alfheim waren zeer uiteenlopend. De lange, hoge, zwarte trollenschepen vormden het centrum, een botte wig met het schip van Illrede aan het hoofd. Aan bak- en stuurboord bevonden zich de aardmannen, voor een deel in trollenschepen en voor een deel in hun eigen ranke rode galeien, een slang op de voorplecht; vrolijker dan de trollen waren zij, gekleed in een bizarre uitmonstering, over hun zilverige wapenrusting heen; hun bewapening bestond voor het grootste deel uit lichte zwaarden en speren en bogen. De vleugels van de vloot werden gevormd door bondgenoten uit het verre buitenland: grote Shen, bewapend met pieken, Oni, met hun gevreesde katana's, in geschilderde jonken; lenige djinns in door slaven geroeide galeien, met ballista's op het dek; schuiten met gevleugelde demonen uit Baikal; dwergen, met een ijzeren wapenrusting; monsters uit heuvels, bossen, moerassen, die alleen gebruik maakten van hun tanden en klauwen. Al deze hulptroepen werden aangevoerd door trollen, en alleen de betrouwbaarste waren in de eerste linie opgesteld, die nog was versterkt door een aantal trollenschepen aan de uiteinden. Een tweede wig volgde de eerste, en daar weer achter lagen reserves, die zouden worden ingezet waar ze nodig waren.
Hoorns schalden van de trollenschepen, beantwoord door toeters van aardmannen, Shengongs, trommels van de djinns. Wolken rookten laag om de masten, en de zee werd wit opgeklopt door de duizenden riemen. Dwaallichtjes kropen over het want en de ra's en hun blauwe gloed weerkaatste van de gezichten. Boven hun hoofden zuchtte de wind, en kwellende geestverschijningen reden door de maandoorschenen wolken, zwanger van sneeuw.
'Niet lang meer, dan barst de strijd los,' zei Illrede, 'en vind je misschien de wraak die je zoekt.'
De berserker gaf geen antwoord, staarde alleen voor zich uit, het duister in.