17 De nacht dat de Lek in brand vloog
Tijdstip: 22 juni 1943
Plaats: Jaarsveld, aan de Lek
Auteur: Joop van Vliet
In de nacht van 21 op 22 juni 1943 luisterden in het bezette Nederland veel mensen, sommigen al in bed maar nog wakker, of anderen nog laat op, naar het dreunende geluid boven hun hoofden. In het kleine Jaarsveld aan de Lek zou het plotseling een heel stuk dichterbij komen...
De Duitse luchtmacht heeft tijdens de oorlog vijf bombardementen op Nederlandse doelen uitgevoerd. Hierbij vielen tussen de 1.000 en 1.200 dodelijke slachtoffers. Het aantal burgerslachtoffers als gevolg van de ongeveer 600 geallieerde luchtaanvallen op Nederlands gebied wordt geschat op 10.000 doden, naast een veelvoud aan gewonden en enorme materiële schade. In Duitsland stierven een half miljoen mensen door geallieerde bombardementen. In deze kortste nacht van het jaar wierpen de Britten opnieuw bommen af boven Duitsland. Het was een geruststellend geluid: het betekende namelijk dat de oorlog voor de deur van de vijand werd gebracht; tegelijkertijd echter was het ook vreesaanjagend. Nu en dan vermengde het gestage gedreun zich met verschillende geluiden: het hoger gestemde gegier van andere vliegtuigen en het gebulder van het geschut.
Duitse nachtjagers trachtten de bommenwerpers te onderscheppen. In de woonkamer of aan de keukentafel van menig huis stokten de gesprekken. Na het licht te hebben uitgedaan liepen veel mensen naar buiten om de hemel af te turen. Anderen, niet in staat om te slapen, verlieten hun bed en openden een raam om hetzelfde te doen.
Rond 02.20 uur werd boven Groot-Ammers in Zuid-Holland een bommenwerper geraakt. Enkele minuten later werd ditzelfde toestel, brandend en vliegend van west naar oost, boven Jaarsveld aan de Lek gezien. Na een grote boog naar links te hebben gemaakt, passeerde het ten ondergang gedoemde toestel de rivier van zuid naar noord en draaide toen af naar Jaarsveld. Laag vliegend over de huizen en boerderijen van het gehucht De Graaf joeg het vliegtuig de mensen die het naar beneden zagen komen de doodsschrik op het lijf en velen van hen, overtuigd dat het boven op hen zou neerstorten, vluchtten in hun huizen om dekking te zoeken.
Toen, een laatste draai makend, viel het toestel uiteen en dook het in de rivier. Terwijl brandende benzine zich over het wateroppervlak verspreidde, verlichtten vlammen de nachtelijke hemel en voor degenen die dit alles aanschouwden, leek het alsof de rivier in brand stond. De vuurmassa die zich stroomafwaarts verplaatste, had zich over ongeveer anderhalve kilometer uitgestrekt voordat de vlammen langzaam doofden.
Er kwamen mensen naar de rivier toe om te zien wat er was gebeurd, maar in het duister viel weinig waar te nemen. Toen zij echter de volgende morgen terugkeerden, konden zij een deel van de staart zien dat boven het water uitstak. Later die dag verdween dat ook onder het oppervlak. Op de oever van de rivier werden talloze kleinere delen en fragmenten van het vliegtuig gevonden.
Veel schokkender was de vondst van menselijke resten. Eén zo’n stuk, een been met een schoen, werd bijna twee kilometer van de plaats van de ramp gevonden. De stoffelijke overblijfselen werden verzameld en begraven op de Algemene Begraafplaats van het nabijgelegen Lopik.
Later op die dag arriveerde er een bus met Duitse soldaten bij de oever van de rivier. Van een afstand konden de mensen zien dat op het dak van de bus doodkisten lagen. De Duitsers bleven een tijdje, maar er viel niets op te halen en zij vertrokken weer met lege handen.
Tijdens de oorlog en gedurende lange tijd daarna wist niemand in de streek iets over het vliegtuig noch wat er was gebeurd met de bemanning ervan. Ook voor de Canadezen bleef het lot van dit toestel een mysterie. Niemand, zelfs niet de overgebleven bemanningsleden, wist waar het vliegtuig was neergestort, noch wat er was gebeurd met de mannen die waren omgekomen. Hun nabestaanden gingen ervan uit dat er ergens graven moesten zijn, en sommigen vroegen zelfs kennissen die Europa bezochten op kerkhoven te zoeken naar de namen van hun dierbaren. Omdat geen enkele overheidsinstantie enige interesse toonde, hebben wij het zelf op ons genomen een onderzoek in te stellen naar deze ramp.
Op 10 februari werd de bemanning van de Halifax samengesteld door gezagvoerder Clifford ‘Ricky’ Reichert. De bemanningsleden waren:
Clifford ‘Ricky’ Reichert (24)
John ‘Doc’ Dockerill (21)
Gordon ‘Papa’ MacLean (35)
Earl ‘Monty’ Monahan (22)
Jim ‘Russ’ Russell (leeftijd onbekend)
George Iric ‘Gip’ Pridham (22)
Bill Searle (25)
Zij voerden bombardementsvluchten uit op Kiel, Dortmund, Düsseldorf, Essen, Bochum en Wuppertal. Op 21 juni kregen zij instructies om Krefeld, gelegen in het zuidwesten van het Ruhrgebied, te bombarderen. In totaal zouden zo’n 700 toestellen deze stad van 150.000 inwoners aanvallen. Elk vliegtuig was beladen met twee bommen van 500, of een van 1.000 kilo, alsmede 56 van 15 kilo, 510 van 2 kilo en 30 brandbommen van 2 kilo. Een voor een verdwenen de vliegtuigen in de nachtelijke hemel. Het was toen vier minuten na middernacht. Bij het passeren van de kust nam hun vliegtuig zonder moeilijkheden zijn plaats in aan de staart van de bommenwerpers. Toen zij boven het Kanaal vlogen, testten de schutters, zoals ze dat bij elke aanvalsmissie deden, hun boordwapens door enkele stoten vuur af te geven. Het weer was goed, evenals het zicht. De bemanningsleden wisten uit ondervinding dat dit hen een gemakkelijker prooi maakte voor de vijandelijke nachtjagers. Zoals altijd begon nu de lange periode van waakzaamheid.
Hun squadron ontweek de aanvallen van de nachtjagers en liet zijn bommen boven Krefeld vallen. Hoewel het een beetje heiig was en boven het doel een dun wolkendek hing, hadden de eerst aangekomen bommenwerpers het doel met blote oog kunnen zien. Vijf minuten nadat de eerste bommen waren gevallen, waren er al grote branden uitgebroken en konden hevige explosies worden waargenomen. Tegen de tijd dat de Halifax boven het doel arriveerde, leek de hele stad één grote vuurzee, met rook die opsteeg tot meer dan 4.000 meter. Van de 705 bommenwerpers die waren opgestegen, bombardeerden er 623 de stad. Die nacht werd half Krefeld verwoest en meer dan 1.000 inwoners gedood.
Op de terugweg verscheen het vliegtuig van Reichert op de Duitse radar. Nog niet zo lang daarvoor had de eenheid Duitse nachtjagers die op het vliegveld Venlo was gestationeerd, een gloednieuw vliegtuig gekregen dat niet alleen was bewapend met twee mitrailleurs in de vleugels en vier in de buik van het toestel, maar dat ook nog eens was uitgerust met een mitrailleur in de achterste cockpit, die in staat was schuin omhoog te schieten. Aangezien Britse vliegtuigen nog geen boordwapens aan de onderkant hadden, bood dit nieuwe mogelijkheden om aan te vallen.
De Duitser Dieter Frank steeg op om de vijandelijke bommenwerpers te onderscheppen die op de terugweg waren en hij werd op Reicherts vliegtuig afgestuurd. De bemanning had hem nog niet gezien toen hij zijn eerste vuurstoot uitbracht op de onderkant van de bommenwerper. Dieter Franks eerste stoot trof de romp van de Halifax en veroorzaakte een ravage in het vliegtuig. Searle, de staartschutter, MacLean, de boordmecano, Monahan, de bommenrichter en Dockerill, de telegrafist, werden onmiddellijk gedood. Pridham, in de bovenste geschutskoepel, werd zwaar getroffen in zijn rechterbeen. Bij Russel die aan z’n navigatortafel zat, kwam een kogel tussen zijn benen door die de pen uit z’n hand schoot. Reichert was niet geraakt. Via de intercom in het vliegtuig vroeg hij z’n bemanningsleden zich te melden. Tot zijn afgrijzen antwoordden alleen Pridham en Russel.
Er was geen tijd om op het ontstellende nieuws te reageren want Dieter Frank zat hen opnieuw op de hielen. Zijn tweede aanval zette het toestel in brand. Reichert was nu van zijn koers afgeraakt en hij vloog in feite weer terug naar het oosten. Terwijl hij het vliegtuig draaide, realiseerde hij zich dat hij het niet veel langer zou kunnen bedwingen en hij besloot de bemanning opdracht te geven hun parachutes te gebruiken. ‘Spring als je kan,’ schreeuwde hij. ‘Ik hou het vliegtuig in de lucht.’ Russell sprong het eerst. Met bovenmatige inspanning slaagde Pridham er ook in uit het toestel te springen, maar voor Reichert was het te laat. Met hem en de vier dode bemanningsleden aan boord stortte het vliegtuig in de rivier. Door zijn opofferingsgezindheid redde Reichert echter de levens van twee van zijn bemanningsleden.
Jim Russel kwam terecht op een akker in de buurt van Ameide, ten zuiden van de rivier. Enkele dagen lukte het hem aan gevangenneming te ontkomen door zich op de akkers te verbergen en van zijn noodrantsoenen te leven. In Engeland was hem verteld dat je geluk had als je boven bezet gebied moest springen, omdat de bevolking vriendschappelijk gezind zou zijn en je zou helpen te ontsnappen, en zo waagde hij het erop na een paar dagen bij een boerderij aan te kloppen. Deze was eigendom van de gebroeders ’t Lam, die helaas geen woord Engels spraken. Toen hij merkte dat zij hem onmogelijk konden verstaan, ging Russel naar het dorp om hulp te zoeken. Tot zijn grote teleurstelling werd hij daar prompt aan de Duitsers uitgeleverd, waarna hij de rest van de oorlog doorbracht in een krijgsgevangenkamp.
George Pridham was neergekomen in een weiland vol met grazende koeien. Toen hij zag dat zijn been geheel met bloed was bedekt en hij onmiddellijk hulp nodig had, blies hij op de fluit uit zijn noodpakket. Dr. J.W. van Putte verleende eerste hulp en constateerde dat hij onmiddellijk in een ziekenhuis moest worden opgenomen. De Duitsers brachten Pridham naar het Wilhelmina Gasthuis te Amsterdam, waar zijn rechterbeen werd geamputeerd. Een jaar lang bracht Pridham door in krijgsgevangenkampen in Duitsland, Polen en Litouwen. Toen werd hij, in juni 1944, uitgewisseld tegen Duitse gewonde militairen en keerde hij terug naar Engeland. Op 18 juni ging hij terug naar Canada.
In de herfst van 1983, toen het voorbereidend onderzoek voor dit verhaal nog aan de gang was, begon een groepje amateurduikers onder leiding van Piet Deelen voor het eerst naar het verdwenen vliegtuig te zoeken. Op 1 december 1984 vond Deelen een van de motoren. De mensen uit Lopik wilden een waardig gedenkteken hebben ter herinnering aan de vijf mannen die waren omgekomen, en de beeldhouwer Jan van Ipenburg ontwierp een uit roestvrij staal vervaardigde ‘Gebroken Vleugel’ van vijf meter in een steile duikvluchtpositie. De geborgen motor werd daarnaast opgesteld.
Op 4 mei 1985 werd een gedenkteken onthuld door George Pridham, die hiervoor was uitgenodigd door de bevolking van Lopik. Hoewel de vijf mannen officieel als vermist blijven geregistreerd, konden zij uiteindelijk na 42 jaar op de plaats waar zij waren omgekomen worden gememoreerd. Het gedenkteken kreeg een plaats op de rivierdijk tussen Jaarsveld en de plek waar het vliegtuig in de rivier was gestort.