7 Een sabotageavontuur onder water
Tijdstip: september 1944
Plaats: Noordzeekanaal tussen Zaandam en Amsterdam
Auteur: redacteur van de Typhoon
Luitenant-ter-zee Douw van der Krap trok de hele wereld over om het op te nemen tegen de Duitsers, maar ook in Nederland zelf was er verzet. Dat kon symbolisch door oranje speldjes te dragen of hangertjes met de letter W (van Wilhelmina). Of je zwom in ijskoud water om 1.500 kilo springstof te verwijderen van een brug die de Duitsers wilden opblazen...
Het is september 1944. De Duitsers, die beseffen dat hun Reich ten einde loopt, zijn overal in de weer om alles wat overeind staat te vernielen. De doffe klappen van de springladingen zijn overal in het land te horen. Havens, werkplaatsen, bruggen, kranen, alles wordt vernietigd. In de enorme middenpijler van de grootste draaibare spoorbrug van het vasteland van Europa, de Hembrug over het Noordzeekanaal, ligt 1.500 kilogram springstof. Zodra de geallieerden doorbreken, willen de Duitsers de brug een stukje opendraaien en de lading springstof tot ontploffing brengen. Niet alleen zal de brug hierdoor worden vernield, maar ook het Noordzeekanaal zal zodanig worden versperd dat geen schip meer kan passeren.
Het verzet komt in opstand. Er wordt een plan ontwikkeld om deze misdaad te voorkomen. De vernietiging kan worden verijdeld door onder water te trachten de springstoflading te verwijderen. Na een mislukte eerste poging waren de twee zwemmers, beiden lid van de Zaandamse Zwemvereniging ‘Neptunus’, Remmert Aten (48) en Jaap Boll (23) wel succesvol.
Na dagenlange besprekingen, spionage en oefenen in het zwembad begeven zich in de nacht van 26 op 27 september 1944 vier mannen zich op weg naar de plaats van de afspraak: de pontwachterswoning in de nabijheid van de Hembrug. Het waren Remmert Aten, Jaap Boll en nog twee verzetslieden, om wie Remmert had gevraagd, Cees Standhardt en Siem van Nugteren. Cees en Siem waren beiden voorzien van stenguns om Remmert en Jaap te beschermen in geval van problemen.
Een plan de campagne wordt opgesteld in de woning. De twee mannen die op de kant achterbleven, verschuilen zich onder een steigertje aan het Noordzeekanaal met zicht op de Hembrug, zij zullen veiligheidshalve pas op het laatste moment van hun stenguns gebruik mogen maken. Het wordt middernacht... Buiten is het donker en koud, de zwemmers, Jaap en Remmert, maken zich gereed om te water te gaan, gekleed in zwembroek en donkere trui met lange mouwen.
Om halfeen is het tijd om te vertrekken. De zwemmers gaan voorzichtig te water, de twee begeleiders op de kant achterlatend. Na zo’n vijf minuten komt er al leven op de brug, die zwaar wordt bewaakt. Een grote schijnwerper wordt op het water gericht en zoekt de oppervlakte af.
‘Let op... ontdekt,’ fluisteren de mannen op de kant elkaar toe. Schor van emotie. Maar dan gaat de lamp uit en wordt alles rustig op de reusachtige brug. Ondertussen zwemmen de twee mannen langzaam en geluidloos vanaf de steunpijler in de lengterichting van het kanaal naar de hoofdpijler. Het laatste stuk zo veel mogelijk onder water zwemmend, bereiken zij de hoofdpijler zonder gezien te worden. Nu komt het gevaarlijkste en het meest riskante deel van het werk. De wekenlange oefeningen moeten thans in praktijk worden gebracht.
De longen vol lucht, onder water en zo diep mogelijk tastend zoeken naar een opening tussen de stugge elektriciteitskabels. De kabels zijn wat naar buiten gestulpt en moeten uit elkaar worden geduwd. Pas dan kan tussen de kabels door het binnenste van de stalen koker worden bereikt en kunnen de zwemmers weer snel naar de oppervlakte stijgen.
In de donkere koker zijn de zwemmers betrekkelijk veilig, want ze zitten als het ware opgesloten. Het waterdichte zaklantaarntje bewees goede diensten. Onvoorbereid zijn ze niet, want op tekeningen is precies aangegeven waar de klimijzers zich bevinden die omhoog naar het mangat voeren. Als apen klauteren de mannen omhoog tot waar de buis zich naar binnen buigt. In die buiging liggen vierhonderd dozen, gevuld met rollen Donarit, een van de gevaarlijkste springstoffen. En hier gaan zij aan het werk. Een van hen licht de dozen uit de opening en geeft ze behoedzaam aan zijn makker, die ze voorzichtig in het water laat glijden.
Herhaaldelijk klinkt een doffe plons, gevolgd door een gespannen stilte. Zal het stappen van de onzichtbare schildwacht, enkele meters boven hen, plotseling ophouden ten teken dat de man aandachtig staat te luisteren? Maar regelmatig klinkt de stap en opnieuw glijdt een doos in het water. Vierhonderd dozen van elk bijna 4 kilogram, en dus vierhonderd kansen dat de schildwacht iets merkt en alarm slaat.
Maar elke doos die omlaagglijdt is als een juichkreet: ‘Het lukt! Het lukt!’
En terwijl de mannen in de pijler hard werken om niet in tijdnood te komen, staan de twee anderen nog steeds aan de kant op hun post. Het wordt twee uur, drie uur, vier uur, halfvijf. Nog niemand terug... Zij kijken elkaar goed aan. De dageraad breekt aan. En dan gaan de mannen beseffen: die zien we nooit weer terug. Bevangen door de kou, verdronken? Mochten de zwemmers niet terugkomen, dan zal de een de wapens meenemen en de ander de kleren, want er mag niets worden achtergelaten. De mensen die met inzet van hun leven gastvrijheid hebben verleend, mogen niet in gevaar worden gebracht.
Intussen is de horizontale tunnel van zes meter lengte (middellijn van de pijler is twaalf meter), 60 cm breed en 60 cm hoog eindelijk helemaal leeg. De mannen zijn moe en hijgen. Met open monden, want zelfs hun ademhaling zou hen kunnen verraden, en niet alleen hún leven maar dat van vele anderen, in gevaar brengen.
Ze aanvaarden de terugtocht. Opnieuw de longen vol lucht, het tasten naar de opening tussen de kabels in de diepte, het snelle stijgen en daarna de moeilijke opdracht om ongemerkt de wal weer te bereiken. Vier lange uren hebben de mannen gewerkt. Steeds weer de haast ondraaglijke spanning en de teleurstelling, wanneer de eerste dozen springstof blijven drijven en de angst dat de uitgang hierdoor geblokkeerd zou worden. Maar daarnaast de voldoening, wanneer de dozen springstof, van water doortrokken...
Jaap Boll zegt daar zelf over: ‘Ik drukte met de voet dozen onder water zodat ze naar de bodem van het kanaal verdwenen.’
De nauwelijks te onderdrukken lust luidkeels te juichen wanneer het laatste pakje is verdwenen.
En ondertussen zaten de twee jongens behoorlijk in hun rats omdat Remmert en Jaap zo lang wegbleven. Immers, pas na vier uur verschenen die twee weer uit het water van het Noordzeekanaal.
Wanneer de mannen aan de wal komen en door hun vrienden worden opgewacht, is aan de martelende onzekerheid een einde gekomen en is er onuitsprekelijke blijdschap. En boven op de brug loopt de schildwacht, heen en terug, zich bewust van zijn taak en onbewust van de moedige daad die slechts enkele meters onder hem werd verricht.
Jaap Boll vertelt nog: ‘Na afloop werden
wij liefderijk
opgenomen in het huisje van de pontwachtersfamilie Prinsen. Mevrouw
Prinsen had voor een warm bad gezorgd. In een heerlijk teiltje
kwamen we weer wat bij.’
Helaas ontdekten de Duitsers later, door drijvend verpakkingsmateriaal, dat er iets was gebeurd. Toen bleek dat er opnieuw springstof was aangebracht, is Remmert er alléén naartoe gegaan om het nogmaals te verwijderen. Na de oorlog werd hij hiervoor persoonlijk door koningin Juliana onderscheiden met de Bronzen Leeuw. Tijdens die tweede tocht naar de Hembrug ontdekte Remmert dat de gehele middenpijler rondom voorzien was van een metersdikke prikkeldraadversperring. Kennelijk dachten de Duitsers dat verzetslieden met een roeibootje waren gekomen en via het stalen deksel boven aan de kabelkoker naar binnen waren geklommen!