39
IN DE WEEK NA HAAR WANDELING MET MEVROUW LEFKOWITZ WAS Ella heel wat over haar kleindochter Rose te weten gekomen, maar bijna niets over Maggie.
‘Die Rose,’ had mevrouw Lefkowitz gezegd, ‘die duikt werkelijk overal op!’
En inderdaad was er op internet veel te vinden over Rose, van de adressenlijst van de National Honors Society van haar middelbare school tot een artikel in de Daily Princetonian over het werven van personeel op de campus. Ella wist waar Rose op school had gezeten, wat voor soort zaken ze als advocaat behandelde, ze had zelfs via een van de zoekmachines haar telefoonnummer weten te achterhalen.
‘Ze heeft haar zaakjes goed voor elkaar,’ zei mevrouw Lefkowitz, terwijl ze langs de tennisbanen wandelden.
‘Er staat dat ze voor onbepaalde tijd met verlof is,’ merkte Ella op. Ze zag de foto van haar streng kijkende kleindochter die op het scherm verschenen was weer voor zich. ‘Dat klinkt niet best.’
‘Ach,’ zei mevrouw Lefkowitz, ‘ze is vast gewoon met vakantie.’
Over Maggie kwamen ze minder gemakkelijk iets te weten. Mevrouw Lefkowitz, Ella en Lewis hadden alle mogelijke combinaties geprobeerd: MAGGIE FELLER, MAGGIE MAY FELLER en zelfs MARGARET FELLER, ook al klopte dit eigenlijk niet. Ze hadden één verwijzing gevonden naar haar jongste kleindochter, maar geen bruikbare informatie, niet eens een telefoonnummer. ‘Het lijkt wel of ze niet bestaat,’ had Ella gezegd, met gefronste wenkbrauwen. ‘Misschien...’ Haar stem stierf weg. Ze durfde het bange vermoeden niet hardop uit te spreken.
Mevrouw Lefkowitz schudde haar hoofd. ‘Als ze overleden is, hadden we een overlijdensbericht gevonden.’
‘Weet je het zeker?’ vroeg Ella.
‘Hoe denk je dat ik op de hoogte blijf van het wel en wee van mijn vrienden?’ zei mevrouw Lefkowitz. Ze opende haar heuptasje en pakte er een oranje mobieltje uit. ‘Hier. Bel die Rose eens. Snel, voordat je je bedenkt.’
Ella schudde haar hoofd, denkend aan die strenge foto van haar kleindochter. ‘Ik weet het niet,’ zei ze. ‘Ik wil wel bellen, maar... ik moet er eerst goed over nadenken. Ik wil geen domme dingen zeggen.’
‘Nadenken, nadenken,’ zei mevrouw Lefkowitz. ‘Je wacht te lang. Doe het nou gewoon! Niet iedereen heeft het eeuwige leven.’
Ella kon die nacht niet slapen. Ze lag in haar eentje onder haar dekbed en had nog geen oog dichtgedaan toen het licht werd, de kikkers begonnen te kwaken en er op straat weer toeterende auto’s te horen waren. Ze richtte zich op en dwong zich het hardop te zeggen. ‘Vandaag,’ verkondigde ze tegen haar lege appartement, ‘vandaag ga ik haar bellen.’
Die ochtend in het ziekenhuis legde Ella een slapende baby terug in zijn couveuse en haastte zich de gang door. Tegenover de wachtruimte bij de operatiekamers hingen enkele telefoons. Ella koos de telefoon die het verst van de deuren verwijderd was en zocht haar zakken af naar haar telefoonkaart. Ze toetste het nummer van haar telefoonkaart in en daarna het nummer van het advocatenkantoor waar Rose werkte. Een bandje, smeekte ze. Ze had niet meer gebeden sinds de nacht waarop haar dochter verdween, maar plotseling voelde ze zich heel dicht bij God. In godsnaam, laat het een bandje zijn.
En dat kreeg ze ook... maar met een andere boodschap dan ze had verwacht. ‘U hebt een niet-bestaand nummer gedraaid bij Lewis, Dommel en Fenick,’ zei een doodse computerstem. ‘Druk nul om doorverbonden te worden met een van onze medewerkers.’ Ella drukte een nul, en na enige tijd zei de receptioniste: ‘Het is een geweldige dag bij Lewis, Dommel en Fenick!’
‘Pardon?’ zei Ella.
‘Dat moeten we zeggen in plaats van gewoon “hallo”,’ zei de receptioniste met gedempte stem. ‘Wat kan ik voor u doen?’
‘Ik zou Rose Feller graag willen spreken,’ zei Ella.
‘Ik verbind u door,’ zei de receptioniste. Ella slikte... maar de vrouw die de telefoon opnam was niet Rose, maar een verveeld klinkende vrouw die zich voorstelde als Lisa, Rose’ assistente.
‘Ze is met verlof,’ zei Lisa.
‘Dat weet ik,’ zei Ella, ‘maar kan ik misschien een bericht voor haar achterlaten? Ik ben haar oma,’ zei ze. Terwijl ze het woord ‘oma’ uitsprak, werd ze tegelijkertijd vervuld van angst en trots.
‘Het spijt me,’ zei Lisa. ‘Ze belt nooit om te vragen of er berichten voor haar zijn achtergelaten. Ze is hier al maanden niet geweest.’
‘O,’ zei Ella. ‘Ik heb ook haar privé-telefoonnummer, dan probeer ik dat wel.’
‘Prima,’ zei Lisa.
‘Dank u wel,’ zei Ella. Ze hing op en plofte neer op een stoel. Ze was opgewonden en bang tegelijk. Ze had de eerste stap gezet en, wat was dat cliché waar Ira – nota bene Ira! – het ook alweer altijd over had? ‘Een enkele stap kan het begin zijn van een lange reis.’ Goed, hij zei het meestal voor hij aan een grote klus begon, maar toch, dacht Ella. Het was waar, en ze had het gedaan. Ze had zich vermand, dacht ze, de hoorn weer van het toestel nemend. Ze popelde om Lewis te bellen om hem het nieuws te vertellen. Ze was in het diepe gesprongen. Ze had een begin gemaakt.