37
ELLA ZAT VOOR HET TOETSENBORD VAN DE COMPUTER VAN MEvrouw Lefkowitz, haalde diep adem en staarde naar het blanco scherm. ‘Ik denk niet dat ik dit kan,’ zei ze.
‘Wat?’ riep mevrouw Lefkowitz vanuit de keuken. ‘Is hij weer vastgelopen? Gewoon even herstarten. Je kunt het best.’
Ella schudde haar hoofd. Ze dacht helemaal niet dat ze het kon. Ze zat in de logeerkamer van mevrouw Lefkowitz, die dienstdeed als een soort kantoor- en opslagruimte. De oranje iMac stond op een enorm walnoothouten bureau, naast een roodfluwelen bank waaruit de vulling stak, onder een opgezette kop van een eland en aan de andere kant naast een paraplustandaard van koper en bamboe, waarin de stok van mevrouw Lefkowitz stond. ‘Ik denk niet dat ik dit kan,’ zei Ella weer… maar niemand hoorde haar. Lewis en mevrouw Lefkowitz stonden in de keuken, waar ze muffins in plakjes sneden en vers fruit schoonmaakten, en in de woonkamer zond de televisie Days of our Lives uit.
Ella kneep haar ogen dicht, typte ‘Rose Feller’ in en drukte op ‘enter’ voordat ze de moed helemaal verloor.
Toen ze haar ogen weer opende, stonden mevrouw Lefkowitz en Lewis achter haar en stond het scherm vol woorden.
‘Wauw,’ zei Lewis.
‘Populaire naam,’ zei mevrouw Lefkowitz.
‘Hoe weet ik nu of zij het is?’ vroeg Ella.
‘Gewoon één aanklikken,’ zei Lewis. Ella klikte op een van de links en ontdekte dat de woorden ‘Rose’ en ‘Feller’ haar bij de bloemisterij Feller in Tucson, Arizona brachten. Ze zuchtte, keerde terug naar de zoekpagina en klikte een andere link aan. Deze verwees naar een huwelijkscertificaat uit Wellville, New York, van een Rose Feller uit 1957. Niet haar Rose. Ze ging terug, klikte er nog een aan en daar verscheen het gezicht van haar kleindochter op het scherm, tweeëntwintig jaar ouder dan de laatste keer dat Ella haar had gezien.
‘O!’ hijgde ze en las zo snel als ze kon wat er op de pagina stond. ‘Ze is advocaat,’ zei ze met een stem die niet als de hare klonk.
‘Nou, dat is nou ook weer niet het ergste beroep wat er bestaat,’ zei mevrouw Lefkowitz en giechelde. ‘Ze zit tenminste niet in de gevangenis!’
Ella staarde naar het scherm. Het was Rose. Dat kon niet anders. Ze had dezelfde ogen, dezelfde serieuze uitdrukking op haar gezicht, dezelfde wenkbrauwen in een rechte lijn op haar voorhoofd als Ella zich herinnerde van vroeger.
Lewis scrolde inmiddels door de tekst. ‘Princeton… University of Pennsylvania Law School… gespecialiseerd in commerciële rechtszaken… woont in Philadelphia…’
‘Ze was zo intelligent,’ mompelde Ella.
‘Je kunt haar e-mailen,’ zei Lewis.
Ella zeeg neer op het tweezitsbankje van mevrouw Lefkowitz. ‘Dat kan ik niet,’ zei ze. ‘Nog niet. Ik ben er nog niet klaar voor. Wat zou ik moeten zeggen?’
‘Je begint met “hallo”,’ zei mevrouw Lefkowitz en moest om haar eigen grap lachen.
‘Waar is haar zuster?’ wist Ella uit te brengen. ‘Waar is Maggie?’
Lewis keek haar geruststellend aan en legde zijn hand op haar schouder.
‘Ik ben nog aan het kijken,’ zei hij. ‘Heb nog niets gevonden.’
Maar dat kwam nog wel, wist Ella. De meisjes bestonden nog, hadden een leven waar zij niets van wist. En ze waren nu volwassen. Ze konden hun eigen beslissingen nemen, konden zelf bepalen of ze haar in hun leven lieten of niet. Ze kon hun schrijven. Ze kon bellen. Maar wat moest ze zeggen?
Mevrouw Lefkowitz ging naast haar zitten. ‘Je kunt het!’ zei ze. ‘Kom op Ella. Wat heb je te verliezen?’
Niets, dacht Ella. Alles. Ze schudde haar hoofd en sloot haar ogen. ‘Vandaag niet,’ zei ze. ‘Nog niet.’