27
ROSE WERD WAKKER OP MAANDAG, TOEN OP DINSDAG, EN OP woensdag en donderdag, met de gedachte dat ze die dag een douche zou nemen, haar tanden zou poetsen, de hond zou uitlaten, terug zou komen, haar mantelpak en panty zou aandoen en haar aktetas uit de kast zou pakken en naar haar werk zou gaan, zoals iedereen.
Elke ochtend werd ze vol goede voornemens en energie wakker. Ze zei tegen zichzelf onder de douche dat het Chinese symbool voor crisis hetzelfde symbool was als voor kansen. Ze liet de hond uit in Rittenhouse Square Park en keek richting het zuiden, waar de glimmende glazen wolkenkrabber waarin Lewis, Dommel en Fenick was gevestigd, als een verwijt op haar neerkeek, en de moed zonk haar dan weer in de schoenen. Werkelijk alles zonk dan – al haar inwendige organen, nieren en lever en wat nog meer, en alles in haar lijf dacht ‘nee’ en ‘kan niet’ en ‘niet vandaag’.
Dan ging ze naar huis en belde ze Lisa en zei ze dat ze nog steeds ziek was. ‘Ik denk dat ik griep heb,’ zei ze maandag hees.
‘Geen probleem,’ had Lisa gezegd – Lisa, die nooit veel woorden vuilmaakte aan Rose als een paar woorden ook volstonden. Maar tegen het einde van de week klonk Lisa niet meer zo tolerant en begon ze zowaar in hele volzinnen te praten. ‘Je bent op maandag weer terug, toch?’
‘Ja,’ had Rose gezegd en had geprobeerd monter en zelfverzekerd te klinken. ‘Natuurlijk,’ zei ze. ‘Uiteraard.’ Vervolgens plofte ze dan neer op de bank en keek naar A Wedding Story. In de week dat ze niet op haar werk was verschenen, was Rose helemaal verslaafd geraakt aan die show. A Wedding Story duurde een halfuur, en zat net zo zorgvuldig in elkaar als een sonnet, of een wiskundig bewijs. Eerste deel: de bruid en bruidegom stellen zich voor (gisteren was de bruid Fern, een verkoopster in een drogist, en de bruidegom Dave, een twintig jaar oudere vrachtwagenchauffeur met enorme baard). Tweede deel: hoe hebben ze elkaar ontmoet (‘Ik kwam binnen voor maagtabletten,’ had Dave gegromd, ‘en daar stond ze, achter de toonbank. Het mooiste meisje dat ik ooit heb gezien’). Deel drie: trouwplannen (Fern en Dave zouden gaan trouwen in het Radisson. Een etentje en dansfeest erachteraan en de twee zonen van Dave uit twee vorige huwelijken waren getuigen). Laatste deel: de grote dag (Fern liep het gangpad door, een verschijning in gebroken wit. Dave had gehuild. Rose ook).
Zo ging het nu al vier dagen. Ze at donuts en huilde bij iedere bruid, iedere bruidegom, elke jurk, elke moeder en schoonmoeder, elke eerste kus en eerste dans; bij sombere maatschappelijk werkers uit Alabama, onderwijzers uit New Jersey, systeembeheerders uit San Jose met snorren, meisjes met een slechte huid en mislukte permanentjes die slecht Engels praatten. Iedereen, dacht ze toen de hond zich op haar schoot nestelde en haar tranen likte. Iedereen, behalve ik.
Op zaterdagochtend rinkelde de telefoon. Rose sloeg er geen acht op, deed de hond zijn riem om en ging snel de deur uit. Ze had te laat door dat ze haar pantoffels nog aan had. Haar pluizige konijnenslippers. Ach, nou ja. Een dakloze keek haar goedkeurend aan. ‘Je ziet er goed uit, schatje!’ riep hij. Dat was ten minste bemoedigend, dacht Rose. ‘Je bent gezet, maar je ziet er nog goed uit!’ Oké, dacht ze, misschien niet zo bemoedigend. Ze liet de hond twintig minuten aan heggen, brandkranen, parkeermeters en de konten van andere honden snuffelen en toen ze thuiskwam, rinkelde de telefoon nog steeds, alsof hij niet was opgehouden. De telefoon ging toen ze als een zak lood onder de douche stond, het water over haar hoofd omlaag liet kletteren en de moed probeerde te verzamelen om haar haar te wassen. Tien minuten voor A Wedding Story zou beginnen, pakte Rose eindelijk op.
‘Ja?’ zei ze.
‘Waar heb jij in godsnaam uitgehangen?’ vroeg Amy. ‘Ik heb veertien voicemailberichten op je werk achtergelaten, heb je zes e-mails gestuurd, ben afgelopen avond langs geweest…’ Haar stem stierf weg.
Rose herinnerde zich nog vaag dat er iemand aan de deur had geklopt en dat ze het kussen over haar hoofd had getrokken tot het was opgehouden.
‘Je secretaresse zegt dat je ziek bent en mijn vriendin Karen zag je in de buurt van Rittenhouse Square in je pyjama en pantoffels ronddolen.’
‘Ik doolde niet rond. En ik had geen pyjama aan,’ zei Rose hooghartig, en ging voor het gemak maar niet in op de pantoffels. ‘Dat was een joggingbroek.’
‘Ook goed,’ zei Amy. ‘Wat is er aan de hand? Ben je ziek?’
Rose keek verlangend naar de televisie, maar dwong zichzelf een andere kant op te kijken. ‘Ik moet met je praten,’ zei ze uiteindelijk.
‘Kom over een kwartier bij La Cigale,’ zei Amy. ‘Of nee, over een halfuur. Je moet eerst normale kleren aantrekken. Ik denk niet dat je daar met je pyjama naar binnen mag.’
‘Het was geen pyjama!’ herhaalde Rose, maar Amy had al opgehangen. Ze legde de telefoon op het aanrecht en ging op zoek naar een paar schoenen.
‘Goed,’ zei Amy, die al koffie en een paar scones ter grootte van een honkbalhandschoen had besteld. ‘Wat heeft hij gedaan?’
‘Hè?’ vroeg Rose.
‘Jim,’ zei Amy ongeduldig. ‘Ik weet dat dit allemaal de schuld is van die klootzak. Zeg me wat hij heeft gedaan en dan bedenken we iets om hem terug te pakken.’
Rose lachte dunnetjes. Amy had in de loop der jaren veel ervaring opgedaan met mislukte relaties en wist onderhand wel hoe je je daarna moest gedragen. Stap één: één maand rouw (twee weken als er geen seks in het spel was geweest). Stap twee: sta jezelf één schandalige wraakactie toe (haar laatste vriendje, een serieuze veganist, had ongetwijfeld de schrik van zijn leven gehad toen hij bleek te zijn opgegeven voor de Orgaanvlees van de Maand Club). Stap drie: ga verder met je leven. Geen spijt hebben, geen gezeur, niet ’s nachts langsrijden of hem bellen als je dronken bent.
‘Nou, wat heeft hij gedaan?’
‘Hij heeft me belazerd,’ zei Rose.
Amy schudde haar hoofd. ‘Ik wist het.’ Ze kneep haar ogen samen. ‘Goed, hoe gaan we hem dat betaald zetten? Hem vernederen op zijn werk? Een anonieme brief naar het advocatenkantoor? Zullen we iets smerigs in zijn auto achterlaten?’
‘Zoals?’ vroeg Rose.
‘Ansjovispasta,’ zei Amy. ‘Een paar keer flink in de tube knijpen boven zijn handschoenenvakje en zijn Lexus zal nooit meer dezelfde zijn.’
‘Kijk, hij was het niet alleen,’ zei Rose.
‘Wat bedoel je?’
‘Maggie ook,’ zei Rose.
Amy spuugde een stuk van haar scone uit. ‘Wat?!’
‘Maggie,’ herhaalde Rose. ‘Ik heb ze betrapt.’ Ze had het al zo vaak in haar hoofd gezegd, en tegen de hond, dat het nu voelde of ze een gedicht oplas dat ze jaren geleden uit haar hoofd had geleerd. ‘Ik kwam thuis en zij lagen in bed. En ze had mijn nieuwe laarzen aan.’
‘De Via Spiga’s?’ Amy klonk met de minuut geschokter. ‘O Rose, wat vind ik dat erg voor je.’
Maar het verbaast je niets, dacht Rose.
‘O god,’ zei Amy met droef gezicht. ‘Die teef.’
Rose knikte.
‘Hoe kón ze?’
Rose trok haar schouders op.
‘Nadat je haar onderdak hebt gegeven en waarschijnlijk ook geld en haar geprobeerd hebt te helpen…’ Amy rolde met haar ogen en keek naar het plafond. ‘Wat moeten we hieraan doen?’
‘Haar nooit meer zien,’ zei Rose.
‘Ja,’ zei Amy, ‘ik kan me voorstellen dat Thanksgiving hierdoor behoorlijk onaangenaam wordt. En waar is juffrouwtje Hotpants?’
‘Ik heb geen idee,’ zei Rose mat. ‘Ik neem aan bij mijn vader en Sydelle.’
‘Nou, dan lijdt ze in ieder geval al flink,’ zei Amy. ‘En jij?’
‘O, ik lijd ook volop,’ zei Rose, en zuchtte, en prikte in haar scone.
‘Wat kan ik voor je doen?’ vroeg Amy.
Rose haalde haar schouders op. ‘Niets, ik moet het gewoon wat tijd geven, denk ik,’ zei ze.
‘En je hebt winkeltherapie nodig,’ zei Amy die Rose overeind trok. ‘Het winkelcentrum lonkt. Kom, het zal je opvrolijken.’
Amy en Rose winkelden de hele middag in het winkelcentrum King of Prussia. Rose wist uiteindelijk drie boodschappentassen te vullen met dingen die ze niet nodig had, met alles waarop haar oog viel en haar even de hoop gaf dat haar leven – dat zijzelf – weer gemaakt kon worden. Ze kocht scrubcrèmes en vochtinbrengende lotions. Ze kocht kaarsen die naar lavendel roken en een bot omkleed met ongelooide koeienhuid en een met kralen bestikt tasje van tweehonderd dollar. Ze kocht lippenstiften en lipgloss en lippotloden, drie paar schoenen en een rode kasjmieren enkellange rok waarvan ze zich niet kon voorstellen dat ze die ooit zou dragen. Uiteindelijk ging ze naar de boekhandel.
‘Zelfhulp?’ vroeg Amy. ‘Betere seks door yoga? Hoe lok je meneer Fantastisch in de val in tien onverhoedse stappen?’ Rose lachte een beetje, schudde met haar hoofd en ging naar de afdeling Moderne Fictie. Tien minuten later had ze een stapel van tien glimmende pockets verzameld over vrouwen die de liefde hadden gevonden, de liefde hadden verloren, en de liefde weer hadden teruggevonden.
‘Vergeet niet dat ik nog steeds die ansjovispasta heb, voor het geval je van gedachten wilt veranderen,’ zei Amy toen ze door de parkeergarage liepen. ‘En als je een onpartijdig iemand zoekt om even met mejuffrouw Maggie May te praten…’
‘Jij bent niet onpartijdig,’ zij Rose.
‘Nee, dat is waar,’ zei Amy. ‘Maar ik wil wel net doen alsof.’ Ze keek op haar horloge. ‘Wil je dat ik met je mee naar huis ga? Of wil je met mij mee? Ik eet vanavond bij mijn moeder…’
Rose schudde van nee. ‘Het gaat wel,’ zei ze, van mening dat ze wel een avondje zonder Amy’s moeder kon – die eeuwige pastamaaltijd, gevolgd door een paar uur kijken naar het winkelkanaal Tel Sell, de passie van Amy’s moeder.
‘Bel me,’ zei Amy. ‘Dat meen ik.’
Rose zei dat ze dat zou doen. Als eerste stap op weg naar een normaal leven, gaf ze de mops het bot en dwong ze zichzelf te luisteren naar alle zevenendertig voicemailberichten die ze had ontvangen. Zestien van Amy, een tiental van haar werk, drie van haar vader, een aantal van telemarketingbureaus, zo’n vijf berichten van schuldeisers en één onbegrijpelijk bericht van een manager van het International House of Pancakes die zei dat Rose te allen tijde voor een sollicitatiegesprek kon langskomen. Ze liet een bericht achter bij haar vader dat ze levend en wel was, wiste de rest en ging naar bed. Ze sliep vervolgens achttien uur onafgebroken door. Op zondagochtend – absoluut de laatste dag waarop ze zou mokken, had ze zichzelf voorgenomen – belde ze Amy om haar te laten weten dat ze nog steeds leefde, maar ook niet meer dan dat. Ze deed lippenstift op, trok de rode kasjmieren rok aan, stopte een van de boeken in haar zak, deed de hond de riem om en liep naar haar gebruikelijke bankje in het park. Het was tijd voor een beslissing.
‘Voordeel,’ fluisterde ze tegen zichzelf. ‘Ik ben advocaat, en dat is een goede baan. Nadeel,’ zei ze, terwijl de hond aan haar voeten snuffelde. ‘Ik word al misselijk bij de gedáchte aan werken.’
Ze opende haar boek, haalde een pen uit haar zak en begon naast de hijgende citaten op de eerste paar bladzijden van alle boeken die ze had gekocht (‘een gevat, sexy meisje’), te schrijven. ‘Voordeel,’ schreef ze op de binnenkant van de kaft. ‘Als ik naar mijn werk ga, verdien ik geld. Nadeel…’ Het hondje aan haar voeten blafte kort. Rose keek naast haar en zag dat een tweede hond, een vreemd, gevlekt, beverig uitziend ding ter grootte van een kat, op de bank was gesprongen en naast haar zat en haar met zijn zwarte ogen onverschrokken aanstaarde.
‘Hallo,’ zei ze en liet de hond aan haar handschoenen ruiken. ‘Wie ben jij?’ Ze tuurde op het naamplaatje aan de halsband van de hond en vroeg zich af wat voor naam Nifkin was. Buitenlands, waarschijnlijk. ‘Ga naar huis,’ spoorde ze de gevlekte hond aan, waarvan bij elke ademhaling zijn snorharen trilden. ‘Zoek je baasje.’ De hond staarde Rose slechts aan en maakte geen aanstalten weg te gaan. Rose besloot het beestje te negeren.
‘Nadeel,’ ging ze verder. Ze sloot haar ogen weer en voelde een golf van misselijkheid over haar heen komen toen ze zich voorstelde dat ze de hal in liep, de lift nam en haar verdieping uitstapte en de gangen doorliep waar ze verliefd was geworden op Jim en zich verbeeldde dat hij op haar verliefd was.
‘Nadeel,’ herhaalde ze en opende haar ogen. Nifkin zat nog steeds naast haar op het bankje en nu stond er een meisje in een rode jas voor haar. Ze had rode wanten en rode regenlaarzen aan. Haar haar had de kleur van stroop en zat in een wortelvormige paardenstaart. Jezus, dacht Rose, wie ben ik verdomme? Sneeuwwitje?
‘Sorry,’ zei het meisje, ‘maar mag ik je hond aaien?’
‘Natuurlijk,’ zei Rose toen de mops een opgewonden proestgeluid maakte.
Het meisje boog omlaag en aaide de kop van het hondje. ‘Braaf beestje,’ zei ze, ‘braaf meisje!’ De mops draaide zich in allerlei bochten van plezier. Ondertussen was de bibberige Nifkin van de bank gesprongen en naast het meisje gaan zitten en nu staarden ze Rose met zijn tweeën aan.
‘Ik ben Joy Shapiro Krushelevansky,’ zei het meisje, ‘en dit is Nifkin, mijn hond. Hoe heet jouw hond?’
‘Eh…’ zei Rose. Ze had niet veel ervaring met kinderen, maar ze was er zeker van dat ‘ik weet het niet’ een antwoord was dat problemen zou opleveren. ‘Het is mijn hond eigenlijk niet,’ reageerde ze. ‘Ik laat haar alleen maar uit.’
Het meisje knikte alsof dat volkomen logisch was, trok aan de riem van Nifkin en huppelde het park door. Inmiddels stond een vrouw met witte haren en een zonnebril naar hen te kijken. ‘Petunia?’ riep ze. ‘Is dat Petunia?’
Petunia, dacht Rose. De mops keek haar aan. Rose dacht dat ze een zweem van verlegenheid op de verfrommelde kop van het beestje zag.
‘Hé Petunia!’ zei de vrouw toen Petunia een waardige proest liet horen.
‘Is Shirley al terug uit Europa?’ vroeg de vrouw.
‘Eh,’ zei Rose zwakjes. Ze had er niet op gerekend dat ze een bekende van de hond zou tegenkomen.
‘Ik dacht dat ze haar tot maart naar een kennel zou doen,’ vervolgde de vrouw.
Rose zag een reddingslijn en greep die met beide handen vast.
‘Dat klopt,’ zei ze. ‘Dit is eigenlijk een nieuwe dienst… een dagelijkse wandeling. Zodat de honden, tja, een frisse neus kunnen halen, hun buurt kunnen bezoeken, hun vriendjes zien…’
‘Wat een geweldig idee!’ zei de vrouw toen twee honden – een grote chocoladebruine hond met een dikke, slangachtige staart en een vrolijk springend poedeltje met zijn rode tong uit zijn bek – naar hen toe kwamen. ‘Je werkt dus voor de kennel?’
‘Ik ben eigenlijk… freelance,’ zei Rose. Ze herinnerde zich het sprookje van de vervloekte prinses nog, die elke keer als ze haar mond opende, kikkers en padden uitspuwde. Rose had het idee dat zij met eenzelfde soort vloek was besmet – als zij haar mond opende, kwamen er geen wrattige amfibieën uit, maar leugens. ‘Ik laat honden uit voor de kennel, maar ik werk ook voor particulieren, voor individuele honden…’
‘Heb je een kaartje?’ vroeg een oude man die bij de poedel hoorde.
Rose voelde in haar zakken, maar hield haar lege handen op. ‘Het spijt me,’ zei ze. ‘Ik denk dat ik ze thuis heb gelaten…’
De man pakte pen en papier uit zijn zak en Rose schreef haar telefoonnummer op en voegde de woorden ‘Rose Feller, Hondenverzorgster’ toe. Het duurde niet lang of ze was omringd door huisdieren en mensen op deze zonnige zondagmiddag in Rittenhouse Square Park, ze zag verstrengelde lijnen en overal hondenhaar en snelpratende eigenaars die blijkbaar allemaal op zoek waren naar iemand die goed voor hun hond kon zorgen.
Ja, zei Rose, ze paste ook op katten. Nee, zei ze, ze gaf geen hondencursussen, maar ze vond het geen probleem om de honden naar de cursus te brengen.
‘Dierenoppas!’ riep een vrouw in een slobbertrui. Haar hond had net zulke korte poten als Petunia, maar was misschien twee keer zo groot, met een kop vol rimpels en kwijl dat van zijn plompe kinnen droop. ‘Het weekeinde van Memorial Day?’ vroeg ze.
‘Ik zal er zijn,’ zei Rose. Petunia en de gerimpelde hond snoven zwaar en statig, alsof ze beide lid van dezelfde club waren en elkaar een geheime handdruk gaven.
‘Heb je een vergunning?’ vroeg de vrouw in staccato als een drilmeester. ‘Vergunning? Contract? Verzekering?’
‘Eh…’ zei Rose. De menigte hield haar adem in. ‘Ik ben nog met het papierwerk bezig. Volgende week is alles rond,’ besloot ze en maakte in haar hoofd een aantekening dat ze moest uitzoeken hoe ze een vergunning en verzekering als hondenuitlater kon krijgen.
‘En de tarieven?’
Tarieven? dacht Rose. ‘Eh… tien dollar per wandeling, vijfentwintig dollar voor een hele dag.’ Uit de gezichten van de hondeneigenaars kon Rose aflezen dat dat waarschijnlijk een koopje was. ‘Dat is het tarief voor nieuwkomers,’ voegde ze toe. ‘En natuurlijk, als u liever hebt dat uw hond in de kennel blijft, kan ik die daar ophalen en hem elke dag uitlaten in het park. Dat is voor iedereen wel zo fijn. U hoeft me maar te bellen!’ Ze zwaaide zwierig en snelde het park uit. ‘Wie is Shirley?’ vroeg ze aan de mopshond, die geen antwoord gaf. ‘Heet je echt Petunia?’ vroeg ze. De mops bleef haar negeren. Rose liep naar de Elegant Paw. Toen ze de deur opendeed, rinkelde de bel. De vrouw achter de toonbank sprong op.
‘Petunia!’ riep ze en doofde haar sigaret. Petunia blafte en kwispelde niet alleen met haar staart, maar met haar hele achterste. ‘O, godzijdank! We werden helemaal gek van bezorgdheid!’
‘Hoi,’ zei Rose toen de vrouw achter de toonbank vandaan kwam gesneld, knielde en Petunia knuffelde.
‘Waar heb je haar gevonden?’ vroeg de vrouw. ‘God, we waren radeloos! Haar eigenaar blijft nog maanden weg, maar we wilden haar niet bellen… ik bedoel, kun je het je voorstellen? Je laat je hond achter bij de kennel en vliegt naar Europa en dan krijg je een telefoontje dat je hond vermist is? Ze zou radeloos zijn!’ De vrouw richtte zich op, streek haar blauwe overall glad over haar enorme boezem en keek door haar grijze krulletjes naar Rose. ‘Waar heb je haar nou gevonden?’ herhaalde ze.
‘In het park,’ zei Rose, die zich had voorgenomen om op deze ene dag genoeg te liegen voor een maand – voor een jaar waarschijnlijk. ‘Ik kreeg niet de indruk dat ze was verdwaald, maar ik ken haar… ik bedoel, ik ken haar niet, maar ik heb haar wel vaker in het park gezien en ik dacht, misschien kent u haar ook…’
‘Godzijdank,’ zei de vrouw weer en nam Petunia in haar armen. ‘We waren echt ongerust. Mopshonden zijn erg teer… ze lopen snel een verkoudheid op, infecties aan de luchtwegen, virussen die heersen… ik weet niet wie er de laatste weken op haar heeft gepast, maar diegene heeft het goed gedaan.’ Ze keek Rose weer aan. ‘Er is natuurlijk een beloning…’
‘O nee,’ zei Rose, ‘ik ben al blij dat ze terug is waar ze hoort…’
‘Ik sta erop,’ zei de vrouw, die achter de toonbank dook en de kassa opende. ‘Hoe heet u? Woont u in de buurt?’
‘Ik, eh,’ zei Rose. ‘Ik woon in Dorchester en ik ben medewerker bij Lewis, Dommel en Fenick. Maar kijk. Ik begin een nieuw bedrijf. Een hondenuitlaatbedrijf.’
‘Daarvan zijn er al aardig wat in de stad,’ zei de vrouw die Petunia een koekje toewierp. De hond ving hem in de lucht op en kauwde er luidruchtig op.
‘Dat weet ik,’ zei Rose. ‘Maar het verschil is dat ik honden uitlaat die in een pension zitten. Op die manier krijgen ook deze honden frisse lucht en beweging.’
Nu keek de vrouw lichtelijk geïnteresseerd. ‘Hoeveel kost dat?’
‘Ik vraag tien dollar per wandeling,’ zei ze. En, net toen het gezicht van de vrouw in een frons veranderde, zei ze: ‘Die ik met u deel. Want dat is goed voor nieuwe klanten.’
‘Dus zij betalen tien dollar en jij geeft me daar vijf van?’
‘Precies,’ zei Rose. ‘De eerste maanden in ieder geval. Daarna zien we wel weer verder.’ Ze zat in haar hoofd al een rekensommetje te maken – vijf dollar per wandeling, misschien tien honden per dag uit de kennel, en dan misschien nog drie of vier andere honden voor vijf dollar per wandeling…
‘Ik doe ook boodschappen voor de eigenaars,’ zei Rose en dacht aan de dingen waar ze zelf altijd tijd voor wilde maken, maar niet altijd aan toe kwam. ‘De stomerij, de supermarkt, afspraken maken met de huisarts en tandarts, pakjes afhalen… Als u mij eerst op proef wilt, zal ik Petunia gratis voor u uitlaten.’
‘Weet u wat,’ zei de vrouw. ‘Ik wil het proberen, zolang we het gebeuren met Petunia onder ons houden.’
‘Afgesproken,’ zei Rose en de vrouw kwam achter de toonbank vandaan om haar hand te schudden.
‘Ik ben Bea Maddox.’
‘Rose Feller.’
De vrouw staarde haar aan. ‘Familie van Maggie Feller misschien?’
Rose voelde de glimlach om haar lippen bevriezen. ‘Maggie is mijn zusje. Maar ik lijk niet op haar,’ zei ze. Ze voelde de ogen van Bea op haar. Rose rechtte haar rug, deed haar schouders naar achteren en probeerde er verantwoordelijk uit te zien, betrouwbaar, volwassen – kortweg, er niet als Maggie uit te zien.
‘Ze heeft nog steeds onze sleutels,’ zei Bea.
‘Ik weet op het moment niet waar ze is,’ zei Rose. ‘Maar ik betaal je de sleutels terug.’
De vrouw keek haar aan en haalde toen haar schouders op. ‘Ach, we kunnen het proberen. Ik geloof niet dat ik iets te verliezen heb. En je hebt deze hier gevonden.’ Ze gaf de riem van Petunia aan Rose en zei haar naar de copyrette op de hoek te gaan om een paar bordjes te maken met haar naam en tarieven erop en de diensten die ze aanbood.
Rose ging naar de copyrette en ging daarna snel naar huis om haar antwoordapparaat opnieuw in te spreken. ‘U bent verbonden met Rose Feller van Rose’ Dierenoppasdienst. Laat een bericht achter na de piep, met uw naam, telefoonnummer, naam van uw huisdier en de data waarop u van onze diensten gebruik wilt maken, dan bel ik u zo snel mogelijk terug.’ Er even tussenuit, zei ze tegen zichzelf toen ze naar het bericht luisterde. Ze had het gevoel dat haar leven in een film was veranderd en dat een onbekende haar rol speelde. Er even tussenuit, herhaalde ze streng. Ze had nog nooit langer dan een week achtereen vrij genomen. Ze was rechtstreeks van Princeton naar Law School gegaan voor haar studie rechten. Nu was het haar beurt.
Volgende stap: het advocatenkantoor. Maandagochtend vroeg zat Rose op de bank, haalde diep adem en belde niet Lisa, maar Don Dommel zelf. Zijn secretaresse verbond haar meteen door. Rose wist niet of dat een goed of slecht teken was. Ze zette zich schrap voor zijn gebulder, voor de suggesties die hij ongetwijfeld zou geven: drink kweekgras! Pak een oefenbal! Ga mountainbiken!
‘Rose!’ zei Don hartelijk. ‘Hoe gaat het met je?’
‘Eerlijk gezegd al veel beter,’ zei ze. Ze zat op de bank, schoof de stapel boeken over huisdieren opzij en besefte hoe leeg het appartement aanvoelde zonder het kleine bruine hondje.
‘Luister, ik vroeg me af… ik heb op het moment wat persoonlijke problemen…’
‘Wil je misschien verlof opnemen?’ vroeg Don, zo snel dat Rose er zeker van was dat hij hier al aan had gedacht vanaf de eerste dag dat Jim op het werk verscheen, en zij niet. ‘Het bedrijf kent een zeer flexibel beleid… onbetaald verlof uiteraard, maar je arbeidsvoorwaarden blijven ongewijzigd en je mag weer beginnen waar je gebleven bent. Wanneer je daar klaar voor bent, natuurlijk. Of anders…’ zijn stem stierf weg. De stilte die volgde sprak boekdelen. Ga weg, dacht Don Dommel, ze kon de woorden bijna verstaan. Je bent een probleem, je bent een schandaal, je bent niets meer dan roddelpraat, je bent eigeel op onze collectieve stropdas. Ga weg en kom niet meer terug.
‘Zes maanden?’ vroeg ze. Ze dacht in een halfjaar er wel weer bovenop te zijn en het snelle zakenleven wel weer aan te kunnen.
‘Uitstekend!’ stemde Don in. ‘Voel je ook vooral vrij om contact op te nemen als je referenties nodig hebt…’
‘Natuurlijk,’ zei Rose. Ze was verbaasd hoe gemakkelijk het was om iets los te laten zodra ze die beslissing had genomen. Al het werk waardoor ze geobsedeerd was… waarschijnlijk werd dat aan een streberige jonge medewerker gegeven. Het was totaal oneerlijk. Jim had net zo goed schuld als zij. Dat wist ze zeker. Maar Jim zou blijven, hij kreeg zijn winstdeling, zijn salarisverhoging, zijn vakantiegeld, zijn hoekkantoor met zicht op het stadhuis. En zij kreeg onbetaald verlof en pro forma-aanbevelingsbrieven. Nu goed, dacht ze. Prima. Zij redde zich wel. Op de een of andere manier.
‘…gebeuren,’ zei Don, die duidelijk nog niet met haar klaar was.
‘Sorry?’ zei Rose.
‘Zulke dingen gebeuren,’ zei Don en en hield op met zijn peppraatje. Hij klonk zelfs aardig. ‘Je eerste kantoor is niet altijd precies wat je zoekt.’
‘Dat is zeker waar,’ zei Rose ernstig.
‘Houd contact,’ zei Don. Rose beloofde dat ze dat zou en hing op. Ze leunde achterover en dacht na. Geen rechten meer, dacht ze. ‘Althans, even niet meer,’ zei ze hardop en merkte dat die woorden haar niet eens verdrietig maakten. ‘Huisdieren,’ zei ze en moest een beetje lachen, want het was raar om zo over zichzelf te denken: Rose Feller, een vrouw van pure ambitie, Rose Feller, de streber, liet het advocatenbestaan voor wat het was in ruil voor een poepschepje. ‘Ik ga er alleen maar even tussenuit,’ zei ze tegen zichzelf. Toen zette ze water op voor thee, ging weer op de bank zitten, sloot haar ogen en vroeg zich af wat ze in godsnaam had gedaan.