24
WAT ZE NODIG HAD, DACHT MAGGIE FELLER, WAS EEN PLAN.
Ze zat op een bankje op Thirtieth Street Station, een grote, spelonkachtige ruimte waar oude kranten rondslingerden en papiertjes van snacks; het rook er naar frituur en zweet en winterjassen. Het was bijna middernacht. Verontrust kijkende moeders sleepten hun kinderen aan hun armen mee. Daklozen sliepen op de houten bankjes met vuilniszakken vol spullen aan hun voeten. Ik zou een van hun kunnen zijn, dacht Maggie, en de paniek bekroop haar. Denk na. Denk na!
Ze had tweehonderd dollar, twee knisperend nieuwe biljetten van honderd die Jim haar had gegeven voordat hij haar hier afzette. ‘Kan ik helpen?’ had hij gevraagd, niet onvriendelijk, en ze had haar hand opgehouden zonder hem aan te kijken. ‘Ik wil tweehonderd dollar,’ zei ze. ‘Dat kost het tegenwoordig.’ Hij haalde het geld zonder te protesteren uit zijn portemonnee. ‘Het spijt me,’ had hij gezegd… maar waar had hij spijt van? En aan wie bood hij zijn excuses aan? Niet aan haar. Maggie wist dat zeker.
Denk na, zei ze tegen zichzelf. Ze had een vuilniszak vol spullen, haar tasje, haar rugzak en de tweehonderd dollar van Jim. Ze had een plek nodig om te overnachten… en daarna weer een baan.
Bij Rose hoefde ze niet meer aan te kloppen. Ook niet bij haar vader. Maggie rilde en zag zichzelf al met haar tassen over het gazon slepen, de idiote hond die jankte, ze zag de zogenaamd medelevende, maar nauwelijks haar afschuw verhullende blik van Sydelle die de deur opende, haar ogen die zeiden: ‘Dit is precies wat we van jou verwachtten’, zelfs al zei haar mond iets anders. Sydelle zou details willen, zou willen weten wat er met Rose en haar was gebeurd, wat er met haar baan was gebeurd. Sydelle zou haar bedelven onder de vragen en haar vader zou er maar bij zitten, haar aanstarend met een zachte, verslagen blik in zijn ogen, zonder ook maar iets te vragen.
Wat moest ze nu? Ze wilde niet naar een daklozenopvang. Al die vrouwen, al die mislukte levens. Zij was niet zo. Zij was niet mislukt. Niet op die manier. Zij was een ster, als iemand dat nu toch eens zag!
Je bent geen ster, fluisterde een stemmetje in haar hoofd, en de stem klonk als die van Rose, alleen kouder dan Rose ooit kon klinken. ‘Je bent geen ster, je bent een slet, een stomme slet. Je kunt niet eens de kassa bedienen! Je kunt je eigen financiën niet eens regelen! Eruit gegooid! Zo goed als dakloos! En je bent met mijn vriendje naar bed geweest!’
Denk na, dacht Maggie woest; ze probeerde de stem te vergeten. Wat bezat ze? Tweehonderdendertig dollar. Haar spullen, en… haar lijf. Dat was waar. Jim had die tweehonderd dollar heel gemakkelijk aan haar gegeven. Er waren mannen die haar zouden betalen om met haar naar bed te mogen, en mannen die haar betaalden om haar te mogen zien dansen zonder kleren. Dat was ten minste nog vermaak, dat was optreden. En er waren genoeg opkomende sterretjes die haar voor waren gegaan, die het als laatste redmiddel hadden aangegrepen, die het als noodoplossing zagen.
Goed dan, dacht Maggie, die de greep om haar bezittingen verstevigde toen de dakloze man twee bankjes verder begon te kreunen. Strippen. Prima. Dat was het einde van de wereld niet. Maar daarmee was het probleem van onderdak nog niet opgelost. Het was januari, hartje winter en bitter koud. Ze had besloten een stadstrein naar Trenton te nemen en vandaar de trein naar New York. Maar daar zou ze niet voor twee uur ’s nachts zijn, en dan? Waar moest ze heen?
Ze stond op, hield haar rugzak stevig in haar ene hand en de vuilniszak in haar andere, en tuurde op het spoorwegenbord, naar de namen van de steden die de treinen aandeden: Rahway. Westfield. Matawan. Metuchen. Red Bank. Little Silver. Dat klonk aardig, maar wat als dat niet zo was? Newark. Te groot. Elizabeth. Daar werden alleen maar moppen over getapt. Brick. Jakkes. Princeton.
Ze had Rose een paar keer op Princeton opgezocht, toen ze zestien, zeventien jaar was. Ze kan zich de universiteit nog voor de geest halen als ze haar ogen sloot: imposante gebouwen van bewerkte, grijze steen, bedekt met klimop, en waterspuwers langs de randen. Ze herinnerde zich de gemeenschappelijke woonkamers nog met hun open haarden en houten vensterbanken die breed genoeg waren om in te zitten en waarin dekens en winterjassen bewaard werden, en de glas-in-loodramen waar je voor kon zitten en waaruit je op de campus kon uitkijken. Ze kon zich de enorme klaslokalen nog herinneren met hun hellende vloeren vol harde houten stoelen met een tafeltje eraan vast. Ze wist nog van het feestje in de kelder met een vaatje bier in de hoek en de bibliotheek die zo enorm leek – drie verdiepingen omhoog en drie verdiepingen omlaag, elke vloer zo groot als een footballveld. De geur van brandend hout en herfstbladeren, een geleende rode sjaal warm rond haar nek, hoe ze het leistenen pad was afgelopen naar een feestje met de wetenschap dat ze de weg in haar eentje nooit meer terug zou vinden, omdat er zo veel paden waren en alle gebouwen op elkaar leken. ‘Je verdwaalt hier gemakkelijk,’ had Rose gezegd, zodat ze zich daar niet rottig over hoefde te voelen. ‘In mijn eerste jaar gebeurde mij dat ook steeds.’
Misschien kon ze er nu verdwalen. Ze kon de stadsbus nemen naar Trenton, de trein naar Princeton nemen en daar een paar dagen blijven tot ze alles weer op orde had. Iedereen zei altijd dat ze er jonger uitzag dan ze was en ze had een rugzak, het universele teken van studenten. ‘Princeton,’ zei ze hardop, en liep naar het loket, waar ze zeven dollar betaalde voor een enkele reis. Ze wilde altijd al terug naar school, dacht ze terwijl ze het perron opliep, naar de trein. Wat maakte het uit dat dit niet de normaalste manier was om dat te doen? Wanneer was zij, Maggie Feller, ooit een normaal meisje geweest?
Om twee uur ’s nachts liep Maggie over de donkere campus van Princeton University. Haar schouders waren verkrampt van het gewicht van haar rugzak en haar handen waren gevoelloos van de vuilniszak vol kleren, maar ze probeerde kwiek te lopen toen ze zich onder de groepen studenten voegde op het trottoir – haar schouder naar achteren en haar hoofd omhoog, alsof ze precies wist waar ze naartoe ging.
Ze was uitgestapt bij station Princeton Junction, naast een enorme parkeerplaats vol auto’s, waar halogeenlampen koud het donker in schenen. Ze was even in paniek geraakt en draaide zich om, maar er waren inderdaad allemaal studenten – of tenminste, mensen die eruitzagen als studenten – op het perron en in de tunnel ernaartoe. Ze was hen onder het spoor door gevolgd, de andere kant weer omhoog, waar een andere, veel kleinere trein wachtte. Ze had een kaartje in de trein gekocht en twee minuten later arriveerde ze op de campus.
Toen ze de heuvel op liep, nam Maggie snel haar medereizigers in zich op – jongeren die terugkwamen van hun kerstvakantie, te oordelen aan de gesprekken en de hoeveelheid bagage die ze meezeulden. Het was wel duidelijk dat deze vrouwen niet veel om hun uiterlijk gaven, maar hun kleding voornamelijk kochten bij Abercrombie & Fitch. Niemand droeg meer dan lipgloss en hun kleding bestond voornamelijk uit verwassen spijkerbroeken, truien en sweaters, camelkleurige overjassen en allerlei mutsen, sjaals, handschoenen en winterlaarzen. Nou, dat verklaarde Rose’ gevoel voor mode, dacht ze zuur, en begon in haar hoofd haar eigen garderobe door te lopen. Strak haltertopje: nee. Leren broek: waarschijnlijk niet. Kasjmieren trui? Zeker wel, maar ze had er geen, dacht ze en rilde toen de ijzige wind langs haar blote hals en wangen woei. Ze had een sjaal nodig. En ze had een sigaret nodig, hoewel het ernaar uitzag dat geen van de meiden rookte. Misschien omdat het zo koud was, maar waarschijnlijk omdat ze gewoon niet rookten. Misschien omdat geen enkel meisje uit de advertenties van Abercrombie & Fitch rookte. Maggie zuchtte en ging zo dicht mogelijk bij een groepje kletsende meiden lopen, op zoek naar meer informatie.
‘Ik weet het niet,’ zei een van hen giechelend terwijl ze langs een aanplakbord liepen vol affiches over van alles, van films en concerten tot kaartjes waarop tweedehands gitaren te koop werden aangeboden. ‘Ik denk dat hij me wel aardig vindt, ik heb hem mijn nummer gegeven, maar tot nu toe heb ik nog niets gehoord.’
Dan vindt hij je niet aardig, stomkop, dacht Maggie. Als ze je leuk vonden, belden ze. Zo simpel was dat. En dit waren zogenaamd de intelligente meiden?
‘Misschien moet je hem bellen,’ stelde een van haar vriendinnen voor. Tuurlijk, dacht Maggie, die sinds haar dertiende geen man meer had gebeld. En misschien moet je met een vlag voor zijn kamerraam gaan staan, voor het geval hij de hint niet begrijpt.
De groep stond stil voor een stenen gebouw van vier verdiepingen en een zware houten deur. Een van de meiden deed haar wanten uit en toetste een code in de deurklink. De deur zwaaide open en Maggie volgde hen naar binnen.
Ze stond in een soort gemeenschappelijke ruimte. Er stonden een aantal banken met daarover een stevig, blauw kleed, een paar beschadigde salontafels vol kranten en tijdschriften, een televisie waarop Frank Capra’s klassieker It’s a Wonderful Life te zien was – wat helemaal niet zo was, wat Maggie betrof. Achter hen leidde een trap naar, vermoedelijk, de slaapkamers… en, aan het geluid te horen, daar waren feestjes aan de gang. Maggie zette haar tassen neer en voelde haar vingers tintelen toen het bloed weer in haar handen terugstroomde. Ik ben binnen, dacht ze triomfantelijk, maar voelde zich ook benauwd als ze dacht aan haar volgende stap.
De groep meiden stampte met hun laarzen de trappen op, gracieus als een kudde olifanten. Maggie volgde hen naar de badkamer (‘En als ik hem zou bellen, wat zeg ik dan?’ vroeg het meisje dat geen telefoontje had gehad klagend). Ze wachtte tot ze weg waren, spatte water in haar gezicht en veegde het beetje make-up dat ze nog op had, van haar gezicht. Ze deed haar haar in een paardenstaart, net als Rose (de favoriete haardracht van Princeton-studenten, voorzover ze had kunnen beoordelen), spoot deodorant en wat parfum op en spoelde haar mond met water uit de kraan. Om haar volgende plan te laten lukken, moest ze er op haar best uitzien, voorzover dat mogelijk was, na alles wat ze had meegemaakt. Een gekreukte spijkerbroek en sweater waren nou niet bepaald haar eerste keus wat kleding betrof, maar veel keus had ze niet.
Toen ging ze weer terug naar de gemeenschappelijke zitkamer en ging die verkennen. Als ze de vuilniszak onder de bank zou leggen, zou iemand die dan stelen? Van wat ze tijdens de wandeling van het station naar de campus had gezien, had iedereen hier al alle kleren die ze zich maar konden wensen, dacht Maggie, en ging in een gemakkelijke stoel zitten, sloeg haar armen om haar knieën en keek toe, en wachtte.
Ze hoefde niet lang te wachten. Een stelletje jongens – vier of vijf, gekleed in sweaters en kaki broek – die luid praatten en naar bier roken, drongen langs de bewaker aan de voordeur en liepen langs Maggie richting de trap. Maggie liep schuchter achter hen aan.
‘Zeg hallo daar,’ zei een van de jongens die naar haar tuurde alsof ze aan de andere kant van een telescoop stond. ‘Waar ga jij naartoe?’
Maggie glimlachte. ‘Naar het feest,’ zei ze, alsof dat vanzelf sprak. Hij grinnikte beneveld naar haar, hield één hand tegen de muur om zijn evenwicht te bewaren, en zei tegen haar dat dit vast zijn geluksdag was.
Het feest – en natuurlijk was er een feest, want hoewel dit een elite-universiteit was, was het nog steeds een universiteit, wat betekende dat er feestjes gaande waren – was vier trappen hoger, in een soort suite. Er was een woonkamer met een bank en een stereo, twee slaapkamers met in beide twee stapelbedden en ertussenin een badkamer met een bad vol ijs en het steevaste vaatje. ‘Wil je wat drinken?’ vroeg een van de jongens die ze op de trap had ontmoet – misschien degene die zei dat het zijn geluksdag was, misschien een van zijn vrienden. In het gedempte licht, met al het lawaai en het gedrang, wist ze het niet zeker, maar ze knikte evengoed, leunde naar hem toe en raakte met haar lippen zachtjes zijn oor aan toen ze mompelde: ‘Graag.’
Toen hij weer terug kwam lopen, ondertussen de helft van het bier op de grond morsend, ging ze op de hoek van de bank zitten en sloeg haar benen over elkaar.
‘Hoe heet je?’ vroeg hij. Hij was kort en slank. Zijn blonde krullen pasten meer bij een zesjarige schoonheidskoningin dan bij een student en hij keek waakzaam, sluw.
Ze had op die vraag gerekend. ‘M,’ zei ze. Ze had in de trein besloten dat ze niet langer meer Maggie was. Ze was mislukt als Maggie, was er niet in geslaagd roem en glorie te vinden. Van nu af aan was ze simpelweg M.
De jongen knipperde met zijn ogen. ‘Em? Als in tante Em?’
Maggie fronste haar wenkbrauwen. Had zij een tante Em? Hij? ‘Het is gewoon M,’ zei ze.
‘Prima,’ zei de jongen en trok zijn schouders op. ‘Ik heb je hier nog nooit gezien. Wat studeer je?’
‘Sofisterij,’ zei Maggie.
De jongen knikte begrijpend. Zo, dacht Maggie, misschien was sofisterij wel een bestaande afstudeerrichting hier. Dat zou ze nog uitzoeken. ‘Ik doe Beleid,’ zei de jongen en boerde luidruchtig. ‘Pardon.’
‘Geeft niet,’ zei Maggie, alsof ze darmgassen het boeiendste en charmantste vond wat er bestond. ‘En hoe heet jij?’
‘Josh,’ zei de jongen.
‘Josh,’ herhaalde Maggie, alsof ook dit erg fascinerend was.
‘Dansen?’ vroeg Josh. Maggie nam een damesachtig slokje van haar bier en gaf hem het glas, dat hij hoffelijk leegdronk. Ze stonden tegenover elkaar en dansten… of eigenlijk schokte Josh meer heen en weer met zijn lichaam, alsof hij elektrische schokken kreeg toegediend, terwijl Maggie langzaam haar heupen tegen de zijne wiegde.
‘Wauw,’ zei hij bewonderend. Hij gleed met zijn handen rond haar middel en drukte haar stevig tegen de bobbel voor in zijn broek. ‘Je danst geweldig.’
Maggie moest bijna lachen. Twaalf jaar ballet-, jazzdans- en taplessen, en dít was geweldig dansen? Eikel. Maar ze hield haar hoofd schuin naar hem toe, bracht haar lippen en warme adem nogmaals naar zijn oor, streek met haar lippen langs zijn hals. ‘Kunnen we niet ergens naartoe waar het rustig is?’ vroeg ze. Het duurde even voor de jongen doorhad wat ze bedoelde, maar toen lichtten zijn ogen op.
‘Natuurlijk!’ zei hij. ‘Ik heb een eenpersoons.’
Bingo, dacht Maggie. ‘Eerst nog een biertje?’ vroeg ze met een klein meisjesstemmetje. Hij kwam terug met twee biertjes en dronk zijn eigen op en het meeste van dat van Maggie, voordat hij zijn arm om haar middel sloeg, haar rugzak over zijn schouder gooide en haar de trappen af leidde, naar het genot dat hij straks in zijn eenpersoonskamer zou beleven, dacht hij. Zijn studentenhuis heette Blair. Blair, dacht Maggie toen ze binnenliep en hij binnenstrompelde. Ze moest een lijst bijhouden – met namen van de gebouwen, van de mannen. Ze moest voorzichtig zijn. Ze moest slim zijn. Zelfs slimmer dan Rose. Hier overleven als je hier ook hoorde, was al heel wat, maar hier overleven als je hier niet thuishoorde, was een uitdaging waarbij ze al haar geslepenheid, al haar talenten en al de intelligentie waarvan mevrouw Fried haar lang geleden had beloofd dat ze die had – wat de testen ook hadden uitgewezen – moest inzetten.
Josh opende de deur met een weids gebaar, als een keizer die de cederhouten muren en gouden vloeren van zijn paleis toonde, en Maggie besefte dat dit wel eens lastig kon worden. Ze moest er rekening mee houden dat de mogelijkheid bestond dat zij met deze jongen seks zou hebben. Twee in één nacht, dacht ze somber. Niet goed.
De kamer was piepklein en rechthoekig. Hij lag bezaaid met boeken en gympen en hoopjes vuile was. Het rook er naar zweetsokken en oude pizza. ‘Mijn bescheiden plekje,’ zei Josh en keek haar scherp en taxerend aan. Hij liet zich op zijn bed vallen en schoof een scheikundeboek, een fles water, een lange halter van zo’n vijf kilo en, vermoedde Maggie, een half opgegeten, versteend broodje gezond van het bed. Hij spreidde zijn armen en lachte zelfgenoegzaam naar haar, als een jongen die al het speelgoed van de wereld had, maar dat uit pure verveling had stukgemaakt. ‘Kom maar bij papa,’ zei hij.
Maggie bleef staan waar ze stond aan het voeteneind van het bed en glimlachte veelbetekenend naar hem. Ze streek koket met een vinger langs haar halslijn. ‘Heb je iets te drinken?’ fluisterde ze. Josh wees. ‘Op het bureau,’ zei hij. Maggie zag een platte, bruine fles. Perziklikeur. Jak, dacht ze, maar dat was nu eenmaal zoals het ging vandaag. Ze nam een slok en probeerde zich goed te houden toen de walgelijke smaak van perziken haar mond vulde, hield haar hoofd schuin en keek Josh uitdagend aan. Hij stond in een mum van tijd naast haar en duwde zijn koude en enigszins weerzinwekkende lippen tegen de hare. Ze bewoog haar tong in zijn mond op de maat van ‘Girls just wanna have fun’ van Cyndi Lauper, een liedje dat in haar hoofd zat, en liet de dikke vloeistof van de borrel van haar mond naar de zijne glijden.
‘When the working day is done,’ hoorde ze Cyndi in haar hoofd zingen terwijl Josh haar aanstaarde met een nieuwe dronken waardering in zijn blik, duidelijk gelovend dat hij dood was en in de hemel was beland, of ten minste op de pornoafdeling van de videotheek.
Ze legde een van haar fijne handjes op zijn borst en duwde zachtjes. Hij viel als een boom achterover op bed. Ze nam nog een slok en ging met gespreide benen op hem zitten. Ze bewoog haar kruis tegen de zijne en glimlachte. Moed houden, zei ze in zichzelf. Ze leunde achterover op haar billen en trok haar topje uit. Josh zette grote ogen op toen hij haar borsten zag in het gedempte licht van de lampen die van buiten naar binnen schenen. Ze probeerde zich in hem te verplaatsen, probeerde zich voor te stellen wat hij zag: een soepel, halfnaakt meisje, met weelderig haar over haar schouders, een blanke huid en slank middenrif en harde bruine tepels die naar hem schitterden.
Hij reikte naar haar. Nu, dacht ze en hield de fles schuin, zodat de likeur over haar borsten vloeide, een plakkerig spoor vormde naar de tailleband van haar spijkerbroek. ‘O mijn god!’ kreunde Josh, ‘wat ben jij geil!’
Hij hijgde en pufte, zei hijgend iets wat ze niet kon verstaan terwijl hij haar huid likte en met zijn handen probeerde haar broek los te maken. Ze had erop gerekend dat hij te dronken zou zijn om een knoopsluiting open te krijgen en het had er alle schijn van dat dat klopte.
‘Wacht,’ fluisterde ze en draaide zichzelf van hem af en ging naast hem liggen. ‘Laat mij het werk doen.’
‘Je bent ongelooflijk,’ zei hij en ging stil liggen met zijn ogen dicht. Maggie leunde naar hem toe en kuste hem in zijn hals. Hij zuchtte. Ze plantte een spoor van kusjes op zijn lijf, van zijn oorlel tot zijn sleutelbeen en bewoog bij iedere zoen trager. Hij zuchtte opnieuw, reikte naar zijn boxershort. Maggie gleed met haar tong langs zijn borstkas. Langzaam, zei ze in zichzelf, en bij elke hartslag likte of kuste ze hem. Langzaam…
Elke zoen was lichter dan die ervoor. En elke keer duurde het langer voor ze er een gaf. Ze hield zichzelf in bedwang, hield haar adem in, lag gespannen naast hem, totdat ze hem langzaam en regelmatig hoorde ademen, totdat ze het eerste gepruttel van gesnurk hoorde. Ze tilde haar hoofd een paar centimeter op en gluurde naar zijn gezicht om er zeker van te zijn. Zijn ogen waren gesloten, zijn mond open, een spuugbel vormde zich tussen zijn lippen. Josh sliep.
Hij sliep of was buiten kennis geraakt. Welke van de twee het was, wist ze niet, maar dat deed er ook niet toe. Haar plan liep tot nu toe gesmeerd. Ze stopte voorzichtig een hand in zijn broekzak en haalde er een plastic pasje uit. Zijn studentenkaart. Perfect. Toen kroop ze het bed uit, vond haar topje en trok het aan. Josh snurkte nog steeds. Ze vond een handdoek op de grond – hij rook zuur en voelde hard aan, maar het had geen zin om hier naar schone was te zoeken, dacht ze en pakte een plastic emmertje met daarin zeep en shampoo.
Zijn portemonnee lag op tafel. Ze keek ernaar, dacht na, en pakte hem toen op en opende hem. Er zaten allerlei creditcards in en een behoorlijk pak geld. Ze zou het later bekijken, besloot ze, en stopte de portemonnee in haar zak. Ze keek naar de kast. Zou ze het durven? Ze liep er heel langzaam en voorzichtig naar toe en opende de kastdeur millimeter voor millimeter. Josh had niet één, maar wel twee leren jacks, en allerlei overhemden, truien en kakibroeken, gympen en wandelschoenen, spijkerbroeken en poloshirts, windjekkers, winterjassen en zelfs een smoking in het plastic van de stomerij. Maggie pakte twee truien en keek toen in de hoek. Bingo! Er lag een donzen slaapzak netjes in een zakje met een elektrische campinglamp ernaast. Die zou hij nooit missen, en als dat wel zo was, wist ze zeker dat degene die al deze spullen voor hem had gekocht, gewoon weer een cheque zou opsturen, zodat hij nieuwe kon kopen.
Josh gromde en draaide zich om, een arm viel op het kussen naast hem. Maggies hart sloeg over. Ze dwong zichzelf tot honderd te tellen voordat ze weer bewoog, verzamelde toen haar buit, propte de slaapzak en lamp in haar rugzak. Ze opende de deur voorzichtig en sloop de gang op. Het was vier uur ’s ochtends. Er klonk nog steeds harde muziek uit kamers en Maggie hoorde de dronken kreten en schreeuwen van mensen die een feestje verlieten.
De badkamers waren aan het einde van de gang. Ze hadden een codeslot, maar gelukkig werd de deur van de damesbadkamer opengehouden door het gestrekte lichaam van een studente die knock-out was gegaan en voor de helft in en voor de helft uit een van de damestoiletten stak. Maggie stapte over haar benen en kleedde zich uit, hing haar kleren netjes aan een haak, de handdoek erbovenop.
Ze stapte onder de warme douche en sloot haar ogen. Goed, dacht ze bij zichzelf. Goed. De volgende stap was eten en een plek waar ze op adem kon komen. Ze dacht aan de bibliotheek, want op alle universiteiten waar ze ooit was geweest – als studente of als bezoeker – bekeken de beveiligingsbeambten nooit echt serieus de studentenkaarten. En als je eruitzag of je hier hoorde, lieten ze je gewoon doorgaan. Ze moest dus eerst haar kleren achter de bank van die woonkamer zien te halen en daarna zou ze zijn identiteitskaart gebruiken om de eetzaal in te sluipen en wat eten te vinden, en dan…
Maggie keek omlaag en zag een witte plastic haarclip in het zeepbakje liggen… dezelfde lelijke clip die haar zus gebruikte om haar haar uit haar gezicht te houden. Rose, dacht ze en een golf van spijt overspoelde haar. Haar adem bleef in haar keel steken. Rose het spijt me. En plotseling, toen ze daar zo naakt en alleen stond, voelde ze zich afschuwelijker dan ooit.