14
‘KAN IK U HELPEN?’ VROEG ELLA. HET WAS DONDERDAGMIDDAG, DE dag dat Ella als vrijwilligster in de kringloopwinkel werkte waar ze een paar aangename, meestal ongestoorde uren doorbracht met het uitzoeken van zakken met kleding en het prijzen van meubels en serviesgoed. Een jonge vrouw met een feloranje legging aan en een T-shirt met vlekken liep door het gangpad dat was versierd met slingers van plastic dennentakken en goud- en zilverfoelie, vanwege de naderende feestdagen.
‘Lakens,’ zei de vrouw en beet zenuwachtig op haar lip. Ella zag een vage blauwe plek op haar wang. ‘Ik ben op zoek naar lakens.’
‘Nou, dan hebt u geluk,’ zei Ella. ‘We hebben toevallig net een lading van Bullocks binnengekregen. Met kleine foutjes natuurlijk, maar ik heb nog niets ernstigs aan ze ontdekt, behalve dat de kleuren een beetje… nou ja, dat ziet u zo zelf wel.’
Ze liep kwiek het gangpad in, gekleed in haar zwarte broek en witte blouse met daarop haar naamplaatje gespeld. ‘Hier zijn ze,’ zei Ella en wees naar de lakens. Het waren er tientallen, voor tweepersoonsbedden of voor lits-jumeaux. Ze waren turkoois en knalroze, maar ze waren nieuw. ‘Ze kosten vijf dollar per stuk. Hoeveel hebt u er nodig?’
‘Eh, twee voor een lits-jumeaux.’ De vrouw pakte de pakketjes en draaide ermee in haar handen. ‘Hoeveel kosten de kussenslopen?’
‘Nou,’ zei Ella. ‘De hele set kost vijf dollar.’
De vrouw leek opgelucht en pakte een stel kussenslopen en liep naar de kassa. Ze pakte een vijfdollarbiljet uit haar zak en drie verfrommelde biljetten van één dollar. Toen ze haar zakken doorzocht op zoek naar kleingeld en de muntstukjes voorzichtig op de toonbank legde, stopte Ella de lakens in een tas.
‘Het is goed zo,’ zei ze.
De vrouw keek haar aan. ‘Weet u dat zeker?’
‘Het is goed zo,’ herhaalde Ella. ‘Pas goed op uzelf en kom nog eens terug… we krijgen steeds weer nieuwe spullen binnen.’
De vrouw glimlachte – beleefd, dacht Ella – en liep de deur uit, haar slippers klepperend op het trottoir. Ella keek naar haar rug en wou dat ze tegelijk met de lakens een paar handdoeken in de tas had kunnen stoppen. Ze zuchtte en voelde zich gefrustreerd. Net als met Caroline – Ella wilde altijd meer doen, alles voor haar dochter regelen, achter haar aan blijven lopen, met telefoontjes, kaartjes, brieven, met geld, met beloftes van vakanties en dagtochtjes, steeds weer hetzelfde bedoelend op allerlei verschillende manieren: laat me je helpen. Maar Caroline wilde niet geholpen worden, want hulp aannemen betekende toegeven dat ze het niet alleen af kon. En kijk eens wat daarvan was gekomen.
De deur zwaaide open en Lewis liep de winkel binnen met een stapel kranten onder zijn arm.
‘Vers van de pers!’ zei hij. Ella probeerde te glimlachen en keek naar haar gedicht. ‘Ik ben niet onzichtbaar’, las ze. Niet onzichtbaar, dacht ze droevig. Alleen verdoemd.
Lewis keek aandachtig naar haar. ‘Wil je nog gaan lunchen?’ vroeg hij en toen ze knikte en de kassa sloot, bood hij haar zijn arm aan. Ze liep de straat op, de hitte in, terwijl ze wenste dat ze alles anders had aangepakt. Ze wou dat ze een gesprek was begonnen, dat ze had gevraagd of de vrouw misschien hulp nodig had en ze wilde dat ze een oplossing voor de vrouw had bedacht. En, dacht ze, ze wou dat Lewis er nooit achter zou komen wat voor iemand ze eigenlijk was. Zij had het onderwerp kinderen nog niet ter sprake gebracht en hij had er tot nu toe nog niet naar gevraagd… maar ooit zou hij dat doen, en wat dan? Wat kon ze zeggen? Wat kon ze anders zeggen dan dat ze een moeder was geweest, dat ze geen moeder meer was en dat dat haar schuld was? Hij zou haar aanstaren, er geen wijs uit worden en ze zou het niet goed kunnen uitleggen, hoewel ze wist dat het waar was. Ze kon het maar niet van zich afzetten. Haar fout. En hoezeer ze ook haar best deed dat goed te maken, hoeveel goede dingen ze ook probeerde te doen, ze zou dat met zich meedragen tot haar dood.