voorwoord
door Piet de Visser, internationaal topscout
Ik weet nog goed dat ik de jonge Leandro do Bonfim zag spelen, bij de Braziliaanse club Vitória Bahia. Het was in 2001. Hij was zeventien. Leandro had iets aparts. Prachtige techniek, subliem inzicht. Voor PSV, die hem op mijn aanbeveling naar Nederland haalde, was dat niet genoeg. In plaats van zijn specialiteiten verder te ontplooien, wilden ze hem allround maken. Ze kilden hem. Na twee jaar mocht hij weg. Na jaren van omzwervingen in Europa is hij nu weer terug in Brazilië, bij Vasco da Gama. Daar mag hij doen waar hij goed in is. Toen ik hem laatst weer zag spelen, werd ik zo blij. Hij was als herboren.
Een moderne profvoetballer moet multifunctioneel zijn, zeggen ze. Allround en atletisch. Zo wordt hij nu opgeleid. Hij moet kunnen aanvallen én verdedigen. Fysiek sterk zijn én lenig. Kopsterk én beschikken over een goede pass. De vrije ruimte kunnen benutten én onverzettelijk zijn in het duel. In één dingetje heel erg goed zijn, is niet meer genoeg. Ik ben het daar niet mee eens. Voetbal is een teamsport. Het beste team is een optimale mix van diverse types en karakters. Als ik scout voor een team, zoek ik daar gericht naar. Een team heeft vijf a zes werkers nodig. Temidden daarvan moeten zeker twee denkers staan. Tot slot zijn minimaal drie technische, creatieve spelers onmisbaar. Die moeten iets aparts brengen. Zonder hen verliest een elftal zijn bezienswaardigheid.
Piet de Visser (1934) is internationaal voetbalscout. Eerder was hij trainer van Sparta, DFC, Telstar, De Graafschap, NEC, RWDM (België), ADO Den Haag, Roda JC, AZ, Willem II en NAC. Met Willem II ging hij eens onderuit in een wedstrijd in Gabon, Afrika. Mohammed Sylla, zeventien jaar, dribbelde zijn hele verdediging zoek. Voor een klein bedrag haalde De Visser hem naar Tilburg. Daarvoor in ruil verzorgde hij stages bij diens oude club in Gabon. Sindsdien is Piet scout. Eerst voor Feyenoord, waar hij de elfjarige Leonardo onderbracht. Later scoutte hij zo'n 22 bekende spelers voor PSV en Chelsea waaronder: Alex, Farfan, Gomes, Kezman, Robben, Czech.
De Nederlandse jeugdopleidingen hebben een grote voorsprong op alle andere in de wereld. Frankrijk uitgezonderd, daar is het écht fantastisch geregeld. Ik denk dat we het in Nederland iets te graag goed willen doen. We kauwen de spelers alles voor. Want wat is de grote makke aan de Nederlands top? Er zijn geen leiders —en er zijn nauwelijks spelers die technisch iets aparts brengen.
Profs zijn in hun jeugd te goed begeleid. Dat zit zo. Van jonge talenten wordt heel veel geëist, dat is bekend. Ze moeten veel van hun normale jeugd inleveren, dat weet ook iedereen. Daar worden ze tegenwoordig pedagogisch heel modern in begeleid. Er worden persoonlijke doelen gesteld, ze worden 'eigenaar' van hun eigen ontwikkelingsproces. Met videoanalyses en een keur aan begeleiders op het veld laten trainers niets meer aan het toeval over.
Begrijpelijk allemaal, maar door al die systemen en procedures durven scouts en trainers steeds minder op hun gevoel te vertrouwen. Buitenbeentjes, vedettes en andere vreemde vogels: ik zie zo vaak hoe trainers hen vergeefs proberen te kneden tot alleskunners. Vaak doen ze dat onder druk van andere spelers. Bij PSV klaagden de mindere goden dat Romario trainingen oversloeg. 'Hij moet altijd maar slapie doen.' Trainer Guus Hiddink trok zich er niks van aan. 'Wie maakt er hier de goals?' zei hij.
Jonge Nederlandse spelers worden te weinig gestimuleerd tot ware creativiteit. Balaanname, passing en allerlei passeerbewegingen: het wordt spelers tot in den treure voorgekauwd. Maar de rare ingeving, de intuïtie die het verschil maakt? Daar worden ze niet in aangemoedigd. Dat is één. Groter probleem is dat tegenwoordig alles voor de spelertjes wordt geregeld. Meteen na de training staat de massagetafel klaar. Ga maar liggen hoor, jochie. Vroeger viel je hard op de keien en liep je met je bloeiende knie naar huis.
Daar leerde je van.
Ik wil niet zeuren dat vroeger alles beter was, integendeel. In 1957 werd ik de eerste betaalde jeugdtrainer bij Sparta. Alles moest ik in mijn uppie doen. Van ballen oppompen tot papierwerk. Niks geen assistent-trainers, laat staan dat er mental coaches of teambegeleiders rond het veld stonden. Ik had maar liefst vierhonderd jochies onder mijn hoede. De goeie liet ik tegen de goeie spelen, de iets mindere tegen de iets mindere. Zo maakte ik er een soort voetbalschool van. Ik schreef ook een echt programma. Dat heette 'Van Pupil tot het Eerste Elftal'.
Een beetje zoals het boek dat je nu in handen hebt.
De eerste pupil die ik onder handen nam, was Pim Doesburg. Een keepertje van elf jaar oud. Aparteling ook. Snel, gedreven maar ook een beetje slap soms. Een puber die wegliep als ik streng was. Daar moet ik wat extra's mee doen, dacht ik. Elke dag liet ik hem bij me komen. Op zijn zeventiende debuteerde hij rechtstreeks vanuit de A1 in het eerste van Sparta. Toen leerde ik al: je hebt in een team verschillende types nodig. Je moet de keeper apart trainen, net als de spits.
Verdedigers krijgen wat dat betreft nog altijd te weinig aandacht. Trainers zitten nu verlegen om wat ik Van Basten 'uitschakelaars' hoorde noemen. Slopers, die hun mannetje tot in de kleedkamer volgen. In 2003 zag ik Alex voor het eerst spelen bij het Braziliaanse FC Santos. Beetje log, nogal lomp, was mijn eerste reflex. Geen briljante technicus. Maar toch: alleen al de manier waarop hij over het veld liep. Zoveel uitstraling. PSV zag het eerst niet in hem zitten. Prima, dacht ik.
Ik bleef hem volgen, wedstrijd na wedstrijd. Na een paar maanden konden we niet meer om hem heen. Heb je wel eens een olifant op volle snelheid zien rennen? Adembenemend. Op de eerste meters geeft Alex je een voorsprong, maar hij haalt je in voor je het door hebt en dan ben je nog niet jarig. Dit keer snapte PSV wél dat je zo'n speler als hij op specifieke punten moet ontwikkelen, niet in een systeem moet persen.
Van een sloper moet je er achterin maar één opstellen. Maar wat doen veel Nederlandse trainers? Ze stellen er twee op. Ze zijn bang om achterin een fysieke jongen te combineren met een creatieve. Vroeger stelde trainer Guus Hiddink bij PSV gerust de opkomende Ronald Koeman op naast de sobere Ivan Nielsen. Trainer Ernst Happel koppelde bij Feyenoord Rinus Israël aan Theo Laseroms.
Zo moet het ook op het middenveld zijn. Eén loper ter ondersteuning van de spitsen, daarnaast moet iemand staan met een perfecte pass, daar tussenin een denker. Nee, zeggen trainers, we stellen allemaal lopers op. En we leiden ook allemaal lopers op. We willen alleen nog maar jongens met lange benen, de kleintjes hoeven we niet. Maar wie waren de beste spelers op het EK 2008? Andrés Iniesta van Spanje, Andrej Arsjavin van Rusland en Wesley Sneijder. Kleine mannetjes.
Midden jaren zeventig haalde ik als trainer van De Graafschap Guus Hiddink terug. Hij was het brein op een compleet middenveld. De andere middenvelders moesten van mij de bal bij hem inleveren. In ruil gaf ik die werkers extra veel complimenten. Daarmee was de kous af. Nu moeten meteen de psycholoog en de zaakwaarnemer erbij komen om die jongens te troosten. Fantastisch hoor dat ze spelers van vijftien al psychologisch in kaart brengen. Maar een échte goede trainer kan dat toch alleen?
Of het voor de jonge professional zélf toch niet beter is om allround te worden opgeleid? Zodat hij later een grotere kans maakt te worden opgesteld, met al die trainers die tegenwoordig zo snel van club wisselen? Nee, want door de eenheidsworst op het veld word je geen betere speler. Je vergroot je kansen op een doorbraak juist door je persoonlijkheid uit te drukken op het veld.
Als ik scout, let ik op vijf dingen. Een speler krijgt rapportcijfers voor techniek, tactiek, fysiek, mentaal, karakter. Die vijf bestaan elk weer uit een reeks van elementen. Een absolute topper scoort op alle vijf een 8. Niemand krijgt van mij hoger dan een 8. Een subtopper scoort gemiddeld een 6, maar zij kunnen er toch nog komen. Die middelmatige talenten compenseren een 5-je op één onderdeel namelijk door
het op andere onderdelen extra goed te doen. Jaap Stam scoorde op techniek en motoriek vast niet hoog, maar ging op snelheid, onverzettelijkheid en doorzettingsvermogen voor een 10. Hij kende zijn tekortkomingen. Niet kloten met de bal, wist-ie, inleveren bij Cocu.
Zelfs een raspaardje als David Beckham kende zijn zwaktes. Hij wist dat hij niet moest proberen een man te passeren of de achterlijn moest zien te halen voor een gevaarlijke voorzet. Hij leerde zichzelf aan hoe je die voorzet ook vanaf het middenveld kan versturen.
Ik scout vooral jongens in Brazilië en Afrika. Omdat die nu eenmaal de hele dag buiten met de bal bezig zijn, hebben ze een fabelachtige techniek en motoriek. De balbehandeling van Nederlandse spelers is ook niet slecht, maar oogt meer aangeleerd. Als ik een jonge speler volg met een wat mindere balcontrole, bekijk ik hem door mijn oogharen. Hoeveel progressie zit er nog in? Als hij de bal steeds verkeerd aanneemt maar tóch controleert, krijgt hij een plusje van me. Als ik maar beleving zie, als zijn inzet maar top is.
Techniek is niet doorslaggevend, hoor ik Nederlandse trainers vaak zeggen. 'Want elke speler heeft in een wedstrijd van negentig minuten gemiddeld maar drie minuten de bal' Maar kan je scoren als je de bal niet hebt? denk ik dan. Zwemmers, turners en waterpoloërs trainen dertig uur in de week, bijna geheel op techniek. Voetballers trainen twintig uur —vooral fysiek en in teamverband. In het half uurtje techniek per dag komt tweebenigheid nauwelijks aan de orde, koptechniek al helemaal niet. Mag niet van de fysioloog, te inspannend. Maar koppen kan zelfs zittend!
Ik herinner me een spreuk die ik ooit in de kantine van voetbalvereniging BlauwWit in Amsterdam zag hangen. 'Wie weet het? Niemand weet het' Teveel mensen denken dat ze het weten. Bij de ene opleiding is meer aandacht voor techniek dan bij de andere. Zo trainen ze bij de ene in partijtjes van vier tegen vier. Liever nog laten ze daar spelers in isolement trainen op techniek, om maar zoveel mogelijk balcontact te hebben. Dat is wat de beroemde techniektrainer Wiel Coerver al zolang predikt. Het gaat hem alleen maar om de passeerbeweging in de kleine ruimte.
Daarin vind ik Coerver doorslaan. Zijn jongere volgelingen bij ondermeer PSV brengen die overconcentratie op de actie nu gelukkig iets meer in de context van de grotere ruimte op het veld. Ajax volgt juist liever het gedachtegoed van Rinus Michels. Daar oefenen spelers in partijtjes van zeven tegen zeven, omdat het Ajax erom gaat wat je met de techniek doet. Maar van alle trainers heb ik Ernst Happel het hoogst zitten. Als trainer van DFC zag ik hoe hij bij ADO Den Haag op alle facetten trainde. Daarbij sprak hij weinig. Maar wat hij zei, was raak. Verder liet hij het de spelers zelf uitzoeken. Die aten uit zijn hand. Bij het horen van één vingerfluitsignaal zette het team zich razendsnel om.
Het komt uiteindelijk toch aan op je eigen beleving en inzet. Dat is factor vier op mijn lijstje. Mijn advies aan jonge amateurtalenten die nerveus worden als ze een scout langs de lijn vermoeden? Toon je beleving. Als jouw specialiteit een passeerbeweging is, moet je niet plots een balletje breed geven of in dienst van het team spelen. Speel alsjeblieft je eigen spel. Doe je niet anders voor om op te vallen. Dat zie ik en dat is een min. Probeer je als verdediger tegen je aard in een man te passeren en mislukt dat? Dat is een dikke min. Mislukt je geliefde steekpass vijf keer? Er zijn scouts die dan een streep door jouw naam zetten. Goede scouts zetten een plusje achter 'beleving' en komen nog eens terug.
Nog meer dan beleving telt voor mij je karakter, factor vijf. Hoe het daarmee zit, ontdek ik alleen door trainingen te bezoeken. In de wedstrijd zie ik dat niet, want dan zorgen sommige spelers dat ze net een 6-je halen. Op de training zakken die door het ijs. In Brazilië waarschuwden ze me ooit voor een speler, die later zou mislukken. Die jongen had werkelijk alles in zich, zag ik. 'Maar pas op met hem, hij is loco,' zeiden ze. Hij bleek écht te gek zijn. Als de druk te hoog werd, ging-ie schreeuwen, schelden, schoppen. Een etterbakje. Prima als je daarvoor kiest, maar dan moet je daar als trainer wel mee om weten te gaan.
Scouting is een heel moeilijk vak. Je moet er veel geduld voor hebben.
Nu hebben scouts altijd haast. Vroeger keek ik in mijn eentje naar een
Braziliaans jongetje, nu richten alle Braziliaanse clubs aparte tribunes in voor de scouts. Die scouts schrijven over alle 22 spelers een uitgebreid rapport, mailen het door naar hun club. Die legt het dan onderin een la. Na de wedstrijd rijden ze snel door naar een andere wedstrijd. Zien ze nog eens 22 spelers.
Ik volg hoogstens drie spelers per wedstrijd. Met én zonder bal. Na de wedstrijd blijf ik rustig zitten. Ik wacht de volgende training van hetzelfde team af. Doorscouten heet dat. Soms wel zeven, acht weken lang blijf ik daar rondhangen. Zo vond ik Alex, Gomes, Robinho, Farfán. Door heel intensief te observeren. Ik zag Ronaldo op zijn zestiende spelen. Zijn trainer klaagde over hem. Hij had griep en hij had diarree en hij vond hem maar niks. Ik wel. Elke training was ik erbij. Ik moet mijn gevoel laten spreken.
Dan nog kan ik ernaast zitten. Bij de jeugd van Willem II had linksbuiten Yassine Abdellaoui op alle onderdelen in mijn rapport een plusje gehad. Door omgang met verkeerde vrienden bleek het later met factor vijf toch niet helemaal goed te zitten. Hij mislukte volkomen. Andersom plaatste Feyenoord bij Robin van Persie grote vraagtekens achter 'mentaliteit' en vooral 'motoriek'. Hij had het geluk dat Arsenal-coach Arsène Wenger en voogd Dennis Bergkamp zich over hem ontfermden.
Bij de zeventienjarige Breno van Sao Paulo zat ik er ook eerst naast. In mijn eerste rapport noteerde ik dat hij in dienst van de ploeg speelde. Hij beschikt over een goede passing maar de balcontrole lijkt matig. Alles wat ik zag was one touch.
Pas op de training zag ik zijn supertechniek. In latere wedstrijden noteerde ik opnieuw minnetjes: voor de opbouw en zijn laconieke instelling. Totdat hij mocht meetrainen met het eerste. Wat was hij snel en alert! De lat moest gewoon hoger. Ik stelde hem voor aan PSV en Chelsea, maar die vonden hem te duur. Bayern München kocht hem voor twaalf miljoen euro.
Ik maakte één jeugdopleiding van dichtbij mee waar ze het ook met gevoel deden. Dat was de voetbalacademie in Abidjan in Ivoorkust, van de Franse oud-speler Jean-Marc Guillou.
Guillou selecteerde uit duizenden jongens van negen, tien jaar diegenen die op alle vijf de punten een plus scoorden. Vijf, zes jaar lang trainden ze elke ochtend om zeven uur op techniek, daarna gingen ze in een barakje naar school, om elf uur was er weer voetbal. Guillou had een goede kok in dienst. Na het eten werd er weer getraind. Maar liefst drie keer per dag werd er individueel met de bal getraind. Ik kwam er elk jaar kijken, en elke keer waren die jongens kilometers gegroeid. Zonder dat er ook maar één psycholoog of inspanningsfysioloog aan te pas kwam. Guillou zat er gewoon zelf elke dag bovenop. Deze voetbalschool leverde een generatie buitengewone voetballers op. De meeste speelden in het prachtige team van De Olifanten, dat schitterde op het WK 2006 in Duitsland: Dindane, Touré, Zokora, Yapo, Boka, Kouassi, Copa, Eboué, de gebroeders Kalou, Romaric, Koné. Ze spelen nu allemaal bij topclubs in Europa.
Elk jaar met zijn allen zoveel progressie maken als zij deden, is ondenkbaar in Nederland. Ouders, instanties, spelersmakelaars en pers leiden jongens teveel af. Door al die dingen is het veel moeilijker om hier aan de top te geraken. Juist omdat het leven van een talent hier zo goed is geregeld. Juist omdat de jeugdopleidingen nu zo uitgekiend zijn. Het wordt er voor een speler niet makkelijker, maar complexer van.
Het boek dat je nu in handen hebt, laat dat goed zien. Voor het eerst las ik zo uitgebreid en uitgediept over alle facetten van de moderne jeugdopleiding. Op een kritische, maar niet vooringenomen manier laat de schrijver alle kanten ervan zien. Hij had denk ik maar één doel: jonge spelers die door de bomen het bos niet meer zien, verder helpen op weg naar de top. Daartoe moeten ze in eerste instantie met plezier spelen, zeg ik. En met gevóel door een trainer worden begeleid. In de over-georganiseerde Nederlandse voetballerij gaat dat nu eenmaal niet meer. Daarom maakt zo'n boek als dit misschien wel het verschil. Het verschil tussen profvoetbal en geen profvoetbal.