43
De twee tienermeisjes zaten naast elkaar op een eenpersoonsbed in een slaapkamer die volgestouwd was met popperige roze knuffels en poppentheeserviezen en keken geconcentreerd naar het computerscherm. In leeftijd scheelden ze hoogstens een jaar, misschien maar een paar weken, met Nummer 4.
Op het tafelblad voor hen lag een .32-revolver met korte loop. Het glanzende metaal weerspiegelde de beelden van de computer. Het wapen was geladen en de veiligheidspin was eraf. Het lag op een stapel papieren – grotendeels prints en scans van e-mails, sms’jes en MySpace-pagina’s. Daartussen zaten met de hand beschreven gelinieerde schoolformulieren die een paar keer waren dubbelgevouwen tot een prop en daarna weer waren gladgestreken zodat de boodschap die erop stond gelezen kon worden.
Een meisje was wat te dik. De ander droeg een bril met dikke glazen. Geen van beide dingen was erg, maar voor deze twee meisjes waren ze dat wel.
De papieren onder het wapen gaven een gedetailleerd overzicht van zes maanden gemeen cyberpesten. ‘Slet’ en ‘hoer’ waren twee van de aardigste dingen die erin stonden. Ook zaten er vreselijk gênante, gefotoshopte foto’s tussen waarop beide meisjes druk bezig waren met allerlei seksuele activiteiten met verschillende anonieme jongens. Dat al die activiteiten niet echt waren gebeurd, was volledig irrelevant. Degene die de foto’s had samengesteld, had dat bijzonder deskundig gedaan, zodat je heel goed naar de foto’s moest kijken om te zien dat ze nep waren. Geen van hun klasgenoten op de middelbare school had dat gedaan toen de foto’s via e-mail en mobiele telefoon werden rondgestuurd. Ze wisten dat de foto’s gefotoshopt waren, maar dat interesseerde hen niet.
De twee meisjes waren rustig. Ze keken naar het scherm.
De revolver hadden ze gestolen van de moeder van het iets te dikke meisje. Die moeder was een gescheiden directiesecretaresse, die vaak moest overwerken en dan in het donker over een grote parkeerplaats naar haar auto moest lopen. Daarom had ze de revolver aangeschaft. De moeder had nog geprobeerd om haar dochter mee te nemen naar de zelfverdedigingscursus die ze volgde, maar was daar zelf mee opgehouden. Op dit moment zat de moeder achter haar bureau te telefoneren om een route vast te leggen voor de eerstkomende zakenreis van haar baas. Ze wist niet beter dan dat de revolver onder in haar nep-Fendi-tas zat en haar dochter in de wiskundeles.
Het meisje met de bril met de dikke glazen keek van het scherm naar een vel lichtgeel briefpapier met een mooie bloemenrand dat ze vasthield. Het was een gezamenlijke zelfmoordbrief, die ze samen hadden opgesteld. Ze wilden er zeker van zijn dat iedereen zou weten door wie ze zo genadeloos waren gepest, dus hadden ze zo veel mogelijk namen opgeschreven en ze genoten van het idee dat alle mensen die hen tot hun zelfmoord hadden gedreven naar de gevangenis zouden moeten. Ze hadden echt geen flauw idee dat dat hoogstwaarschijnlijk niet zou gebeuren, maar het had wel hun afspraak verstevigd.
In hun brief schreven ze niets over hun fascinatie voor Whatcomesnext.com. Schreven niets over de uren die ze aan Nummer 4 hadden besteed. Schreven niet hoe ze met haar mee hadden gesmeekt, gevleid en gehuild toen die afschuwelijke dingen met haar waren gebeurd.
Nummer 4 en zij waren met elkaar versmolten. Dus als ze elkaar ’s avonds laat met tranen in hun ogen belden om over hun plannen te praten, waren ze het in elk geval over een detail eens: als Nummer 4 zou sterven, wilden zij ook dood.
Ze wisten heel goed dat ze veel meer geluk hadden dan Nummer 4. Zij hadden elkaar als steun. Zij had alleen haar beer en zelfs die had ze nu niet meer. Ze zagen de knuffel op de grond liggen waar de vrouw hem had neergelegd. Iets wat Nummer 4 door haar kap niet kon zien.
Ze zagen dat Nummer 4 het pistool van de grond opraapte. Het te dikke meisje deed de bewegingen van Nummer 4 na: zij pakte de .32. Ze wisten niet of ze daadwerkelijk wilden dat Nummer 4 zichzelf doodschoot. Wel wisten ze dat zij dan de volgenden zouden zijn. Wat zij ook mocht besluiten te doen, zij zouden hetzelfde doen. Of dat goed of slecht was, stom of slim was niet belangrijk. Ze hadden nou eenmaal besloten om hetzelfde lot te ondergaan als Nummer 4. Het meisje met de bril pakte de hand van haar vriendin en streelde die troostend. Even vroeg ze zich af waarom hun vriendschap niet voldoende was om hen door de middelbare schooltijd heen te slepen, ook al werden ze constant en gruwelijk gepest. Daar had ze geen antwoord op. Wel wist ze dat ze over een paar minuten andere antwoorden zou krijgen.
Jennifer pakte het pistool en merkte tot haar verbazing dat het ding behoorlijk zwaar was. Ze had nog nooit een dodelijk wapen in handen gehad en had het rare idee dat een moordwapen licht zou zijn. Ze wist absoluut niet hoe het ding werkte, hoe ze de cilinder open moest maken, hoe het geladen moest worden of hoe ze de haan moest spannen. Ze wist niet of de veiligheidspin er wel of niet op zat, of er een patroon in zat of dat alle kamers geladen waren. Wel had ze vaak genoeg op de televisie gezien dat ze waarschijnlijk alleen maar het pistool op haar hoofd hoefde te richten en de trekker hoefde over te halen.
In haar hoofd hoorde ze: schiet op! Doe het! Maak er een einde aan! Nu! Ze schrok ervan.
Haar hand beefde en ze dacht dat ze snel moest zijn, want ze wist niet hoe de man en de vrouw zouden reageren als ze aarzelde. Dood jezelf, dan kunnen ze je geen pijn meer doen, leek op een rare manier heel logisch. Maar tegelijkertijd moest ze al haar bewegingen goed in de gaten houden: strek je hand uit. Pak het pistool. Til dat langzaam op. Stop. Alsof de laatste minuten in slow motion verliepen.
Ze voelde zich moederziel alleen, maar wist dat het niet zo was. Ze wist dat ze dicht in de buurt waren.
Haar hoofd tolde. Ze merkte dat ze dacht aan wat er met haar gebeurd was vanaf het moment dat ze van straat was geplukt: geslagen, verkracht, vernederd. Ook waren er beelden uit haar verleden. Het probleem was dat alle herinneringen – de goede en de slechte, de leuke en de vervelende – allemaal in een tunnel leken te verdwijnen, zodat ze ze steeds moeilijker kon zien.
Het was alsof Jennifer eindelijk de kamer verliet en alleen Nummer 4 achterbleef. En Nummer 4 had slechts één optie: de sleutel om naar huis te gaan. Zo had de vrouw het genoemd. Zichzelf doden leek het meest voor de hand te liggen. Ze zag geen alternatieven.
Toch aarzelde ze nog steeds. Ze wist niet waar die combinatie van onwil en incasseringsvermogen vandaan kwam, maar hij was er en schreeuwde, ruziede en vocht tegen de aandrang van Nummer 4 om er een eind aan te maken. Wat kon ze het beste doen? Zichzelf doodschieten of niet? Ze aarzelde, omdat ze het niet wist.
Toen deed ze iets verrassends. Waarom kon ze niet uitleggen, maar ze vond het noodzakelijk en belangrijk genoeg om zonder aarzelen te doen.
Voorzichtig legde ze het pistool in haar schoot en legde haar handen op de kap. Ze wist het niet, maar het leek sprekend op de melodramatische Hollywood-romantiek, als de dappere spion tegenover het vuurpeloton staat en de blinddoek weigert, zodat hij de dood in de ogen kan zien. De kap was stevig vastgemaakt en ze had veel moeite met de knopen die hem op zijn plek hielden. Ze kreeg het waanzinnige idee dat ze niet van de ene duisternis in de andere stapte. Het ging langzaam, want haar handen beefden.
Linda zag als eerste wat Nummer 4 aan het doen was. Allebei keken ze, net als hun inschrijvers, gebiologeerd naar hun monitors, naar het langzame, maar heerlijke naderende einde van Nummer 4. Het was onvermijdelijk. Het was geweldig. De chatrooms en mailbox over de laatste scène liepen vol met inschrijvers die als razenden beschreven wat ze zagen. Er werd fanatiek elektronisch gereageerd. Veel uitroeptekens en veel cursief. De woorden stroomden als water dat door een dam barstte.
‘Jezus,’ zei ze. ‘Als ze die afkrijgt...’ In een fantasiewereld had Nummer 4 onbewust iets realistisch gedaan wat opgelost moest worden. Linda had dit niet voorzien en ineens voelde ze zich bang en bezorgd. ‘Ik had haar handen niet los moeten maken,’ zei ze boos. ‘Ik had veel duidelijker bevelen moeten geven.’
Michael schoof naar het toetsenbord en pakte een joystick. Hij wilde de face-front-camera uitschakelen, maar wachtte ineens. ‘We kunnen de cliënten niet bedriegen,’ zei hij bruusk. ‘Die gaan eisen dat ze haar gezicht willen zien.’ Hij kon alleen nog maar aan de woedende protesten denken die zouden volgen als Nummer 4 haar gezicht toonde en zij tweeën dat probeerden te verdoezelen met slim, indirect camerawerk. ‘Niet goed,’ mompelde hij. ‘Ze zullen alles goed willen zien.’
‘Zullen we...’ begon Linda, maar ze stopte. ‘Ze hebben haar misschien in een flits gezien toen ze dacht dat ze kon ontsnappen. Het duurde toen een seconde of twee voor we overschakelden naar de camera achter haar...’
‘Ja. En de reacties waren toen heel duidelijk. Ze vonden het verschrikkelijk dat haar ogen bedekt bleven. Ze wilden alles zien.’
‘Maar...’ Linda wachtte weer even. Ze voorzag allerlei gevolgen voor Michaels plan. ‘Dat is een allemachtig groot risico,’ fluisterde ze. ‘Als de politie dat ooit ziet, en Michael, je weet dat het vroeger of later gebeurt, dan kunnen ze dat beeld stilzetten. Ze kunnen er een vergroting van maken. Dan weten ze naar wie ze kijken en weten ze naar wie ze moeten zoeken.’
Michael was zich zeer bewust van de gevaren om de cliënten te laten zien wie Nummer 4 was, nadat ze dood was. Maar het alternatief leek nog erger. De andere nummers waren min of meer anoniem gestorven. Hun ware identiteiten waren tot het eind van de show geheim gebleven. Maar Michael en Linda wisten allebei ook hoeveel hun cliënten hielden van Nummer 4. Deze keer waren ze veel meer betrokken. Dus stond er veel op het spel terwijl Nummer 4 nog altijd worstelde met de knopen die de kap op zijn plek hielden.
‘Ze snapt niet,’ zei Linda, ‘dat ze waarschijnlijk dat ding veel beter kapot kan scheuren. Dat gaat veel sneller dan wat ze nu doet. Dat kan goed zijn. Visueel dan, bedoel ik.’
‘Wacht. Blijf kijken. Misschien bedenkt ze dat opeens. Wees daar klaar voor. Misschien moeten we de hoofdcamera heel snel uitschakelen. Liever niet, maar misschien moet het.’
Michael legde zijn vingers op de goede toetsen. Linda stond naast hem. Hij overwoog om de slotscène in de boerderij op te nemen, en pas later uit te zenden. Nadat ze Nummer 4 hadden verwijderd. Net als hun sporen. Maar hij wist dat de inschrijvers dan furieus zouden zijn. Veilig in hun eigen huizen, voor hun computerschermen, wilden ze het weten. En daarom wilden ze alles zien. Michael voelde zijn spieren zich spannen. Niets achteraf. We zullen het moeten laten zien zoals het gebeurt. Die onzekerheid gaf hem energie, maar baarde hem ook zorgen. Hij keek naar Linda en zag dat zij met ongeveer hetzelfde dilemma worstelde. Daarna keek hij weer naar Nummer 4. Linda en hij moesten inspelen op wat ze te zien zouden krijgen en op wat ze de cyberwereld in wilden sturen.
Hij haalde diep adem.
Voor de eerste en enige keer in Serie #4 voelden Linda en Michael zich onzeker. Alsof de onzekerheid van Nummer 4 tijdens de hele show eindelijk op hen was overgeslagen. Hun zelfvertrouwen wankelde en, ook voor het eerst, ze keken naar het scherm zonder zeker te weten wat er ging gebeuren.
Modder plakte aan zijn kleren, bedekte zijn handen en maakte de greep van zijn 9mm glad. De zware geur van natte aarde vulde Adrians neus, terwijl hij centimeter voor centimeter geduldig naar de boerderij tijgerde. De zon hing boven hem en hij vreesde dat als iemand uit een raam zou kijken zelfs zijn liggende gestalte zichtbaar was. Maar hij tijgerde verder en stak de open ruimte zo snel en zo laag mogelijk over. Zijn ogen steeds gericht op zijn doel.
Hij stond pas op toen hij bij de schuur was, waar hij zich achter de muur kon verbergen, zodat hij vanuit de boerderij niet te zien was. Hij hijgde, niet van het tijgeren, maar van het gevoel dat hij op het punt stond in een nietsontziend gevecht te duiken, waarin zijn ziekte en zijn tekortkomingen als echtgenoot, vader en broer zich hadden gebundeld. Hij wilde zo graag tegen zijn geesten zeggen dat het hem speet, maar iets in hem vertelde hem dat hij verder moest. Ze zouden hem niet alleen laten, ongeacht wat voor dwaze spijt hij had.
Alles in hem schreeuwde dat de vermiste Jennifer nog maar een paar meter weg kon zijn. Terwijl hij naar de hoek van de schuur kroop en voorzichtig om een hoekje keek, vroeg hij zich af of een rationeel denkend iemand tot dezelfde conclusie zou zijn gekomen. Hij keek naar de achterkant van de boerderij en zag een deur. Waarschijnlijk de keukendeur. Aan de voorkant, althans volgens de foto’s, was een overdekte veranda, waar waarschijnlijk ooit een hangmat had gehangen of een schommelbank had gestaan, maar die nu alleen nog maar een lekkend dak had.
Hij hoorde geen enkel geluid. Zag geen enkele beweging. Niets wees erop dat er iemand binnen was. Als die oude bus daar niet had gestaan, had hij gedacht dat de boerderij verlaten was.
Hij wist dat de deuren op slot en vergrendeld zouden zijn. Misschien kon hij de kolf van de 9mm gebruiken om in te breken. Maar nee, geluid was zijn grootste vijand en een frontale aanval – tja, zijn broer had al voldoende uitgelegd dat dat geen goed plan was. Het idee dat hij zo dichtbij was en dan toch nog zou falen, vond hij doodeng. Dat was hem al overkomen met iedereen van wie hij hield en dus besloot hij dat hij diezelfde fout niet nog een keer zou maken.
Adrian bleef het huis bekijken. Voor de keuken zag hij een gammel, houten trapje met een leuning die zo te zien gebroken was. En daarnaast, net boven de grond, zag hij een klein, smerig raampje. Zijn eigen huis had dat ook: een klein raam waardoor wat licht in de kelder viel.
Hij bedacht: als de man en de vrouw die Jennifer van de straat plukten net zo zijn als de meeste mensen, dan denken ze eraan om de voor- en achterdeur op slot te doen en zullen ze de ramen in de woon- en eetkamer en in de keuken hebben afgesloten. Maar ze zullen nooit aan dat kelderraampje denken. Deed ik ook nooit. En Cassie ook niet. Daar kan ik door binnenkomen.
Dan moest hij nog wel even door de tuin rennen. Zo snel als hij kon. Alarmsysteem? Niet in zo’n oud huis, loog hij opgewekt tegen zichzelf. Heel hard rennen, waarschuwde hij zichzelf. Eenmaal bij de boerderij kon hij weer op de grond gaan liggen en proberen het kelderraampje open te krijgen.
Het was niet echt een plan. En mocht het mislukken, dan wist hij nog niet wat hij zou gaan doen. Maar hij had zijn hele academische leven dan ook nog nooit resultaten van experimenten voorspeld. Integendeel, hij had eindeloos tegen generaties promovendi gezegd: loop nooit op de resultaten vooruit, want dan herken je niet de ware betekenis van wat er allemaal gebeurt en mis je de opwinding van onverwachte ontwikkelingen.
Ooit was hij een psycholoog geweest. En toen hij jong was, was hij hardloper. Hij zette zijn tanden op elkaar, haalde diep adem en begon te rennen. Hij rende met wild zwaaiende armen naar de boerderij en het kleine kelderraampje.