35
De sirenes zwelden aan tot een gigantisch gebrul, waardoor Jennifer het idee kreeg dat ze direct aan de andere kant van de muur van haar cel loeiden. Ineens werd het stil. Ze hoorde dat meerdere autoportieren werden dichtgegooid. En toen hoorde ze het gebons op een deur. Ze hoorde niemand daadwerkelijk roepen: politie! Opendoen!, maar wel in gedachten. Zeker toen ze ergens boven haar hoofd snelle voetstappen hoorde.
Ze bleef doodstil liggen, niet zozeer omdat haar dat bevolen was, maar meer omdat ze overspoeld werd door gedachten en beelden die vanuit de donkerte opkwamen. Het woord ‘redding’ kwam langzaam in haar op.
Ze hijgde, wat overging in een soort gesnik. Hoop. Mogelijkheid. Opluchting. Al deze dingen, en nog veel meer, schoten ongecontroleerd door haar heen als een woest stromende rivier.
Ze wist dat de camera haar in de gaten hield en dat die elke beweging die ze maakte opnam en dat dit ergens op een scherm verscheen. Maar nu zou het voor het eerst zijn dat iemand anders haar kon zien. Iemand anders dan de man en de vrouw. Niet anoniem, geen geest. Maar misschien iemand die aan haar kant stond. Nee, dacht ze, iemand die absoluut aan mijn kant staat.
Jennifer draaide zich behoedzaam een stukje naar de celdeur, boog zich wat die kant op en luisterde geconcentreerd. Ze probeerde stemmen te horen, maar hoorde alleen maar stilte. Ze zei tegen zichzelf dat dit een goed teken was. Ze stelde zich voor wat er aan de andere kant gebeurde.
Ze moesten de voordeur wel opendoen. Je kunt de politie niet voor de deur laten staan als die op je deur bonkt. Dan zou er een soort van gesprek volgen... ‘Zijn jullie...?’ en ‘We hebben redenen om aan te nemen dat jullie hier een jonge vrouw vasthouden. Jennifer Riggins. Kennen jullie haar?’ De man en de vrouw zouden zeggen ‘Nee,’ maar de politie zou niet weggaan, omdat de agenten hen niet geloofden. De agenten zouden stoer zijn. No-nonsense. Die trappen niet in leugens. Ze zouden naar binnen dringen en staan nu op dit moment voor een kamer ergens boven. De agenten zijn voorzichtig en stellen vragen. Beleefd, maar vasthoudend. Ze weten dat ik hier ergens ben of misschien weten ze alleen dat ik hier ergens in de buurt moet zijn. Het is nog maar een kwestie van tijd, Meneer Teddybeer. Ze kunnen hier elk moment zijn. De man verzint excuses. De vrouw probeert de politie duidelijk te maken dat er niets aan de hand is, maar de politie weet beter. De man en de vrouw beginnen bang te worden. Ze weten dat het afgelopen is. De agenten zullen hun pistolen trekken. De man en de vrouw willen wegrennen, maar zijn omsingeld. Ze kunnen nergens naartoe. De agenten kunnen hen elk moment in de boeien slaan. Ik heb dat in honderden films en tv-series gezien. De agenten dwingen de man en de vrouw op de grond te gaan liggen en boeien ze. Misschien begint de vrouw te huilen en de man te vloeken, ‘fuck, fuck, fuck...’, maar daar trekken de agenten zich niets van aan. Helemaal niets. Dat hebben ze al duizenden keren gehoord. Een van hen zal zeggen: ‘Jullie hebben het recht om te zwijgen...’, terwijl de anderen zich verspreiden om ons te zoeken, Meneer Teddybeer. Goed luisteren, we kunnen ze elk moment horen. Dan gaat de deur open en zegt iemand: ‘Jezus Christus!’ of zoiets en dan komen ze binnen. Ze maken de ketting om mijn nek los. ‘Alles goed met je? Ben je gewond?’ Ze zullen de blinddoek wegtrekken. Iemand zal roepen: ‘We hebben een ambulance nodig!’ en iemand anders zal zeggen: ‘Rustig maar... kun je je bewegen? Vertel ons maar wat ze hebben gedaan.’ En dan ga ik het ze vertellen, Meneer Teddybeer. Ik zal ze alles vertellen. En jij kunt me daarbij helpen. En dan, voor we het goed en wel in de gaten hebben, helpen ze me mijn kleren aantrekken en lopen hier allemaal ziekenbroeders en nog meer agenten. En ik ben veilig tussen ze in. En dan geeft iemand me een mobiel en hoor ik mama aan de andere kant van de lijn praten. Ze zal huilen en zeggen dat ze zo gelukkig is en misschien zal ik haar deze keer vergeven, want ik wil echt naar huis, Meneer Teddybeer. Gewoon naar huis. Misschien kunnen we hierdoor opnieuw beginnen. Geen Scott. Misschien een nieuwe school met nieuwe kinderen, die niet van die klootzakken zijn. Vanaf nu wordt alles anders. Net zoals toen pap nog leefde, alleen is hij er nu niet bij, maar ik kan hem wel weer voelen. Ik weet dat hij ervoor gezorgd heeft dat ze me hebben gevonden, ook al is hij dood. Net alsof hij ze verteld heeft waar ze me moesten zoeken en toen kwamen ze hiernaartoe en hebben ze ons gevonden. En dan, Meneer Teddybeer, nemen de agenten ons mee naar buiten. Het zal al nacht zijn en er zullen camera’s flitsen en journalisten zullen vragen roepen, maar ik zeg niets, want ik ga naar huis. Jij en ik, samen. Dan zetten ze ons op de achterbank van een politie-auto en zetten ze de sirene aan en zegt een agent: ‘Je boft, jongedame, we waren net op tijd.’ En: ‘Ben je er klaar voor om naar huis te gaan?’ En dan zeg ik: ‘Ja. Graag.’ En over een week of twee belt er iemand van 60 Minutes of van cnn en zegt: ‘We betalen een miljoen dollar voor je verhaal, Jennifer.’ En dan, Meneer Teddybeer, kunnen we vertellen hoe het was. En dan worden we beroemd en rijk. Vanaf nu wordt alles anders.
Het kan elk moment zover zijn.
Ze luisterde geconcentreerd of ze een stukje van haar fantasie hoorde, zodat haar verhaal over wat er aan de andere kant van de deur gebeurde, bevestigd zou worden.
Maar ze hoorde geen geluiden. Het enige wat ze hoorde was haar eigen ademhaling. Snel en stokkerig. Ze hadden haar gezegd stil te zijn. Ze wist dat ze tot praktisch alles in staat waren. Er waren regels die ze niet aan haar laars kon lappen. Gehoorzaamheid bijvoorbeeld. Maar dit was haar kans. Ze wist alleen niet of ze het durfde.
Elke stille seconde ging tergend langzaam voorbij. Ze voelde dat ze trilde, de vertrouwde spierspasmen trokken door haar lijf. Stil blijven liggen was praktisch onmogelijk. Het voelde alsof elk zenuweindje en elk orgaan in haar, elke hartslag een ander ritme en een andere agenda had. Het leek alsof ze rondtolde, alsof ze in een achtbaan zat en de rails steil naar beneden liep en het karretje ineens met veel lawaai en met steeds hogere snelheid de diepte in dook.
Jennifer wachtte en dat was bloedmoeilijk. Waarschijnlijk was ze bijna veilig. Ze strekte haar nek uit om iets te kunnen horen waaruit ze kon opmaken wat er gebeurde. Maar van de stilte werd ze gek. Toen dacht ze: het duurt allemaal veel te lang! Meneer Teddybeer, het duurt veel te lang!
Paniekerig liep ze na wat ze zou kunnen doen. Ze kon roepen: ‘Hier ben ik!’ Of ze kon met haar ketting rammelen. Ze kon het bed omgooien of het chemisch wc’tje om trappen. Zolang het maar iets was waardoor de mensen die boven waren het hoorden en zouden weten dat ze dicht in de buurt was.
Doe iets! Maakt niet uit wat! Dat ze niet weggaan!
Ze hield het niet meer en sloeg haar benen over de bedrand. Maar ze leken van rubber en waren slap, zonder enige kracht. Ze dwong zichzelf op te staan. Het kwam er nu op aan. Ze wist dat ze om hulp moest roepen, veel lawaai moest maken, moest gillen, moest roepen, iets waardoor er hulp zou komen.
Ze deed haar mond open en verzamelde moed.
Toen stopte ze. Ze zullen me zó pijn gaan doen.
Nee. De politie zal je horen. Ze komen je redden.
Als de politie niet komt, dan vermoorden ze me.
Haar adem stokte in haar keel. Ze had het gevoel dat ze verpletterd werd.
Ze gaan me toch vermoorden.
Nee.
Ik ben waardevol. Ik ben belangrijk. Ik ben iemand. Ik ben Nummer 4. Ze hebben Nummer 4 nodig.
Ze zat vast tussen twee opties. Ze was voor allebei bang.
Jennifer wist dat ze zichzelf moest redden. Maar achter haar blinddoek zag ze maar twee wegen, die allebei vlak langs een klif liepen en ze wist niet welke de veilige weg was. Wel wist ze dat er geen weg meer terug was, welke weg ze ook koos. Achter haar zou de weg verdwijnen. Ze voelde de tranen over haar gezicht lopen. Ze wenste wanhopig dat ze iets hoorde waardoor ze wist welke weg ze moest nemen, maar de stilte martelde haar net zo erg als de man en de vrouw hadden gedaan. Ze dacht: ik ga sterven. Welke weg ik ook kies, ik ga dood.
Niets was nog logisch. Niets was duidelijk. Ze wist absoluut niet wat de goede en wat de verkeerde weg was. Ze drukte Meneer Teddybeer dicht tegen zich aan.
En toen – alsof de hand van iemand anders de hare leidde – tilde ze haar blinddoek op.
‘Niet doen!’ riep de regisseur.
‘Ja! Ja! Goed zo!’ gilde zijn vrouw, een stand-upcomedian.
Ze zaten samen voor het flatscreen beeldscherm dat aan de bakstenen muur van hun loft in Soho hing. De regisseur was een magere, pezige man van achter in de dertig. Hij kon goed leven van de opbrengst van documentaires over armoede in de derde wereld, die door veel fondsen gesponsord werden. Zijn vrouw en hij werden onlangs getrouwd door een homovriend die gefrustreerd uit het priesterschap was gestapt en die waarschijnlijk geen enkele bevoegdheid meer had om een huwelijk te voltrekken. Zij was even mager, met een weelderige, Medusa-achtige waterval van krullend zwart haar. Ze trad vaak op in nachtclubs en kleine theaters, die niet interessant genoeg waren om in de New Yorker Magazine besproken te worden, waarin ze haar overigens wel af en toe noemden. Stiekem zou ze het liefst tot de grotere artiesten behoren, die meer geld verdienden en beroemder waren.
‘Ze moet zich vrij vechten!’ zei de vrouw opgewonden.
Haar man schudde zijn hoofd. ‘Ze moet zich vrij dénken. Alsof je een man met een pistool met je blik moet ontwapenen...’
Ze viel hem in de rede: ‘Ze is nog maar een kind. Moet die zich vrij denken? Vergeet het!’
Dit was de tweede keer dat het echtpaar zich had ingeschreven bij Whatcomesnext.com. Het geld dat ze moesten betalen om aan het netwerk te worden toegevoegd, beschouwden ze als werkgerelateerde kosten, die ze van de belasting konden aftrekken. Superspannende film, new wave acteerwerk. Vaak hadden ze, nadat ze naar Nummer 4 hadden gekeken, diepgaande gesprekken over wat ze hadden gezien en de betekenis ervan voor de hedendaagse kunst. Allebei vonden ze dat Whatcomesnext.com een verlengstuk van Warhol en van de Factory-wereld was, die tientallen jaren geleden werden verguisd, maar inmiddels in de achting van de meeste critici en filosofen waren gestegen.
Ze werden allebei door Nummer 4 gefascineerd, maar hun interesse was zuiver intellectueel, ze wilden niets van doen hebben met de criminele en de voyeuristische kant van het project. Ook vertelden ze niemand van hun vrienden en kennissen dat ze zich hadden ingeschreven, hoewel ze allebei tijdens diners waar uitgebreid werd gepraat over filmtechnieken en over de opkomst van internet als plek waar film en kunst botsten, regelmatig in de verleiding kwamen om te vertellen over Nummer 4 en wat ze voor hen betekende. Maar ze deden het niet, ook al vermoedden ze dat veel van de mensen die op die etentjes waren, zich ook hadden ingeschreven. Het was tenslotte tijdens een van die etentjes dat ze zelf van het bestaan van de website hadden gehoord.
Maar tijdens het kijken naar Nummer 4 in haar gevangenschap, dag en nacht, hadden ze een verschillende relatie met haar ontwikkeld. De regisseur werd beschermend in zijn reacties, maakte zich zorgen over wat er met haar kon gebeuren, wilde niet dat haar iets akeligs overkwam of dat de zaak onnodig op de spits werd gedreven. Aan de andere kant wilde zijn vrouw dat Nummer 4 tot het randje ging. Zij wilde dat Nummer 4 elke kans greep. Wilde dat Nummer 4 zich verzette tegen de man en de vrouw en terug zou vechten. Zij had het over rebellie, hij over voorzichtig zijn en gehoorzaam.
Allebei vonden ze dat wat zij dag en nacht naar het scherm riepen, de enige manier voor Nummer 4 was om te overleven. Daar hadden ze vaak over geruzied, wat hen weer dieper in het verhaal van Nummer 4 trok. Allebei wilden ze gelijk krijgen. De vrouw had luidruchtig victorie gekraaid toen Nummer 4 voor de eerste keer onder de blinddoek door had gekeken. De regisseur was opgesprongen en had opgewonden met zijn vuist gezwaaid toen Nummer 4 totaal niet had gereageerd op de bedreigingen van de man.
De regisseur had gezegd: ‘Dat is echt de enige manier waarop ze de boel onder controle kan houden. Ze moet een sfinx zijn.’
De stand-upcomedian had gezegd: ‘Ze moet haar eigen verhaal creëren. Ze moet gebruikmaken van alles wat ze tegenkomt. Dat is de enige manier waarop ze niet zal vergeten wie ze is en dat ervoor kan zorgen dat de man en de vrouw haar als een individu zien, niet als een ding.’
‘Dat gaat nooit gebeuren,’ vond haar echtgenoot. Dit klonk, net als in alle andere gesprekken, als het begin van een ruzie, maar het eindigde er altijd mee dat hij de benen van zijn vrouw streelde en dat zij tegen hem aankroop. Fascinatie als voorspel.
En nu, in hun loft, na een luxueus diner met een dure fles witte wijn, keken ze half ontkleed geboeid naar het drama, voordat ze naar bed zouden gaan. ‘Dit is verdomme haar kans!’ riep de vrouw. ‘Grijp die kans, Nummer 4! Pak hem!’
‘Kijk dan, verdomme. Je ziet het helemaal verkeerd,’ zei de regisseur. Hij ging harder praten terwijl hij naar het scherm keek. ‘Als ze niet gehoorzaamt, dan kan haar van alles overkomen. Ze zullen in paniek raken. Ze zullen...’
Hij stopte. Zijn vrouw wees naar een hoek van het scherm. Nummer 4 had allebei haar handen om haar halsband gelegd. Die beweging had hun aandacht getrokken. Ineens veranderde de opnamehoek naar een totaalbeeld, ergens vanachter Nummer 4. De regisseur zag de verandering, wist instinctief wat die betekende en ging gespannen op het puntje van zijn stoel zitten. Maar de stand-upcomedian wees naar iets anders.
Jennifer duwde Meneer Teddybeer onder haar arm en bracht allebei haar handen naar de halsband en de ketting. Ze wist dat ze drie opties had: maak lawaai. Probeer te ontsnappen. Niets doen en hopen dat de politie kwam.
Het eerste was precies wat ze haar verboden hadden. En ze had geen idee of de agenten boven haar hoofd haar zouden horen. Ze bedacht dat de man en de vrouw heel veel hadden voorzien. Ze moest iets onverwachts bedenken en dat vond ze doodeng.
Het leek of ze voor een afgrond stond. Ze balanceerde op het randje – maar ineens kreeg ze een furieus soort energie. Ze begon aan de hondenband te trekken. Haar vingernagels trokken en duwden. Ze zette haar handen op elkaar. Vreemd genoeg trok ze niet de blinddoek af. Alsof het haar te veel was om twee verboden dingen te doen.
Jennifer voelde haar nagels scheuren. Ze voelde de band over haar nekvel schaven. Ze hapte naar adem als een duiker die het onder water moeilijk heeft. Alle kracht die ze in zich had, gebruikte ze voor de aanval op de band. Meneer Teddybeer gleed onder haar arm uit en viel op de grond. Achter de blinddoek huilde ze van pijn. Ze wilde gillen en op het moment dat ze haar mond opendeed, voelde ze dat het leer begon te scheuren. Met hernieuwde kracht trok ze weer.
En ineens was hij af.
Snikkend viel Jennifer bijna op het bed. Ze hoorde de ketting rammelend op de grond vallen. Het was doodstil om haar heen, maar vanbinnen hoorde ze een kakofonie van valse tonen, alsof er over een schoolbord werd gekrast of een vliegtuig vlak boven haar hoofd overvloog. Met haar handen over haar oren probeerde ze die geluiden buiten te sluiten.
Ze probeerde rustig te worden. Ze was duizelig van haar herwonnen vrijheid. Het voelde alsof de ketting haar rechtop had gehouden, alsof ze een marionet was en haar benen nu slap waren en haar spieren klapperden als een kapotte vlag in de wind. Honderden gedachten raceten door haar hoofd, maar door de angst kreeg ze er geen grip op. Met trillende handen trok ze de blinddoek weg.
Nu ze dat donkere ding had weggetrokken, leek het alsof ze in de zon keek. Ze hield een hand boven haar ogen en knipperde. Haar ogen waren waterig en even dacht ze dat ze blind was, maar al vrij snel raakten haar ogen aan het licht gewend en kon ze weer kijken.
Het eerste wat ze deed was doodstil blijven zitten. Ze keek recht in de camera pal bij haar in de buurt. Ze wilde hem kapot gooien, maar deed het niet. In plaats daarvan boog ze heel kalm naar beneden en pakte haar knuffel. Vervolgens draaide ze zich om naar de tafel waar ze haar kleren op had zien liggen toen ze een paar dagen geleden onder haar blinddoek had gegluurd.
Die lagen er niet meer.
Ze wankelde. Alsof ze was geslagen. Een misselijkmakende angst joeg door haar lijf en ze ademde diep in. Ze had op haar kleren gerekend, alsof het aantrekken van een spijkerbroek en een oude sweater haar terug zou brengen naar haar vroegere leven en alsof het praktisch naakt in deze cel staan hoorde bij het leven dat haar was opgedrongen. Ze probeerde het waarom van die tweedeling te begrijpen, maar dat lukte niet. Wel draaide ze haar hoofd snel van links naar rechts in de hoop dat de kleren ergens anders lagen. Maar de kamer was leeg op het bed, de camera, de losgemaakte ketting en het chemisch toilet na.
Ze probeerde zichzelf gerust te stellen: alles is oké, echt oké – je kunt ook zo ontsnappen... – maar die gedachte bereikte haar bewustzijn niet. Ze liep vooruit. Weg hier weg hier weg hier, zei ze tegen zichzelf, zonder te denken aan wat ze daarna moest doen. Ze had slechts een vaag idee dat ze hier uit moest en dan naar de agenten boven haar moest gaan roepen. Haar fantasie veranderde bij elke stap die ze zette. Nu moest zij hen vinden, niet zij haar.
Ze haalde diep adem en liep door haar cel. Haar blote voeten kletsten op het cement. Langs de camera naar de deurknop. Laat ie niet op slot zijn laat ie niet op slot zijn...
Haar hand op de knop. Ze kon hem omdraaien. Ze dacht: o, mijn god, Meneer Teddybeer, we zijn vrij.
Heel voorzichtig en zo stil mogelijk duwde ze de deur open en zei tegen zichzelf: zorg dat je er klaar voor bent. We gaan rennen. Heel hard rennen. Heel hard. Harder en sneller dan je ooit gerend hebt.
Ze nam nog tijd om diep adem te halen en te kijken waar ze was. Ze zag een donkere kelder met schimmel op de muren, een raam dat uitkeek op een donkere lucht en dat onder de spinnenwebben en het stof zat.
Toen ontplofte er een licht in haar ogen. Ze had nog nooit zo’n fel licht gezien. Het verblindde haar direct. Ze schrok en stak haar beer omhoog om het licht tegen te houden. Het licht kwam als een vuurbal op haar af. En ineens was alles weer zo donker als achter een blinddoek, de blinddoek die ze vanaf het eerste moment van haar gevangenschap om had gehad, werd over haar ogen gedaan en sloot het licht buiten. Ze hoorde de vrouwenstem sneren: ‘Slechte keus, Nummer 4.’
Even bood ze heftig verzet, maar ze werd op de grond geworpen en in een greep gehouden die zowel pijnlijk als gemeen was. Alle angst die ze in de afgelopen dagen had gekend, hoopte zich nu op in één enkele, verschrikkelijke seconde en leek in een diep, zwart gat te verdwijnen.
Hulpeloos viel ze erachteraan.
De stand-upcomedian schudde haar hoofd. ‘Verdomme,’ zei ze verdrietig, maar ook gefascineerd. ‘Verdomme.’
De regisseur zuchtte. ‘Ik zei het toch,’ zei hij heel rustig, terwijl ze samen zagen hoe Nummer 4 hulpeloos in elkaar zakte. ‘Dit is zó verkeerd,’ vond zijn vrouw. Maar ze zette het toestel niet uit. Ze pakte zijn hand en huiverde, terwijl ze makkelijker op hun bank gingen zitten en hun ogen niet van het scherm konden houden.
***
Op diezelfde tijd stuurde de student van de universiteit van Georgia vanuit het Tau Epsilon Phi-huis een sms’je naar zijn kamergenoot in de collegezaal. ‘Wauw! We staan 1! Het begint nu. Je gaat het missen.’
Hij smeet zijn mobiel naast zich en keek naar het scherm. Zijn lippen waren droog, zijn strot kriebelde en hij vond het verstikkend warm in de kamer. Hij pakte de rand van zijn bureau vast, alsof hij anders zou gaan wiebelen. Hij wist dat hij naar iets keek wat echt gebeurde – het gegil van Nummer 4 was niet nep – en hij draaide in zijn stoel. Opgewonden en tegelijkertijd beschaamd.
In een hoek van het scherm voor hem stopte de verkrachtingsklok op een getal dat even rood oplichtte voordat de teller weer naar nul draaide.