11
Jennifer werd wakker met het gevoel dat er iets veranderd was, maar het duurde even voordat ze in de gaten kreeg dat haar handen en voeten niet meer vastgebonden waren. Nu ze uit de drugsnevel ontwaakte, voelde ze zich als iemand die klauterend en wegglijdend de top van een steile helling probeerde te bereiken en zich wanhopig vast probeerde te houden aan steentjes en zand.
Instinctief wist ze dat ze niet in paniek moest raken, maar het was moeilijk om dat gevoel terug te dringen. Ze ademde snel en haar polsslag was hoog. Ze voelde zweet en tranen. Allemaal dingen die met angst te maken hadden. Ze moest grote moeite doen om haar handen niet te laten trillen en haar lichaam maakte spontaan bewegingen, spasmen, tics en rillingen die ze niet onder controle kon krijgen. Het leek alsof er twee Jennifers waren: een die probeerde te begrijpen wat haar allemaal overkwam en een die wilde verdwijnen in de diepe angst.
Als ze wilde blijven leven, had ze de eerste Jennifer nodig.
Ze raakte met haar handen haar gezicht aan, maar voelde de zijden kap. Ze wilde die vastpakken en afrukken om te kunnen zien waar ze was, maar ze had genoeg gezond verstand om dat verlangen te onderdrukken. Ze haalde diep adem en voelde dat er iets om haar keel zat. Langzaam bracht ze haar handen ernaartoe en ze voelde een band. Een band van goedkoop leer en vol scherpe punten. Een band die strak om haar keel was gebonden. Ze voelde een roestvrijstalen ketting die haar ergens aan vastkoppelde en haar weinig bewegingsvrijheid gaf.
Ze controleerde haar huid, zocht naar wonden of schaafplekken, maar vond niets. Nog steeds had ze alleen haar dunne ondergoed aan. Langzaam liet ze zich op het bed achterover zakken en staarde in de kap naar waar ze het plafond vermoedde, het dak, de lucht.
Ze lag niet meer wijdbeens vastgebonden en haar handen waren niet meer geboeid, maar ze zat nog steeds vast. Ze kon zich bewegen tot de ketting haar tegenhield, maar van die nieuwe vrijheid wilde ze nog geen gebruik maken. Nog altijd had ze ontzettende dorst en ze moest plassen, merkte ze. Ze wist dat ze honger had moeten hebben, maar de angst vulde haar maag. Waar ze gestompt was, klopte het en deed het pijn.
Ze kon nog steeds moeilijk denken door de naweeën van het spul waarmee ze gedrogeerd was. Maar ze leefde nog. Een beetje. Ze herinnerde zich nog vaag het gesprek met de vrouw. Die vrouw had het over regels gehad. Het voelde alsof dat gesprek op een andere dag was geweest, in een ander jaar, misschien alleen in een droom.
Allerlei mogelijkheden schoten door haar hoofd, maar de een was nog erger dan de ander, dus probeerde ze haar hoofd leeg te krijgen. Ze zei tegen zichzelf dat in de kap alles misschien hopeloos en onmogelijk leek, maar dat ze nog altijd ademhaalde en dat dit een goed teken was.
Voorzichtig gleed ze met haar vingers langs de ketting tot het punt waar die boven en achter haar hoofd aan de muur was bevestigd. Ze voelde een immense drang om aan de ketting te trekken, om te kijken of ze hem los kon trekken. Maar ze vocht tegen die drang. Ze wist dat dat tegen de regels zou zijn.
‘Ze is wakker!’
In Londen boog de man zich moeizaam over zijn computerscherm. Hij was alleen in het kleine kantoortje achter in zijn appartement, zat achter een bureau dat bezaaid was met offertes, berekeningen en schematische weergaven. Hij was een tekenaar en pal naast hem stond een tafel waaraan hij af en toe illustraties in inkt maakte, hoewel het meeste werk tegenwoordig elektronisch met computerprogramma’s werd gedaan. Hij wilde dat er iemand was met wie hij zijn verbazing kon delen, maar dat zou het effect weer bederven. Serie #4 moest in absolute eenzaamheid en totale privacy genoten, bekeken en verwerkt worden.
Nummer 4 leek hem verrukkelijk jong, amper ouder dan een kind. Hij had kinderen uit een verbroken huwelijk, maar die zag hij nauwelijks en op dit moment waren ze niet in zijn gedachten. Hij bewonderde het slanke figuurtje van Nummer 4 en voelde zijn lichaam opgewonden worden. Hij stelde zich voor dat haar huid babyzacht was en probeerde met zijn linkerhand Nummer 4 door het computerscherm heen te strelen. Alsof iemand zijn gedachten kon lezen, kwam het beeld op het scherm dichterbij. Nummer 4 tastte om zich heen. Als een blinde. Elke beweging in het niets – in de lucht voor haar – of tegen iets, zoals de muur waar ze aan vastzat, bezorgde de tekenaar een zalige rilling. ‘Ze probeert te ontdekken waar ze is,’ zei hij hardop tegen niemand. ‘Maar daar komt ze niet achter...’
Nummer 4 bleef in de buurt van het bed terwijl ze op de tast haar directe omgeving verkende. Bij elke beweging die ze maakte, hoe klein ook, boog de man in Londen zich dichter naar zijn scherm toe. In zekere zin, dacht hij, was hij even alleen als zij was. Alleen wist hij dat er over de hele wereld verspreid veel andere mensen even intensief naar Nummer 4 keken.
Hij kon zich niet voorstellen dat ze ooit Patrick McGoohan in The Prisoner op de televisie had gezien of ooit een bibliotheek was binnengelopen om The Collector van John Fowles te lezen. Hoogstwaarschijnlijk kende ze Barbara Jane Mackle niet, net zomin als de krantenartikelen over haar of het boek, of het daarop gebaseerde televisiedrama. De tekenaar dacht dat ze misschien wel de Saw-films had gezien die zo populair waren onder tienerjongens die gek waren op de combinatie van bloed, martelingen en blote borsten, of luchtiger films zoals the Truman Show. Maar hij wist niet of Nummer 4 die beelden zou kunnen verbinden met haar eigen situatie en hij wist zeker dat ze nooit sir Alec Guinness had zien lijden in zijn gloeiend hete golfplaten kooi omdat hij geweigerd had zijn officieren bevel te geven mee te werken naast de dienstplichtigen aan de brug over de Kwai-rivier. Dat bestond niet voor haar. Hij vermoedde dat ze niets van kunst wist, of van literatuur, criminaliteit of van gevangenschap. Hij vroeg zich af of ze ooit een huisdier had gehad, al was het maar een goudvis die constant tegen de glazen beperking van zijn wereld aanzwom.
Hij zag Nummer 4 huiveren. Hij schudde zijn hoofd. Geen huisdier. Toen glimlachte hij.
Hij realiseerde zich dat Nummer 4 een gevangene was van al hun fantasieën.
Jennifer sprak zichzelf toe, herinnerde zichzelf eraan dat ze instincten had die haar kracht konden geven. Ze zei tegen zichzelf dat ze drie keer de moed had gehad om weg te lopen. Dit zou de vierde keer kunnen worden als het haar lukte om niet in paniek te raken. Langzaam ademde ze in en uit en kalmeerde zo zichzelf.
Ze raakte de randen van het bed aan. In de donkerte van de kap voelde ze een metalen frame en een matras. Een ruw, katoenen laken – wit, stelde ze zich voor – op het bed onder haar. Oké, zei ze tegen zichzelf. Eens kijken wat ik allemaal kan voelen. Voorzichtig liet ze haar voeten over de rand van het bed zakken en gleed met haar tenen over de vloer. Cement. Koud. Zo voelt een keldervloer.
Ze bewoog haar voeten om te voelen of er oneffenheden waren. Geen enkele. Jennifer zei tegen zichzelf dat ze moest gaan staan en zei het nog een keer. Ze wilde haar eigen stem horen, dus zei ze zacht: ‘Opstaan, meisje. Je kunt het.’ Nu ze het had uitgesproken kreeg ze wat meer zelfvertrouwen. Ze ging staan.
Onmiddellijk was ze duizelig. Haar hoofd tolde in de kap, het leek alsof de donkerte voor haar ogen vloeibaar was geworden. Ze wankelde en viel bijna terug op het bed of op de cementen vloer. Maar het lukte haar om haar evenwicht te bewaren, als een acrobaat op een hooggespannen touw, en langzaam tolde haar hoofd minder en minder en ze merkte dat ze haar zwakke spieren wat onder controle kreeg. Ze wilde dat ze sterker was, zoals die door gewichtheffen geobsedeerde atletes op haar school.
Ze ademde diep in en deed voorzichtig een stap naar voren. Haar handen hield ze gestrekt voor zich, maar ze voelde niets. Toen ze zich langzaam van links naar rechts bewoog, raakte een van haar handen de muur. Half omgedraaid en met die muur als houvast bewoog ze zich als een krab naar voren. Ze voelde de gladde gipsplaten onder haar vingertoppen. Toen ze ineens een ratelend geluid hoorde, begreep ze dat dat de ketting om haar nek was, die vierde. Ze vermoedde dat die langs de bedrand gleed.
Haar knie raakte iets en ze stond stil. Door de zijden kap heen rook ze een desinfecterend middel. Heel behoedzaam tastte ze naar beneden en als een blinde liet ze haar handen over het ding glijden.
Het duurde even voor ze zich een voorstelling kon maken van wat het was, maar ze voelde een zitting en de driepoot eronder. Het was een veld-wc. Dat ze het ding herkende was puur geluk. Haar vader was met haar gaan kamperen toen ze klein was en toen had ze altijd geklaagd dat ze zoiets primitiefs moest gebruiken. Nu was ze blij. Haar blaas deed pijn en nu ze wist wat er voor haar voeten stond, begon die pijnsteken naar haar maag te sturen.
Ze stopte. Ze had geen idee wie haar in de gaten hield. Ze kon alleen maar hopen dat de regels haar toestonden het toilet te gebruiken. Ze wist niet of ze enige privacy had. Ze werd bijna overspoeld door een gevoel van tienerschaamte. Fatsoen streed tegen natuurlijke behoefte. Ze haatte het idee dat iemand haar kon zien.
Haar blaas stond op springen. Ze begreep dat ze geen keus had. Ze ging boven de zitting hangen en met een snelle beweging trok ze haar slipje naar beneden en ging zitten.
Ze haatte elke seconde van haar opluchting.
Op de monitoren in de kamer boven de ruimte waar Jennifer werd vastgehouden, hielden Michael en Linda alles wat ze deed in de gaten. De onhandige, geblinddoekte, behoedzame bewegingen waren prachtig voor hun doeleinden. Ze voelden gewoon de spanningsrimpelingen en fascinatiegolven in de onderwereld van hun uitzending. Zonder een woord te wisselen wisten ze allebei dat voor honderden mensen het kijken naar Jennifer verslavend was geworden.
En als iedere goede pusher wisten ze uitstekend de balans te vinden tussen vraag en aanbod.