25

Dat Mark Wolfe, de drie keer veroordeelde verkrachter en serie-exhibitionist zo normaal klonk, verraste Adrian, maar niet de rechercheur naast hem.

‘Ik heb niets gedaan,’ herhaalde Wolfe. ‘En wie is dat?’ Hij gebaarde naar Adrian, maar stelde zijn vragen aan Terri Collins. Vanuit de andere kant van de kamer zei Wolfes moeder: ‘Waarvoor is dit? Het is tijd voor ons programma. Marky, zeg tegen die mensen dat ze weg moeten gaan. Is het al etenstijd?’

Mark Wolfe pakte de afstandsbediening en klikte de tv uit. Jerry, Elaine en Kramer verdwenen van het scherm. Hij zei ongeduldig tegen zijn moeder: ‘We hebben al gegeten. Het programma begint over een paar minuten en zij gaan zo weg.’

Hij keek rechercheur Collins aan en vroeg: ‘Nou, wat is er?’

‘Ik denk dat ik even ga breien,’ zei zijn moeder. Ze liep naar de tuinstoel met de breipennen. Adrian zag naast de stoel een grote tas met wol en lapjes stof staan.

‘Nee,’ zei Mark Wolfe kortaf. ‘Niet nu.’

Adrian keek even naar de moeder. Er lag een half lachje op haar gezicht. Ze klonk bezorgd en geschrokken als ze praatte, maar toch glimlachte ze. Begin van alzheimer, dacht hij. Hij schrok een beetje van zijn snelle diagnose. Alzheimer tastte hetzelfde hersengedeelte aan en vernietigde dezelfde denkprocessen als zijn eigen ziekte. Het was alleen verraderlijker, geduldiger en daardoor veel moeilijker te behandelen. Zijn ziekte was meedogenloos en snel, maar de onzekerheid van de vrouw of ze nou moest lachen of huilen werd veroorzaakt door iets wat te vergelijken was met de vloed die langzaam het strand op kruipt. Als hij naar de moeder keek, keek hij ook naar een soort lachspiegel. Hij zag zichzelf wel, maar niet duidelijk. Hij vond het doodeng en staarde naar de vrouw met haar wilde haardos, tot hij rechercheur Collins hoorde zeggen: ‘Dit is professor Thomas. Hij helpt me bij een onderzoek. We hebben een paar vragen voor je.’

Weer herhaalde Mark Wolfe: ‘Ik heb niets gedaan...’ en voegde daar deze keer aan toe: ‘Niets verkeerds tenminste.’

De heldere stem van de rechercheur haalde Adrian uit zijn overpeinzingen en hij richtte zich op de verkrachter. Urenlang had hij naar het gedrag van laboratoriumratten en studentenvrijwilligers gekeken, en had allerlei verschillende types en gradaties van angst voorbij zien komen. Dit was net zo’n moment, zei hij tegen zichzelf. Hij keek naar Wolfe of hij tekenen van paniek, teleurstelling of oneerlijkheid zag. Of dat hij wegkeek. Of zijn hele hoofd wegdraaide. Of dat zijn stem veranderde. Of zijn handen trilden. Of er zweet op zijn voorhoofd kwam.

‘In de voorwaarden van je voorwaardelijke vrijlating staat dat je moet werken...’

‘Ik heb een baan. Dat weten jullie. Ik verkoop elektronica en aanverwante artikelen.’

‘En dat je niet in de buurt van speeltuinen of scholen mag...’

‘Hebt u gezien dat ik regels heb overtreden?’ vroeg Wolfe.

Adrian merkte op dat hij niet zei: ik ben niet in de buurt geweest van een speeltuin of school. Hij hoopte dat Terri Collins het ook had opgemerkt.

‘En je moet elke maand contact opnemen met je reclasseringsambtenaar...’

‘Dat doe ik.’

Natuurlijk doe je dat, dacht Adrian. Door die telefoontjes blijf je op vrije voeten.

‘En je moet therapie volgen...’

‘Ja. Natuurlijk.’

‘En hoe gaat dat?’

‘Dat gaat u niets aan,’ gooide Wolfe er uit.

Adrian had verwacht dat de rechercheur woedend zou reageren, maar hij was onder de indruk toen Terri Collins heel rustig bleef en op kalme, ambtelijke toon zei: ‘Je bent verplicht mijn vragen te beantwoorden, of je dat nou leuk vindt of niet, anders overtreed je de regels van je voorwaardelijke vrijlating. En dan bel ik meteen je reclasseringsambtenaar en breng hem op de hoogte van je weigering. Zijn nummer staat in mijn boekje.’ Adrian nam aan dat dit laatste bluf was, maar ze zei het zo overtuigend, alsof ze wist dat ze alleen maar hoefde te dreigen met dat telefoontje, en dat zowel zij als de verkrachter dat wist.

Wolfe aarzelde. ‘De dokter zei dat mijn therapie privé is. U weet wel, alleen tussen hem en mij.’

‘In de meeste gevallen heeft hij gelijk. In jouw geval niet.’

Wolfe aarzelde weer. Hij keek even naar zijn moeder die in een stoel voor de grote tv was gaan zitten, alsof Adrian, rechercheur Collins en haar zoon niet meer in de kamer waren. Ze pakte de afstandsbediening. ‘Moeder,’ zei hij opeens. ‘Nu niet. Ga naar de keuken.’

‘Maar het is tijd,’ zei ze klagerig.

‘Bijna. Nog niet.’

Onwillig stond de vrouw op en liep de kamer uit. Hij hoorde haar naar de keuken schuifelen. Daarna hoorde hij het geluid van brekend glas in de gootsteen, een gefrustreerde kreet en een boel gevloek. De zoon keek met gefronst voorhoofd in de richting van de keuken, maar als antwoord op zijn onuitgesproken vraag, riep zijn moeder: ‘Een ongelukje. Ik zal het opruimen.’

‘Godverdomme,’ zei Wolfe. ‘Dat hebben we tegenwoordig elke dag. Ongelukjes.’ Hij draaide zich om en zei tegen Terri: ‘U ziet nu zelf hoe moeilijk het is. Ze is ziek en ik moet...’ Hij stopte, want het drong tot hem door dat Terri zich absoluut niet interesseerde voor de problemen die je ondervindt als je samenwoont met iemand die alzheimer heeft.

‘Je therapie,’ zei ze scherp.

‘Ik ga elke week,’ zei Mark Wolfe narrig. ‘Ik boek vooruitgang. Dat zegt de dokter tenminste.’

‘En wat bedoel je daarmee?’ wilde Terri weten.

Weer leek Wolfe even te aarzelen. ‘Vooruitgang is vooruitgang,’ zei hij toen.

‘Je zult iets preciezer moeten zijn, Mark,’ zei Terri.

Ontwapenend, dacht Adrian, het gebruik van de roepnaam.

‘Nou,’ zei Wolfe, ‘Ik weet niet zeker wat...’

Terri keek hem aan met een blik waaruit bleek dat hij duidelijk beter zijn best moest doen. Adrian vond dat die niet zoveel verschilde van de zwijgende blik die hij gebruikte bij veelbelovende studenten die zijn verwachtingen niet waarmaakten.

‘Hij helpt me mijn wensen onder controle te houden,’ vertelde Wolfe.

Wensen, dacht Adrian, een slap synoniem voor driften.

‘Hoe?’

‘We praten.’

‘Hoe zei je ook alweer dat je dokter heette?’

‘Dat heb ik niet gezegd.’

‘Waarom niet?’

Wolfe haalde zijn schouders op. ‘Ik ga naar dokter West in de stad. Wilt u zijn nummer en adres?’

‘Nee. Dat heb ik al.’

Adrian luisterde aandachtig. Cognitieve gedragstherapie. Aversietherapie. Realiteitstherapie. Acceptatietherapie. De twaalfstappenprogramma’s. Hij was bekend met alle behandelingsprogramma’s en met de kleine kans op succes voor een seksuele aandoening als exhibitionisme. Maar hij wilde erg graag horen hoe een new-agetherapeut als Scott West iemand behandelde die aan zo’n aandoening leed.

‘Waar zie je dokter West?’

‘In zijn praktijk.’

‘Ooit ook ergens anders?’

De verkrachter maakte de fout door heel even te aarzelen. ‘Nee.’

Terri wachtte. Keek streng. ‘Ik ga het nog één keer proberen... ooit ergens...’

‘Hij heeft me een keer in zijn auto meegenomen.’

‘Waar naartoe?’

‘Hij zei dat het bij de therapie hoorde. Hij zei dat het echt heel belangrijk was dat ik zelf merkte dat ik controle had...’

‘Waar bracht hij je naartoe?’

De verkrachter keek weg. ‘Hij reed langs een paar scholen.’

‘Welke scholen?’

‘De middelbare school. En een basisschool twee straten verderop. Ik ben de namen vergeten.’

‘Vergeten?’

Weer aarzelde de verkrachter. ‘De Kennedy-basisschool,’ zei hij toen.

‘Niet de Wildwood-school of de Fort River-basisschool?’

‘Nee,’ barstte Wolfe uit. ‘Die niet.’

Terri Collins wachtte weer even. ‘Maar je kent die namen wel en ik durf te wedden dat je ook de adressen weet.’

Wolfe draaide zijn hoofd weg, maar bewoog zich niet. Hij gaf geen antwoord, omdat het duidelijk was dat Terri gelijk had. Adrian vermoedde dat hij ook kon vertellen wanneer de leerlingen binnenkwamen en weggingen en wanneer ze buiten speelden. Langzaam maakte de rechercheur wat aantekeningen voor ze zei: ‘Dus jullie reden langs scholen. Zijn jullie gestopt?’

‘Nee.’

Adrian wist dat dit een leugen was.

‘Je bent veroordeeld voor wederrechtelijke vrijheidsberoving...’ zei Terri.

De verkrachter onderbrak haar: ‘Hoor eens, ik heb dat meisje een lift gegeven. Meer niet. Ik heb haar niet aangeraakt...’

‘Een lift met je broek open.’

Wolfe keek boos, maar zei niets.

‘Ooit in het huis van je dokter geweest?’

Hier schrok de verkrachter van, want hij brulde: ‘Nee!’

‘Weet je waar hij woont?’

‘Nee.’

‘Ooit zijn gezin ontmoet?’

‘Nee. Dat zit niet in de therapie.’

‘Vertel me eens waar jullie over praatten.’

‘Hij vroeg me naar wat ik dacht en voelde als ik zag dat...’ Hij stopte en haalde diep adem. ‘Hij wilde dat ik vertelde wat er allemaal door mijn hoofd gaat. Ik heb hem de waarheid verteld. Het is moeilijk, maar ik leer mezelf onder controle te krijgen. Ik hoef niet meer...’ Weer hield hij op.

Adrian luisterde gebiologeerd hoe Terri de verkrachter uithoorde zonder te laten merken wat ze eigenlijk wilde weten. Maar toen hij Wolfes laatste antwoord hoorde, ging er bij hem vaag een belletje rinkelen. Hij dacht aan zijn eigen onderzoeken, steriele momenten in laboratoria. Prikkel, dacht hij. Een subject kon een serie normale antwoorden geven over een situatie, tot een extra prikkel werd ingezet. Dan veranderde het vermogen om de controle te behouden en soms mislukte het helemaal.

In een bioscoop schreeuwen we als de met een mes zwaaiende slechterik uit het donker naar voren springt. Als onze auto op een natte weg in een slip raakt, nemen onze hartslag, zenuw- en hersenactiviteit toe als we tegen de paniek vechten. Controleverlies. Hij vroeg zich af of zijn vrouw bang was geweest toen ze haar auto op de eikenboom afstuurde. Nee, dacht hij, ze was juist opgelucht, want ze deed precies wat ze wilde doen. Hij hield zijn hoofd schuin en luisterde of hij de stem van zijn vrouw hoorde, maar hij hoorde helemaal niets. Er was wel iets anders.

Hij kreeg het gevoel dat er een hand op zijn schouder werd gelegd om hem te laten omdraaien en hem iets te laten zien. Dat gevoel werd duidelijker, alsof hij steviger werd vastgepakt. Maar hij draaide zich niet om, bleef naar de verkrachter kijken. Schotel hem de dagelijkse realiteit van schoolkinderen voor en zijn fantasie wordt geprikkeld. Andere mensen zien kinderen spelen. Mark Wolfe zag dingen waar hij naar verlangde. Adrian wilde opeens dat hij kon haten in plaats van begrijpen. Haten is veel makkelijker.

‘Luister, rechercheur, het gaat veel beter met me. Dokter West heeft me echt geholpen. Misschien gelooft u dat niet, maar het is echt waar. U kunt het hem vragen.’

Terri knikte. ‘Dat zal ik doen. Je begrijpt dat zelfs met je therapeut langs die scholen rijden een overtreding was?’

‘Hij zei van niet. Mijn reclasseringsambtenaar had het goedgekeurd, zei hij. En we zijn niet gestopt.’

Terri knikte weer. Ze gelooft het niet, begreep Adrian. En ze heeft gelijk.

‘Oké, ik vraag het na. We zijn klaar.’ Ze klapte haar aantekeningenboekje dicht, keek naar Adrian, en vroeg toen ineens: ‘Wie is Jennifer Riggins?’

Mark Wolfe keek haar niet-begrijpend aan. ‘Wie?’

‘Jennifer Riggins. Waar is ze?’

‘Ik ken geen...’

‘Als je tegen me liegt, zit je zo weer in de gevangenis.’

‘Die naam zegt me niets. Nooit van gehoord.’

Terri pakte haar aantekeningenboekje weer en schreef wat op. ‘Je weet dat het een misdaad is om tegen een agent te liegen?’

‘Het is de waarheid. Ik weet niet over wie u het hebt.’

Adrian zag veel dingen in het gezicht van de verkrachter. Opmerkelijk, dacht hij, hoe hij waarheid en leugens mengt.

‘Ik denk dat ik nog een keer terugkom om weer met je te praten,’ meldde Terri. ‘Je hebt toch geen plannen om weg te gaan, hè?’ Dat was geen vraag. Het was een bevel. Ze draaide zich weer om naar Adrian en zei: ‘Oké, professor, voor vanavond zijn we hier klaar.’

Adrian had gedacht dat hij minstens honderd vragen zou hebben, maar nu kon hij er niet één bedenken. Hij deed een stap naar voren en had het idee dat iemand iets in zijn oor fluisterde. Brian. Dat moest wel. Hij stond stil en vroeg: ‘Heb je een computer?’

Bij de deur dacht Terri: dat was een goede vraag. ‘Geef antwoord, Mark. Heb je een computer?’

De verkrachter knikte.

‘En waar gebruik je die computer voor?’

‘Niets bijzonders. E-mail en sportuitslagen.’

‘Met wie mail je?’

‘Ik ken best wat mensen. Ik heb een paar vrienden.’

‘Natuurlijk,’ zei Terri. ‘Ik neem hem mee.’

‘Daar hebt u een bevelschrift voor nodig.’

‘O, ja?’

Wolfe aarzelde. ‘Ik zal hem wel pakken. Hij staat in mijn kamer.’

‘We gaan met je mee.’

Ze liepen achter Wolfe de keuken in. De oude vrouw vroeg: ‘Kan ik nu gaan breien? Wie zijn je vrienden?’ Hij keek even naar zijn moeder en duwde de deur van zijn slaapkamer open. Adrian zag wat werkkleren liggen. En een paar veelbekeken seksblaadjes, een paar boeken en een klein bureautje waar een laptop op stond. Wolfe liep ernaartoe, maakte de snoeren los en gaf de laptop aan Terri. ‘Wanneer krijg ik...’

‘Over een dag of twee. Wat is je wachtwoord?’

Wolfe aarzelde.

‘Wat is je wachtwoord?’ vroeg ze nog een keer.

‘Candyman,’ zei hij ten slotte.

Terri pakte het apparaat aan en zei: ‘Ja, hoor, jij boekt heel veel vooruitgang.’

Terwijl ze de computer onder haar arm schoof, dacht Adrian: dat ging veel te makkelijk. Hij snapte het niet. Toch draaide hij zich snel om om zo veel mogelijk van de kamer in zich op te nemen, om te zien wat die verraadde over de man die er leefde. Hij wenste dat hij de boektitels kon lezen. Ook vermoedde hij dat er een plank vol dvd’s zou zijn. Maar de kamer zag er leeg uit. Een eenpersoonsbed, een ladenkast, het bureautje en een rechte, houten stoel. Niet veel, dat ook niet veel verraadde.

Maar misschien toch ook wel. Toen hij pal achter de rechercheur en de verkrachter stond, hoorde hij een gefluisterd woord: ‘Vervanging’. Het ging zo snel dat hij het bijna niet had gehoord, zoals zand tussen je vingers door glipt. Snel draaide hij zich om, maar daar was niemand. Hij begreep het woord niet, maar het zat hem dwars terwijl hij achter de rechercheur en de verkrachter naar de voordeur liep.

 

De oude professor en de rechercheur reden in stilte.

Ze had de laptop op de achterbank gelegd en wist dat het geen echt bewijs was en dat het waarschijnlijk tijdverspilling zou zijn om alle bestanden te doorlopen. De relatie tussen de verkrachter en Scott West vond ze vervelend, maar nu wist ze niet veel meer dan dat de kans groot was dat het gewoon toevallig was. Ze wist ook dat Mark Wolfe haar leugens had verteld, maar haar radar had geen leugens opgepikt die haar de verkeerde kant op zouden sturen. Ze trommelde met haar vingers op het stuur, terwijl ze door het donker naar het huis van de oude man reed.

Ze vond hem ongewoon stil. ‘Wat zit u dwars?’ vroeg ze ineens.

Hij leek diep in gedachten verzonken over wat dan ook, maar toen zei hij: ‘Jennifer. Hoe groot is de kans dat we haar vinden, rechercheur?’

‘Niet groot. Het is niet zo moeilijk om in onze maatschappij te verdwijnen, hoor. Of om iemand te laten verdwijnen.’

Adrian leek diep na te denken. ‘Denkt u dat er iets op die computer...’

Ze onderbrak hem. ‘Nee.’

Hij draaide half naar haar toe, alsof haar antwoord toelichting nodig had. Ze legde dus uit: ‘Er zullen best interessante dingen op staan. Misschien wat doorsnee pornografie. Het zou me ook niet verbazen als er wat kinderporno in een bestand is verborgen. Of misschien iets waaruit blijkt dat die brave dokter West veel minder goed is als therapeut dan hij schijnt te denken. Maar iets over Jennifer? Wat zou het verband moeten zijn? Nee. Ik verwacht het niet. Ik ga natuurlijk wel zoeken, maar ik ben niet heel optimistisch.’

Adrian knikte bedachtzaam. ‘Ik vond het hele gesprek nogal provocerend.’ Hij fluisterde bijna. ‘Ik heb nog nooit met zo’n man gesproken. Het was een openbaring.’

‘Hebt u nog iets gehoord wat ons kan helpen?’ Terri stelde deze vraag meer uit beleefdheid dan dat ze verwachtte dat hij echt iets belangrijks had gehoord.

‘Werken rechercheurs zo?’ vroeg Adrian. ‘Verwerken jullie informatie zo snel?’

Ze moest lachen. ‘Het is geen college, professor. Soms is er verrekte weinig tijd en moeten de antwoorden verdomde snel bekeken worden. Bij Moordzaken praten ze graag over de eerste achtenveertig uur. Er is zelfs een slechte tv-show die zo heet. Het tijdsbestek is voor sommige misdaden nog korter en voor andere een beetje langer. Het is noodzakelijk om in elk geval zo snel mogelijk te weten waar je de antwoorden zult kunnen vinden als je ze nog niet hebt.’ Terri zuchtte. ‘Helaas hebben we Jennifers tijdsbestek allang overschreden.’

Adrian zei: ‘Jennifer heeft meer tijd nodig. Ik hoop dat ze die heeft.’

Terri merkte dat ze geen hekel aan de oude man had. Ze begreep dat hij haar echt wilde helpen en vond dat prettig. Meestal belemmeren burgers op een onhandige, goedbedoelde manier alleen maar het onderzoek. Veel te veel mensen hadden veel te veel tv gekeken en dachten dat ze echt iets wisten. Obstakels, geen hulp, dacht ze. Dat wist ze door haar opleiding en ervaring. Maar deze oude man naast haar, die leek te zweven tussen heldere observaties, beleefde volharding en een compleet andere planeet, was anders dan de meeste bemoeials en goedbedoelende burgers met wie ze meestal te maken had. Ze stopte voor zijn huis. ‘We zijn er.’

‘Dank u wel,’ zei Adrian terwijl hij uitstapte. ‘Misschien kunt u me bellen als u nieuwe informatie...’

‘Professor, laat het politiewerk maar aan mij over. Als er iets is, waarvan ik denk dat u me kunt helpen, dan neem ik contact met u op.’

Ze vond hem terneergeslagen. Jennifer is verdwenen en daar geeft hij zichzelf de schuld van, dacht ze. Er is een groot verschil tussen politiemedewerkers – voor wie grote tragedies tot hun dagelijks werk horen – en mensen die denken dat ze speciaal zijn omdat ze bij een misdaad betrokken zijn. Dat is zo heel anders dan hun normale leven, dat ze het niet alleen fascinerend vinden, maar dat het ook in een obsessie kan ontaarden. Voor een agent als Terri was het vrij normaal. Tragisch, maar normaal.

Adrian keek de wegrijdende auto na.

‘Ze is een goede agent,’ zei Brian. ‘Maar ze heeft haar beperkingen. De superslimme, superintuïtieve, quasi-intellectuele rechercheur is een bedenksel van thrillerschrijvers. Agenten zijn eigenlijk zeer rechtlijnig werkende probleemoplossers.’

Adrian sjokte naar zijn voordeur. ‘Was jij ook in dat huis?’

‘Tuurlijk.’ Het klonk afwachtend. Alsof hij nog een vraag verwachtte. Adrian draaide zich om naar zijn overleden broer. Daar stond de advocaat Brian, friemelend aan zijn zijden das, met kreukels in zijn pak van tweeduizend dollar. Brian keek hem aan. ‘Je hebt wat geleerd.’

‘Maar de rechercheur zei...’

‘Kom op, Audie, vanaf stap één gaat dit niet over het vinden van de schuldige. Nu nog niet tenminste. Het gaat over waar Jennifer gezocht moet worden. En de enige manier om dat te bereiken is je een voorstelling te maken van wie haar te grazen heeft genomen. En waarom.’

Adrian knikte. ‘Klopt.’

‘En het is overduidelijk dat dat niet de manier is waarop een rechercheur uit een leuk studentenstadje denkt, zelfs niet als ze zeer competent lijkt.’

Ook daar kon Adrian het mee eens zijn. Het was fris geworden. Hij vroeg zich af waar de lentewarmte was gebleven. Het weer was misleidend. Alsof het iets beloofde, maar iets anders bracht. De meest onbetrouwbare tijd van het jaar.

‘Audie!’

Hij keek weer naar Brian. ‘Het wordt steeds moeilijker,’ bekende hij. ‘Het lijkt wel alsof er elk uur en elke dag iets meer van me verdwijnt.’

‘Daarom zijn we hier.’

‘Ik denk dat ik te ziek ben.’

‘Verdomme, Audie.’ Brian lachte kort. ‘Ik ben dood en zelfs dat houdt me niet tegen.’ Adrian glimlachte. ‘Wat heb jij in dat enge huis gezien?’

‘Een oude vrouw die lijdt...’ Hij stopte. Wat had hij gezien? ‘Ik heb een man gezien die zijn best deed om mee te werken, alsof hij niets te verbergen had en die waarschijnlijk alles weggestopt heeft.’

Grijnzend sloeg Brian zijn broer op zijn schouder. ‘En wat wil dat zeggen?’

‘Dat ik iets heb gemist.’

Brian legde zijn hand op zijn voorhoofd, precies op de plek waar hij de loop van de revolver moest hebben gezet. De revolver die in Adrians bureau lag. Hij maakte een schietbeweging en leek dat niet ironisch te vinden.

‘Volgens mij weten we allebei wat er nu moet gebeuren,’ zei Brian.

 

Adrian ging verzitten. Hij hoopte dat zijn eerdere bezoekje Mark Wolfe niet op het idee had gebracht dat hij misschien in de gaten werd gehouden. In de ochtendschaduwen zaten zwarte vlekken waar de rijzende zon geblokkeerd werd door bomen met hun jonge blaadjes. De wereld aan de andere kant van zijn raam vond Adrian niet geheel naakt, maar ook niet aangekleed. Soms dacht hij dat een seizoensverandering momenten kende waarop een natuurkracht op toestemming, op een startsein wachtte, dan kracht verzamelde en de winter in de lente veranderde.

Hij wist niet hoeveel seizoenswisselingen hij nog mocht meemaken. Ook wist hij niet hoeveel hij er nog bewust zou meemaken. Hij ging weer anders zitten om iets aan zijn broer te vragen, maar Brian was verdwenen. Hij vroeg zich af waarom hij zijn hallucinaties niet kon oproepen wanneer hij ze nodig had. Het zou zo prettig zijn om met iemand te kunnen overleggen en hij wenste dat het zelfvertrouwen van zijn broer hem kon helpen het zijne te vinden.

Waarschijnlijk was het op het randje van de wet wat hij van plan was. Maar als het al niet onwettig was, dan zou het dat moeten zijn. En immoreel. Daar was zijn broer, de beroemde advocaat, zeer behulpzaam bij. Advocaten hielden van de morele kleurschakeringen van grijs. ‘Brian?’

Stilte.

Dat had hij verwacht. Hij hield de deur in de gaten. Mark Wolfe kon nu elk moment naar buiten komen. Hij rilde.

Hij dacht weer aan zijn broer. Toen ze jong waren, was hij altijd verbaasd geweest dat Brian geen angst kende. Als Adrian en zijn vrienden iets deden – zwemmen, een balspel, kattenkwaad uithalen – deed Brian altijd mee en was hij meestal de eerste vrijwilliger voor de baldadige streken. Adrian herinnerde zich nog goed dat ze een keer bij hun ouders op het matje werden geroepen. Brian kreeg een standje en moest naar zijn kamer. Maar Adrian had het zwaarder te verduren gehad. Hij hoorde het zijn ouders nog zeggen: jij hoort op je kleine broertje te passen en Adrian, hoe had je hem kunnen laten... Hij had hun niet duidelijk kunnen maken dat, ondanks het verschil in leeftijd, Brian altijd de leider leek te zijn. Omgekeerde volgorde, dacht hij. Ons opgroeien verliep in omgekeerde volgorde. En toen zei hij hardop: ‘Maar dat is geen verklaring waarom je jezelf hebt doodgeschoten.’

Adrian vond alles uit zijn leven, behalve zijn werk, een mysterie. Waarom hield Cassie van hem? Waarom moest Tommy sterven? Wat was er misgegaan met Brian en waarom had hij niet gezien wat hij van plan was te gaan doen? Hij dacht dat zijn ziekte er wat mee te maken had. Alle vragen en alle verdriet die hem achtervolgden, verdwenen langzaam in een mistbank van verlies. Hij ademde diep uit. Ik ben nu al dood.

Een autoportier viel dicht. Snel keek hij de kant van het geluid op en zag Mark Wolfe wegrijden. Net zoals gisteren. De verkrachter vertrok.

Adrian keek op zijn horloge. Dat was een cadeautje van zijn vrouw geweest op hun vijfentwintigste trouwdag. Waterproof, hoewel hij zelden in het water zat. Shockproof, hoewel hij het nooit liet vallen. Een levenslang werkende batterij – tja, er is een goede kans dat het nog even door blijft lopen na mijn dood. Adrian nam zich voor een kwartier te wachten. De secondenwijzer tikte hypnotiserend verder.

Toen hij er zeker van durfde te zijn dat Mark Wolfe naar zijn werk in de winkel was, stapte Adrian uit zijn auto en liep snel naar het keurige huisje. Hij klopte hard op de deur en drukte lang op de bel. Toen de deur op een kier openging en de knipperende ogen van de moeder om een hoekje keken, zette hij een stap naar voren.

‘Mark is niet thuis,’ zei ze meteen.

‘Dat weet ik,’ zei hij en hij duwde tegen de deur. ‘Hij zei dat ik langs kon komen om even met u te praten.’

‘Heeft hij dat gezegd?’ Verwarring. Adrian rook zijn kans. Waarschijnlijk wist hij meer over de ziekte van de vrouw dan over zijn eigen ziekte.

‘Natuurlijk. We zijn oude vrienden. Dat weet u toch nog wel?’ Hij wachtte niet op het antwoord. Hij drong praktisch het huis binnen, liep meteen door naar de woonkamer en ging bijna op dezelfde plek als de vorige avond staan.

‘Ik herinner me u niet,’ zei ze. ‘En Mark heeft niet veel vrienden.’

‘We hebben elkaar al eerder gezien.’

‘Wanneer dan?’

‘Gisteren. Dat weet u toch nog wel.’

‘Ik weet niet...’

‘En toen zei u dat ik nog eens terug moest komen, omdat we nog zoveel te bespreken hadden.’

‘Ik zei tegen...’

‘We hebben het over zoveel dingen gehad. Over uw breiwerk. U wilde me uw breiwerk laten zien.’

‘Ik hou niet van breien. Alleen wanten breien is leuk. Die geef ik aan de buurkinderen.’

‘Wedden dat Mark die kinderen voor u naar binnen haalt.’

‘Ja. Klopt. Hij is een goede jongen.’

‘Natuurlijk. Hij is de beste jongen die er bestaat. Hij vindt het leuk om kinderen gelukkig te maken.’

‘Met wanten in de winter. Maar nu...’

‘Is het lente. Geen wanten meer. Niet tot komende herfst.’

‘Ik vergeet het bijna: waar kent u Mark van?’

‘Zou u voor mij geen wanten willen maken?’

‘Ja. Ik brei wanten voor kinderen.’

‘En Mark neemt ze mee naar huis. Wat een goede jongen.’

‘Ja. Hij is een goede jongen. Ik ben uw naam vergeten.’

‘En hij kijkt ook televisie met u.’

‘We kijken shows. Mark houdt van speciale shows. Vroeg op de avond kijken we samen naar alle grappige programma’s en dan lachen we, omdat ze daarin zo moeilijk doen. En dan zegt hij dat ik naar bed moet gaan, omdat zijn shows later beginnen.’

‘Dus hij kijkt met u uw shows en daarna kijkt hij zijn eigen shows op die mooie, grote televisie.’

‘Die heeft hij voor ons gekocht. Het is net alsof er dan echte mensen hier op bezoek zijn. Er komen niet veel vrienden langs.’

‘Maar ik ben uw vriend en ik ben er nu.’

‘Ja. U ziet er oud uit.’

‘Ben ik ook. Maar nu zijn we vrienden, hè?’

‘Ja. Ik denk van wel.’

‘Wat voor shows kijkt hij?’

‘Ik mag ze niet van hem kijken.’

‘Maar soms kunt u vast niet slapen. Klopt dat? En dan gaat u naar beneden...’

Glimlachend zei ze: ‘Zijn shows zijn...’ Nu lachte ze echt. ‘Ik zou die woorden niet mogen uitspreken.’

Ze had een ondeugende, kinderlijke blik in haar ogen. Adrian zag haar switchen tussen oud, ziek en kinderlijk. Hij wist dat hij iets belangrijks had gehoord en probeerde erachter te komen wat het kon zijn. Hij voelde zijn vrouw, zijn zoon en zijn broer om zich heen. Allemaal. Hier en toch ook niet hier. Ze probeerden hem duidelijk te maken wat het was. Ze trokken aan zijn scherpzinnigheid. Hij keek weer naar de vrouw. Twee gekken, dacht hij. Ik begrijp haar, maar zij begrijpt mij niet.

Adrian vond het net zoiets als een vreemde taal, waardoor hij aan Tommy moest denken, die zo ver weg was gestorven. Zo ver weg dat hij alleen maar in televisiebeelden aan die plek kon denken. Door die laatste gedachte keek hij naar de televisie en herinnerde zich ineens iets wat de vrouw had gezegd en iets wat zijn zoon had gezegd. Behalve dan dat het niet echt zijn zoon was geweest, maar de geest van zijn zoon. Breien, dacht hij. Ze breit.

‘Waar is uw computer?’ vroeg hij. ‘Bewaart u die bij uw breiwerk?’

De vrouw glimlachte. ‘Natuurlijk.’ Ze liep naar de tuinstoel en pakte de tas met wol en lapjes die daarnaast stond. Dezelfde plek als de avond hiervoor. Ze liep weer naar Adrian toe. En daar, onder knotten roze en rode wol lag een kleine Apple-laptop. Er hingen draden uit.

Hij keek naar de televisie. Als zijn moeder naar bed is, laat hij de computer op het scherm afspelen. ‘Ik zal deze aan Mark geven,’ zei hij. ‘Die heeft hij op zijn werk nodig.’

‘Hij laat hem altijd hier. Dat ding is altijd hier.’

‘Ja, maar die agent van gisteren wil hem hebben, dus brengt hij hem na zijn werk naar haar toe. Daarom heeft hij hem nodig.’

Adrian wist dat zijn leugens geloofd zouden worden, ook al was de oude vrouw koppig. Het was eigenlijk pervers.

Hij pakte de computer en liep naar de voordeur. Wachtwoord? Adrian dacht niet dat Mark Wolfe dom was. En hij herinnerde zich de minachtende blik van rechercheur Collins toen ze de computer had aangepakt die de verkrachter haar zo makkelijk had meegegeven. Candyman. Wat voor de hand liggend. Een wachtwoord zo boordevol associaties dat iemand die het apparaat zou doorlichten, zou verwachten dat het naar bezwarende bewijzen zou leiden, terwijl het alleen maar naar een onschuldig, leeg niets zou leiden.

De computer die hij in zijn handen had, de computer van de moeder, dat was de echte. Hij keek weer naar de grijsharige, verwilderd kijkende vrouw. ‘Heeft Mark vroeger ooit een huisdier geha...’

‘We hadden een hond. Butchie...’

Adrian glimlachte. Butchie. Zou kunnen.

‘Mark moest hem laten inslapen. Butchie joeg op dingen en beet mensen.’

Net als je zoon. De oude vrouw leek ineens in tranen te gaan uitbarsten. Adrian dacht even na en stelde toen voorzichtig een andere vraag. ‘En hoe heette die dochter van de buren, u weet wel, die hiernaast woonde, of was het wat verderop, toen Mark een tiener was?’

Haar gezicht veranderde direct. Ze hield haar hoofd scheef. ‘Dit is toch niet zo’n geheugenspelletje, hè? Ik kan me niet veel dingen meer herinneren en ik vergeet heel veel...’

‘Maar dat meisje herinnert u zich toch nog wel?’

‘Ik mocht haar niet.’

‘En ze heette...?’

‘Sandy.’

‘Zij was toch degene door wie Mark voor het eerst in de problemen raakte?’ De vrouw knikte. Hij vroeg zich af of Wolfe van ironie hield. Met de computer onder zijn arm liep hij naar de deur. Vlak voor hij de deurknop pakte, draaide hij zich weer om en vroeg: ‘Hoe heet u?’

Glimlachend zei ze: ‘Rose.’

‘Net als die prachtige bloem?’

‘Vroeger had ik prachtige rode wangen. Toen ik nog jong was en getrouwd was met...’ Ze stopte en sloeg een hand voor haar mond.

‘Wat is er met hem gebeurd?’

‘Hij heeft ons verlaten. Ik weet het niet meer. Het was heel erg. We bleven alleen achter en het was heel moeilijk. Maar nu zorgt Mark voor me. Hij is een goede jongen.’

‘Ja. Dat is hij. Wie heeft jullie verlaten?’

‘Ralph. Ralph heeft ons verlaten. Ik was altijd Ralphs Rose en hij zei dat ik voor eeuwig zou bloeien. Maar toen ging hij weg en nu bloei ik niet meer.’

Ralphsrose, dacht Adrian. Misschien. ‘Ik vond het heel gezellig, Rose. Als ik nog een keertje langskom, zullen we het over breien hebben. Misschien kunt u wanten voor me breien.’

‘Dat zou leuk zijn,’ vond ze.