13
Adrian had een groot deel van zijn academische leven angst bestudeerd. Dat onderwerp had bijna vijftig jaar geleden zijn interesse opgewekt, toen hij na zijn eerste collegesemester in ontzettend slecht weer naar huis was gevlogen. Hij had gefascineerd naar de reacties van de andere passagiers gekeken terwijl het vliegtuig schudde en trilde tussen de donkere onweerswolken, zelfs zo gefascineerd dat hij zijn eigen angst vergat. Gebeden. Gillen. Witte knokkels en snikken. Tijdens een luchtzak, toen het motorgebrul het gegil had overstemd, had hij om zich heen gekeken en zich voorgesteld dat hij de enige rat in een doodeng doolhof was die observeerde.
Als professor had hij talloze experimenten in zijn lab uitgevoerd om te proberen de perceptuele factoren te identificeren die de te verwachten hersenreactie stimuleerden. Visuele tests. Gehoortests. Gevoelstests. Sommige van zijn universiteitsgelden waren overheidssubsidies, soms militaire toelages omdat het leger altijd geïnteresseerd was in manieren om angst bij zijn soldaten te verminderen. Dus had Adrian zijn werkbare leven verdeeld tussen lesgeven, lezingen geven en avonden lang klinische onderzoeken voorbereiden met zijn assistenten.
Dat was zeer bevredigend geweest en vaak intrigerend en het had bijzonder veel opgeleverd. Alleen had hij zich na zijn pensionering gerealiseerd dat hij zowel heel veel als heel weinig wist over zijn onderwerp. Hij wist bijvoorbeeld hoe en waarom het zien van een slang versnelde ademhaling, verhoogde polsslag, transpiratie, tunnelvisie en bijna paniek veroorzaakte bij veel onderzoekspersonen, altijd psychologiestudenten. Hij had onder onderzoekspersonen systematisch desensibilisatieonderzoek gedaan met foto’s van slangen van National Geographic, knuffelslangen en echte slangen om te meten of en in hoeverre ‘bekendheid met’ de angst verminderde. Hij had ook het soort onderzoeken gedaan waarbij de onderzoekspersonen abrupt werden geconfronteerd met grote aantallen van het gevreesde onderwerp. Zoals Indiana Jones ontdekte dat hij in een ondergrondse slangenkuil zat, in de eerste film van de Spielbergserie. Adrian hield niet van dat soort onderzoeken. Te veel zweet en gegil. Hij prefereerde het langzame onderzoekspad.
Zijn broer had – voordat hij zelfmoord pleegde – vaak de spot gedreven met Adrians werk. ‘Wat ik van de oorlog heb geleerd,’ had Brian ooit tegen hem gezegd, ‘is dat angst ons allerbeste beveiligingssysteem is. Het is onze beveiliging in gevaarlijke tijden. Het laat je de wereld misschien als een beetje te gevaarlijk zien, maar achteraf ben je blij dat die angst je uit de problemen heeft gehouden.’
Terwijl hij over zijn oude campus liep bedacht Adrian glimlachend hoe erg hij het commentaar van zijn broer miste. Het ene moment kon Brian praten als een brave filosoof uit Oxford en het volgende moment als een opgewonden, obsceniteiten brallend straatschooiertje. Hij was bereid elke rol te spelen die nodig was voor een zaak die hij op zich had genomen. Zijn broer werkte zowel voor goed betalende firma’s als pro Deo voor de American Civil Liberties Union en het Southern Poverty Law Center. Voor die laatsten deed hij vaak doodstraffen in plattelandsdistricten. Daar liepen de verdachten, van wie er regelmatig een aantal onterecht waren beschuldigd, regelmatig grote kans op de elektrische stoel totdat Brian zich ermee bemoeide.
Brian, dacht hij, bezat de kwaliteit om iedereen te laten denken dat hij was zoals zij. Maar misschien was die kameleoneigenschap toch niet zo goed, want op een ochtend had zijn broer, die hij altijd de sterkste man op aarde had gevonden, de 9mm tegen zijn slaap gezet en de trekker overgehaald. Hij had geen briefje achtergelaten. Dat was verkeerd geweest, vond Adrian. Hijzelf zou wel hebben laten weten waarom.
Adrians leven was gewijd aan het ontrafelen van mysteries. Waarom zijn we bang? Waarom gedragen we ons zoals we doen? Waarom voelen we ons zoals we ons voelen? Waar komt angst vandaan? Maar toch, nu zijn rationele tijd opraakte, merkte hij dat hij nog steeds geen antwoorden had gevonden op de grote vragen in zijn leven en dat hij een ziekte onder de leden had waardoor die antwoorden steeds moeilijker te vinden waren.
Adrian liep bewust langzaam. Deels bepaalde zijn leeftijd het tempo. Maar hij was ook diep in gedachten verzonken en probeerde zijn volgende zet te bepalen. ‘Brian,’ zei hij hardop. ‘Ik kan wel een beetje hulp gebruiken.’
Twee jongerejaars studentes keken hem glimlachend aan voordat ze zich weer vol overgave aan hun mobieltjes wijdden. Ze liepen naast elkaar, vriendinnen, maar praatten met onzichtbare vrienden. Niet zo heel erg anders dan wat ik doe, dacht hij. Alleen is degene met wie ík praat dood.
Groepjes studenten liepen naar de collegezalen en in de verte gaf een bel aan dat het drie uur ’s middags was. Adrian herinnerde zich dat dit het tijdstip was waarop zijn broer in Vietnam versterking had ingeroepen die zijn leven had gered. Het was een verhaal dat zijn broer soms vertelde na een paar glazen alcohol, als het schemerig was en er nog maar een paar mensen luisterden. Want het was een verhaal dat hij alleen maar wilde delen met de mensen die van hem hielden, over een patrouille in de A Shau-vallei.
‘We waren pal bij de basis. Nog een klein stukje marcheren aan het eind van een lange, saaie dag. Heet, dorstig, allemachtig moe.’ Adrian keek om zich heen en verwachtte Brian te zien, omdat diens stem in zijn oor echode en weer het verhaal vertelde dat hij al zo vaak had gehoord. Maar hij zag hem nergens. ‘Met andere woorden, Audie, het was het perfecte moment en de ideale plek om niet goed op te letten.’
De patrouille bestond uit twintig man en de week ervoor hadden ze diezelfde weg drie keer zonder problemen afgelegd. Brian had de omgeving beschreven: de rij dikke, donkere bomen, zo’n vijfenzeventig meter verderop langs de rechterkant van een open rijstsawa, een paar hutten en een paadje dat naar een dorpje meer naar links leidde. Een paar boeren werkten op de velden in de middagzon. Het waren bekende, vriendelijke beelden. Alles was zoals altijd.
Toen hij het verhaal vertelde, had Brian dat laatste minstens drie keer herhaald. Als altijd. Als altijd. Als altijd. Hij had het als een vloek uitgesproken. Ze waren bekaf en wilden zo snel mogelijk op de basis terug zijn, wilden wat eten, wat slapen en zich wat opfrissen. Er was, zo vertelde hij zijn broer, absoluut geen enkele reden om stil te staan.
Maar deze dag – Brian zei elke keer dat hij het verhaal vertelde dat het een dinsdag was – liet hij wel stilhouden. De mannen die onder zijn bevel stonden, lieten zich op de grond vallen. De vijfentwintig kilo zware bepakking en een temperatuur van boven de 40 graden vertraagden het besluitvormingsproces, zei Brian ook elke keer tegen zijn broer. ‘Misschien kun je dat eens bestuderen,’ voegde hij daar dan aan toe. Er werd gekreund en gesteund, want het is vaak veel vermoeiender om te stoppen dan om door te banjeren. Loom dronken de mannen water uit bijna lege bidons en ze staken sigaretten op, terwijl Brian met zijn verrekijker de bomenlijn afspeurde. Hij had moeite zich te concentreren, liet langzaam zijn blik over elke vorm en schaduw glijden. Hij zag niets. Absoluut niets. Hij had zich er alleen maar rottiger door gevoeld.
‘Audie, soms weet je het gewoon. Als alles er normaal uitziet, maar dat eigenlijk niet is. En dat is wat ik die dag had. Het was me allemaal té normaal. Veel te normaal.’ En dus had Brian de hele bomenrij op zijn plattegrond uitgezet en vervolgens de coördinaten ervan doorgebeld naar de basis, nadat hij de artillerieofficier had voorgelogen dat hij beweging tussen de bomen had gezien.
Het eerste salvo was kort daarna afgevuurd en had de twee boeren en een waterbuffel gedood. Brian had die doden genegeerd, had rustig een correctie doorgegeven en een paar tellen later schoten er explosieven de jungle in. De aarde had geschud. De lucht was vergeven van het geluid van fluitende granaten. De explosies reten de bomenrij aan gort, zonden een dodelijke stroom van stukken hout en metaal de lucht in. Binnen een paar tellen was het voorbij.
De mannen van het peloton hadden niet veel zin om de schade op te nemen, maar hij beval het hun. In stilte liepen ze langs de boeren. Glinsterende ingewanden en lichaamsdelen lagen verspreid tussen de groene scheuten ontkiemende rijst. Bloed lag als dikke olie op het waterige oppervlak van de sawa’s. Vanuit het dorp kwamen mensen aanlopen en de eerste rouwkreten klonken door de middaghitte. En toen zagen ze een ware nachtmerrie.
Er moest meer dan een compagnie nva op hen hebben liggen wachten tussen de bomen, precies naar waar Brian het artilleriespervuur had laten richten. Overal waar ze keken, lagen lichamen en delen van lichamen. Die waren uit elkaar geblazen, beland in bomen. Hoofden. Armen. Benen. Torso’s. De amper herkenbare, maar overduidelijke resultaten van de inslagen van een 75mm houwitsergranaat. Overal waren bloedsporen, kapotte geweren en een landschap dat doordrenkt was met bloed. Een paar gewonden kreunden. Anderen hadden zich wellicht dieper in de jungle teruggetrokken, om te hergroeperen of te sterven. Dat had Brian niet geweten. En het had hem niets kunnen schelen.
Geen van zijn mannen had iets gezegd. Een paar fluisterden wat of haalden sneller adem, terwijl ze door de bloedplassen liepen. Ze volgden Brian en liepen systematisch naar elke mogelijke schuilplek om gewonde vijanden dood te schieten. Hij zei dat hij zich niet kon herinneren dat hij dat bevel had gegeven, maar hij moest het wel hebben gegeven. Daarna had hij de doden geteld: meer dan achtenzeventig. Een belangrijke overwinning, terwijl er niet eens een gevecht had plaatsgevonden. Alleen maar een afslachting. Iedere man van het peloton had begrepen dat, als ze hadden gedaan wat ze al die andere keren hadden gedaan toen ze bij dat rijstveld waren, ze allemaal vermoord zouden zijn in een hinderlaag. Vanaf dat moment twijfelde niemand meer aan Brians instincten. Dat had hij zijn broer verteld.
Hij had er een medaille voor gekregen. Adrian bedacht dat hij dat nooit met trots had verteld, maar juist een beetje verdrietig. Zijn broer zat gevangen in zijn eigen verhaal. En hij vroeg zich af of dat bij hem ook het geval was.
‘Ik weet dat je het kunt, Audie.’ Hij draaide zich om, maar hoorde zijn broer alleen maar en zag hem niet.
Hij liep snel verder. De psychologiefaculteit was in een van de modernere campusgebouwen gehuisvest. Het was een onopvallend, ivoorkleurig, vierkant gebouw van bakstenen en cement met brede deuren. Adrian vond het prettig dat het zo’n onopvallend gebouw was. Het miste de uitstraling van dat van bedrijfskunde of van scheikunde. Het voordeel van een onopvallend gebouw, vond hij, was dat het ruimte gaf aan de ideeën die erin werden ontwikkeld. Het koesterde hun intellect in plaats van er schreeuwend de aandacht voor op te eisen.
Adrian liep via de trappen naar de derde verdieping. Hij zei tegen zichzelf dat hij naar kamer 302 moest en zijn lippen bewogen toen hij de naam herhaalde van de man naar wie hij op weg was. Een oude vriend en collega. Toch wilde hij binnen de muren van zijn eigen faculteit niets van zijn ziekte laten merken. Hou je kop erbij, zei hij tegen zichzelf. Ook bij de details. Hij klopte op de deur en duwde die open. ‘Roger?’ zei hij, terwijl hij naar binnen liep.
Een keurige, kale, slanke man met de lengte van een basketballer zat gebogen voor een computerscherm en een knappe jonge vrouw zat zenuwachtig naast hem. De kamer was vol boeken op zwarte, stalen boekenplanken. Er hing ook een aantal Wanted-posters van de fbi, waardoor die muur sprekend op die van een postkantoor leek. Daartegenover hing een ingelijste filmposter van The Silence of the Lambs, gesigneerd met zwarte inkt door de producer en scriptschrijver.
‘Adrian! De beroemde professor Thomas! Kom binnen! Kom binnen!’
Professor Roger Parsons werkte zich uit zijn stoel en gaf Adrian een hand.
‘Ik wil geen studieoverleg storen...’
‘Nee, nee, dat doe je helemaal niet. Mevrouw Lewis en ik bespraken net haar eindpaper, dat bijzonder goed is...’ Adrian gaf de jonge vrouw een hand.
‘Roger, ik vroeg me af of je me zou willen helpen...’
‘Maar natuurlijk! Allemachtig, je hebt maanden geleden voor het laatst je neus hier laten zien... en nu dit onverwachte genoegen! Hoe gaat het met je? En waarmee kan ik je helpen?’
‘Professor, zal ik weggaan?’ vroeg de studente. Roger Parsons keek vragend naar Adrian. Die was allang blij dat hij de eerste vraag van zijn oude vriend niet hoefde te beantwoorden.
‘Weet mevrouw Lewis iets van ongebruikelijke criminele gedragspatronen?’
‘Toevallig wel,’ bevestigde Roger Parsons.
‘Dan heb ik graag dat ze blijft.’
De jonge vrouw ging verzitten, een beetje perplex, maar duidelijk vereerd dat ze mocht blijven. Adrian vroeg zich af of ze wist wie hij was, maar zijn jongere ex-collega stak al van wal: ‘Dit is de allerbeste professor, en mentor voor ons allemaal, naar wie ze de faculteitshal hebben vernoemd. En we zijn zeer vereerd dat hij hier langskomt, ook al heeft hij een paar vragen.’
‘Ik wilde dat ik meer wist over abnormale psychologie,’ zei Adrian.
‘Nou, dan denk ik dat je jezelf onderschat, professor. Maar wat je niet weet, zal ik je graag vertellen,’ antwoordde Roger. ‘En wat wil je weten?’
‘Criminele paren. Manlijke en vrouwelijke koppels...’
Roger knikte: ‘Ah... fascinerend. Daar bestaan meerdere relevante profielen voor. Over wat voor soort misdaad hebben we het?’
‘Een toevallige ontvoering. Een onbekende van de straat plukken.’
Roger Parsons trok zijn wenkbrauwen op. ‘Zeer ongebruikelijk. Zeer zeldzaam. En het doel van deze ontvoering?’
‘Op dit moment nog onbekend.’
‘Geld? Seks? Iets pervers?’
‘Ik weet het echt niet. Nog niet.’
‘Mogelijk alle drie. Misschien nog wel meer,’ mompelde Parsons. ‘In elk geval niets goeds, mogelijk zeer slecht.’ Adrian knikte en zijn ex-collega vertelde op collegetoon: ‘Dat maakt het veel moeilijker. Want wat we weten over dit soort criminelen, weten we meestal pas nadat ze opgepakt zijn. Een soort terugwerkende psychologie om de puzzelstukjes op hun plek te leggen. Achteraf is het allemaal volkomen logisch.’
‘Dat kan nu niet. Ik moet werken met kleine stukjes informatie.’
Roger Parsons strekte zijn lange benen en dacht hard na. ‘Gaat het om iemand die je kent... Dit is geen hypothetisch, academisch onderzoek, hè?’
‘Niet helemaal. Maar toch ook weer wel. Een jonge vrouw met wie ik kort contact heb gehad. Ik probeer buren te helpen.’ Adrian aarzelde even en ging toen verder: ‘Je discretie is zeer belangrijk. En die van u ook,’ zei hij tegen de jonge vrouw die zich bezorgd leek te maken over de wending van dit gesprek. ‘Het is een misdaad, die zich...’ – weer aarzelde Adrian even – ‘... lijkt te ontvouwen. Maar ik weet niet hoe.’
‘De ontvoerde... wat weet je van haar?’
‘Jong. Tiener. Zeer onzeker. Heel slim. Aantrekkelijk.’
‘En de politie...’
‘Doet haar best. Werkt bijzonder rechtlijnig, ik weet niet of dat in dit geval goed is.’
Roger knikte weer. ‘Ja, daar heb je gelijk in. Feiten kunnen een misdaad oplossen als er een lijk is. Maar dat is er in dit geval niet.’
‘Nog niet.’
‘Oké. En je weet absoluut zeker dat het een onbekende man en vrouw waren die haar hebben ontvoerd? Kunnen het geen mensen zijn die haar kenden?’
‘Ja. Absoluut zeker. In elk geval zo zeker als ik kan zijn.’
De jongere professor dacht even na. ‘Wil je dat ik ga speculeren? Want meer kan ik niet doen. Het is pure speculatie...’ Adrian gaf geen antwoord, wist dat het niet nodig was. ‘Oké. Het gaat hoogstwaarschijnlijk om seks. Maar ook om macht. Die twee zullen erotisch plezier uit onderwerping halen. Ze zullen hun eigen genot voeden met het plezier dat ze daarin vinden. Zoveel mogelijkheden. Ik heb eigenlijk meer informatie nodig om je een redelijk profiel te kunnen geven...’
‘Meer heb ik niet. Nog niet.’
Roger dacht weer na. ‘Oké. Eén ding dan, Adrian... en pin me daar niet op vast... Volgens mij moet je je focussen op het doel als je wilt begrijpen wat je net beschreven hebt.’
Adrian merkte dat hij naar de boevengalerij van de fbi aan de muur keek. Even leek het alsof die tegen hem praatte als een Grieks koor, maar toen realiseerde hij zich dat het professor Parsons was die weer verder praatte. ‘Oké. Hoe creëert het slachtoffer het gevoel van invloed, macht en belangrijkheid bij het criminele koppel? Behalve het seksuele spel, wat wil het koppel bereiken... want iets willen ze. Misschien in het geheim, misschien niet. Macht. Controle. In dit soort misdaden spelen veel psychologische factoren mee. En helaas alleen akelige.’
‘Hoe zou de politie dit aanpakken...?’
Roger zei hoofdschuddend: ‘Niet. In elk geval tot er een lijk is gevonden. Of, zoals bij de mormonen met hun polygamie, als het kind weet te ontsnappen. En dat lukt ze maar heel af en toe. Ontsnappen is heel moeilijk bij dit soort ontvoeringen. Vanuit onze luxe stoel kunnen wij makkelijk denken “Tja, waarom lopen ze niet weg en bellen ze de politie niet?” maar daar zijn psychologische sprongen voor nodig die zeer moeilijk te maken zijn. Heel, heel moeilijk...’
‘Dus de politie...’
Parsons zwaaide met zijn arm door de lucht. ‘Als die eenmaal een lichaam hebben, dood of levend, dan kunnen ze terugredeneren. Misschien. Maar dat is niet waarschijnlijk. Ik zou in elk geval niet durven hopen op een goed resultaat.’
Adrian knikte. Er is nog iets anders, hoorde hij de stem van zijn broer in zijn oor zeggen.
‘En er is nog iets anders,’ zei Roger Parsons rustig, alsof hij door de overledene op het idee was gebracht. Adrian wachtte. ‘Bij dit soort misdaden tikt er ook altijd een klok.’
‘Een klok?’
‘Ja. Zolang het slachtoffer opwinding, prikkeling en passie weet op te wekken, is ze bijzonder waardevol voor het koppel. Maar zodra dat over is, of als ze haar gewoon zat worden, of als ze niet meer in haar soort opwinding geïnteresseerd zijn, dan is ze waardeloos. En zal ze afgevoerd worden.’
‘Vrijgelaten?’
‘Nee. Niet per se.’ Het viel even stil, omdat de twee professoren de waarschijnlijke mogelijkheden overdachten. In die stilte hoorden ze allebei de studente hoorbaar ademhalen, alsof er een koude wind door de kamer blies. Ze keken naar mevrouw Lewis.
Die had haar hoofd gebogen, alsof ze te verlegen was om te vertellen wat ze had bedacht. En ze had rode wangen alsof ze zich schaamde voor wat ze had bedacht. Aarzelend en zacht zei ze: ‘Ian Brady en Myra Hindley. 1966. Engeland. De Moors-moorden.’
Roger Parsons klapte enthousiast in zijn handen. ‘Ja!’ zei hij en zijn stem galmde door het kamertje. ‘Natuurlijk! Bravo, mevrouw Lewis. Goede observatie. Adrian, daar zou je mee moeten beginnen.’
De studente glimlachte toen ze geprezen werd door haar professor. Maar Adrian bedacht dat het niet makkelijk moest zijn om op zo’n jonge leeftijd al de namen en verdorven daden van beruchte seriemoordenaars te kennen.