12

Terri Collins keek naar de oude man die in een hoek van de woonkamer zat en dacht: hij kan nooit de reden zijn dat ik hier ben.

Adrian Thomas ging verzitten, ongemakkelijk onder haar blik. De rechercheur had een meedogenloze blik, nog erger dan een sceptische. Hij voelde zijn gedachten alle kanten op gaan en hij hoopte dat hij niet zo warrig zou worden als toen hij de politietelefoniste had gebeld. Hij nam nog een keer in stilte zijn observaties en details door, zoals een acteur zijn tekst doorneemt. Hij probeerde van dit alles een samenhangende verklaring te maken van wat hij had gezien, zodat de rechercheur niet de indruk zou krijgen met een verwarde, oude man te praten, ook al was hij dat.

Toen ze naar Mary Riggins en Scott West keek, keek Adrian stiekem snel rond in de hoop dat Brian ergens in een hoekje zat en hem kon vertellen hoe hij deze vrouw moest aanpakken. Maar Adrian was alleen, in elk geval zag hij nu geen begeleiders.

‘Mevrouw Riggins,’ zei Terri langzaam, ‘ontvoeringen zijn gecompliceerde misdaden. Vaak gaat het of om losgeld of om een vervreemd familielid dat een kind van een ander familielid steelt.’

Mary schudde haar hoofd, hoewel haar geen vraag was gesteld.

‘En er is nog een derde type,’ zei Scott met een valse blik in zijn ogen. ‘Seksuele redenen.’

Terri knikte. ‘Klopt. Zelden. Net zo vaak als de kans om door de bliksem te worden getroffen.’

‘Volgens mij moeten jullie je daarop concentreren,’ zei Scott.

‘Oké, maar ik wil die andere graag uit kunnen sluiten...’

‘En tijd verspillen?’ viel Scott haar in de rede.

Terri keek Scott aan. Ze had al gedacht dat hij het onderzoek graag die kant op wilde hebben. Ze vond het idee heel vervelend dat ze die richting op werd gedwongen door iemand van wie ze vermoedde dat hijzelf seksuele handelingen met Jennifer had verricht. Ze besloot tot de aanval over te gaan. ‘Misschien kunt u me meer vertellen. Misschien in uw praktijk...’ begon ze aarzelend, maar al gauw tuimelden de woorden haar mond uit, ‘... misschien een patiënt. Iemand die boos of ontevreden is. Misschien psychotisch, iemand die u pijn wil doen en daarvoor Jennifer heeft uitgekozen.’

Scott had zijn hand al omhoog gestoken. ‘Dat is hoogst onwaarschijnlijk, rechercheur. Ik ben me zeer bewust van alle problemen van mijn patiënten en geen van hen is tot dit soort dingen in staat.’

‘Oké. Maar u hebt vast wel... zaken die minder bevredigend zijn afgesloten?’

‘Natuurlijk,’ brieste Scott. ‘Iedere therapeut met enige zelfkennis weet dat hij niet de ideale therapeut voor iedere patiënt is. Mislukkingen zijn onvermijdelijk...’

‘En is het dan zo raar om te denken dat een van die minder bevredigend afgesloten zaken kan leiden tot een wrok jegens u?’

‘Het is zeer onlogisch, rechercheur.’ Hij klonk heel formeel. ‘Om aan te nemen dat een van mijn patiënten een zodanige wrok ontwikkelt... nee. Onmogelijk. Dat zou ik weten.’

Ja hoor, dacht Terri. Ze bedacht dat ze moest voorkomen dat haar eigen mening over Scott – of wat ze vermoedde door wat ze op Jennifers harde schijf had gezien – dit gesprek zou beïnvloeden. Maar stiekem keek ze uit naar het moment dat ze hem die vragen ging stellen. ‘Toch zal ik op een gegeven moment namen van u willen hebben.’

Scott maakte een klein gebaar. Het kon bevestigend of ontkennend zijn. Het kon allebei. Of geen van beide. Terri verwachtte niet dat hij zou meewerken. Ze richtte zich weer op Mary Riggins. ‘Oké. Familie... zullen we beginnen met familieleden van uw overleden man?’

Mary keek verward. ‘Tja, het contact met hen is niet geweldig, maar...’

‘Is Jennifer een bron van conflicten met hen?’

‘Ja. Haar grootouders klagen dat ik haar niet vaak genoeg naar hen breng. Ze zeggen dat ze het enige is wat hun rest van hun zoon. En ik heb nooit goed met haar twee tantes kunnen opschieten. Het voelt alsof ze mij de schuld van zijn dood geven. Maar dat is niet zo geëscaleerd dat...’

Terri merkte op dat Mary Riggins niet de naam van haar overleden echtgenoot gebruikte. David. Het was een detail, maar het viel wel op. Ze haalde diep adem en zei: ‘Ik zou graag hun namen en adressen hebben.’ Ze aarzelde. Ze had een paar dingen gehoord, die suggereerden dat familie de reden voor Jennifers weglopen kon zijn, maar meer niet. ‘En losgeld? Ik neem aan dat u nog geen contact hebt gehad met iemand die geld wilde hebben?’

Mary Riggins schudde haar hoofd. ‘We hebben ook niet veel... Ik bedoel: in dat soort zaken gaat het vaak om zonen of dochters van zakenlieden. Of van politici. Of iemand met veel geld. Toch?’

‘Dat kan.’ Terri hoorde hoe moe ze klonk en vond het niet professioneel van zichzelf.

‘Aanranders,’ herhaalde Scott boos. ‘Hoeveel wonen er hier in de buurt?’

‘Een paar. Ik zal een lijst opvragen. Maar u weet toch dat de kans dat Jennifer van de weg is geplukt door een of andere onbekende crimineel – een seriemoordenaar of een verkrachter – zeer klein is? Dat gebeurt echt alleen in films en op de televisie...’

‘Maar het komt voor,’ onderbrak Scott haar.

‘Het komt inderdaad voor.’

‘Zelfs hier,’ ging hij verder.

‘Ja. Zelfs hier.’

Scott keek zeer zelfvoldaan. Er was een heleboel, dacht Terri, dat ze zeer vervelend aan hem vond. Ze kon zich eigenlijk niet voorstellen dat iemand dacht dat hij hem of haar kon helpen. ‘En er worden toch ook wel studentes vermist...’ ging hij verder.

‘Ja. Maar dat zijn meisjes met drank-, drugs- of emotionele problemen of met liefdesverdriet. Altijd...’

‘En dat meisje dan uit dat stadje hier in de buurt, van wie het lichaam in het bos werd gevonden. Zes jaar na haar verdwijning?’

‘Dat weet ik nog, ja. En ik weet ook nog dat de verkrachter uiteindelijk in een andere staat is gearresteerd en heeft bekend dat hij haar heeft vermoord. Volgens mij was dat een unieke zaak in onze jurisdictie.’

‘Voor zover u weet,’ zei Scott.

‘Inderdaad, voor zover we weten.’

‘Maar rechercheur, luistert u nou eens naar wat professor Thomas te vertellen heeft,’ vond Mary.

Terri keek naar de oude man. Hij staarde in de verte alsof hij ergens anders was en ze dacht een grijze waas achter zijn ogen te zien. Dat was geen goed teken. ‘Vertelt u me nog eens alles wat u hebt gezien,’ zei ze. ‘En dan bedoel ik: echt alles.’

 

Adrian vertelde over de vastbesloten blik van Jennifer. Over het busje dat ineens uit het niets was verschenen, afremde en even stapvoets achter haar reed. Hij beschreef zo goed mogelijk de vrouw achter het stuur en de man die uit zijn zicht was verdwenen. Vertelde over de korte pauze en over het overhaaste vertrek. En ten slotte vertelde hij over het roze petje dat naast de stoep had gelegen, dat hem naar de straat had gebracht waar Jennifer woonde, naar haar huis en haar woonkamer. Hij probeerde uit alle macht om alles kort en overzichtelijk te vertellen, zo direct en kernachtig mogelijk. Hij opperde geen enkele conclusie die de geesten van zijn vrouw en broer hadden getrokken, dat liet hij aan de rechercheur over.

Hoe langer hij vertelde, hoe wanhopiger hij de moeder zag worden en hoe kwader haar vriend werd. De rechercheur daarentegen zag hij bij elk detail dat hij vertelde kalmer worden. Adrian vond dat ze wat weg had van de professionele pokeraars op televisie: wat ze dacht was niet op haar gezicht af te lezen.

Toen hij stil viel, boog ze haar hoofd en las haar aantekeningen door. Op dat moment hoorde hij iemand fluisteren: ‘Ik geloof niet dat je haar hebt overtuigd.’ Brian. Adrian keek niet naar waar het geluid vandaan kwam, hij bleef naar de rechercheur kijken. ‘Ze denkt erover na. Dat is goed. Maar ze gelooft het niet. Nog niet,’ ging Brian verder. Hij klonk vol zelfvertrouwen.

Adrian keek even snel naar opzij. Zijn broer zat naast hem op de bank. De jonge dienstplichtige uit Vietnam was verdwenen en vervangen door de volwassen bedrijfsjurist die hij was geworden. Zijn zandkleurige haar was dunner geworden en er liepen grijze strepen door zijn lokken, die over zijn oren en op zijn boord vielen. Brian had altijd lang haar gehad – niet ex-hippielang in een staart, maar slordig, anti-establishment. Hij droeg een duur blauwgestreept kostuum en een Italiaans overhemd. Alleen zijn stropdas had hij losgetrokken.

Hij leunde achterover en sloeg zijn benen over elkaar. ‘Nope. Ik heb die wegkijkblik al zo vaak gezien. Meestal verschijnt die als je cliënt tegen je begint te liegen, omdat hij zich daar eerst een beetje schuldig over voelt. Ze bedenkt nu dat wat ze dacht dat het was – je weet wel: een weggelopen tiener – misschien iets heel anders zou kunnen zijn. Maar dat weet ze niet zeker. Ze weet het helemaal niet zeker en ze wil wel de goede beslissing nemen, want een fout kan haar een promotie kosten.’ Brian sprak op een gedragen toon, alsof zijn observatie van rechercheur Collins een van de gedichten was waar Adrian zo van hield. ‘Weet je, Audie. Dit gaat niet makkelijk worden.’

‘Wat moet ik nu doen?’ vroeg Adrian fluisterend. Hij zei tegen zichzelf dat hij niet zijn hoofd om moest draaien, maar deed het toch, een klein beetje, omdat hij het gezicht van zijn broer wilde zien.

‘Sorry?’ zei Terri die merkte dat hij naar opzij keek.

‘Niets,’ zei Adrian. ‘Ik dacht even hardop.’ De rechercheur keek hem zo lang aan dat hij zich er ongemakkelijk bij voelde. Noch de moeder, noch de vriend had er iets van gemerkt, die hadden het veel te druk met hun eigen nachtmerrie.

‘Ze is slim,’ zei Brian bewonderend. ‘Ik denk dat ze meestal precies weet wat ze doet, alleen weet ze nu even niet hoe ze verder moet. Nog niet. Je moet het haar uitleggen, Audie. Die moeder en haar slijmerige vriend zijn niet belangrijk. Absoluut niet. Maar deze rechercheur wel. Vergeet dat niet.’

Adrian knikte, maar had geen idee wat hij moest zeggen, behalve dan haar precies vertellen wat hij had gezien, zodat ze haar eigen conclusies kon trekken.

‘Zo meteen komt ze met meer gedetailleerde vragen,’ fluisterde Brian in zijn oor. ‘Ze heeft meer informatie voor haar baas nodig. En ze gaat je op de proef stellen. Ze wil weten hoe betrouwbaar je als getuige bent.’

‘Professor Thomas,’ begon Terri, ‘of hebt u liever dat ik doctor zeg...’

‘Dat maakt me niet uit.’

‘U bent gepromoveerd in de psychologie, hè?’

‘Ja. Maar ik ben geen therapeut, zoals doctor West. Ik was meer van de experimenten. Een laboratoriumnerd.’

Ze glimlachte, alsof het woord wat spanning opriep, wat niet het geval was. ‘Natuurlijk. Maar ik wil graag nog een paar dingen duidelijker hebben. U hebt niet echt gezien dat Jennifer tegen haar wil in dat busje werd geduwd, hè?’

‘Dat klopt.’

‘U hebt ook niemand gezien die haar vastgreep of sloeg of iets anders gewelddadigs deed.’

‘Nee. Alleen dat ze daar stond. En daarna was ze verdwenen. Van waar ik zat, kon ik niet precies zien wat er met haar gebeurde.’

‘Hebt u een gil gehoord? Of geluiden of een val?’

‘Sorry. Nee.’

‘Dus als ze in dat busje is terechtgekomen, dan kan het uit vrije wil zijn geweest.’

‘Daar leek het niet op, rechercheur.’

‘En u denkt niet dat u de bestuurder of de passagier kunt herkennen?’

‘Dat weet ik niet. Ik heb ze alleen maar en profil gezien. En zelfs dat maar een paar tellen. Het was schemerig. Al bijna donker.’

‘Nee, Audie. Dat is niet waar. Je kon het goed zien. Volgens mij zou je ze kunnen herkennen als je ze weer zag.’ Adrian draaide zich half om om zijn broer tegen te spreken, maar draaide snel weer terug en hoopte dat de rechercheur het niet had gezien.

Terri Collins knikte. ‘Dank u wel. U hebt me goed geholpen. Als ik wat meer onderzoek heb gedaan, kom ik zeker nog eens bij u langs.’

‘Ze is echt goed,’ zei Brian. Hij leunde zover naar voren dat hij bijna Adrians schouder raakte en zei opgewonden: ‘Ze is echt heel goed. Maar ze weet nog niet precies wat ze aan jou heeft, Audie.’

Voor Adrian kon reageren, vroeg Scott: ‘Wat wordt uw volgende stap, rechercheur?’ Hij zei het op een zakelijke toon, waarvan Adrian vermoedde dat mensen hem ervoor betaalden.

‘Ik wil uitzoeken of ik meer te weten kan komen over het verdachte busje dat professor Thomas heeft beschreven. Dat is iets concreets waarmee ik aan de slag kan. Ook ga ik in de landelijke en federale criminele databanken zoeken naar soortgelijke ontvoeringen. Ondertussen moeten jullie het me laten weten als iemand contact opneemt.’

‘Gaat u de FBI niet inschakelen? Wilt u onze telefoon niet aftappen?’

‘Dat is nog wat voorbarig. Eerst moeten we weten of iemand inderdaad losgeld eist. Maar voorlopig ga ik nu terug naar het bureau om alles met mijn baas door te spreken.’

‘Ik vind dat Mary en ik daarbij horen te zijn,’ zei Scott boos.

‘Als u dat wilt.’

‘Hebt u ooit eerder aan een ontvoeringszaak gewerkt, rechercheur?’

Terri aarzelde. Die vraag wilde ze niet naar waarheid beantwoorden, want dan zou ze nee moeten zeggen. En dat zou de situatie alleen maar erger maken, wat volgens het politiehandboek een grote fout was.

‘Ik vind dat ik met u mee moet gaan, rechercheur, om te kijken wat uw baas zegt...’ en tegen Mary zei hij: ‘En jij blijft hier. Hou de telefoons in de gaten. Zorg dat je op rare dingen bent voorbereid.’

Mary snikte als antwoord, maar leek ermee in te stemmen.

Adrian realiseerde zich dat naar hun idee – dat van Scott en van de rechercheur – zijn rol was uitgespeeld. Hij hoorde Brian naast zich gaan verzitten. ‘Ik had het je gezegd,’ zei hij kalm. ‘Dat hufterige vriendje denkt dat je een oude dwaas bent, die toevallig iets belangrijks heeft gezien en die agente denkt dat je haar niets nieuws meer te vertellen hebt.’

‘Wat moet ik doen?’ vroeg Adrian. Tenminste, hij dacht dat hij dat gevraagd had. Hij wist het zeker toen zijn broer antwoord gaf.

‘Niets. En alles,’ zei zijn overleden broer. ‘Het ligt niet helemaal aan jou alleen, Audie. Misschien een beetje. Maar maak je geen zorgen, ik heb wel een paar ideetjes...’

Adrian knikte. Hij keek om zich heen, op zoek naar zijn jasje. Hij wist zeker dat hij dat op de bank had gelegd of over een stoel had gehangen, want hij had het uitgetrokken toen hij naar binnen was gelopen. Hij keek net zolang rond tot hij merkte dat hij het jasje nog steeds aanhad.