18
Terri Collins liep over het pad naast Adrians huis heen en weer toen hij liet zien vanaf waar hij het busje had gezien. Ze schopte tegen een steentje terwijl hij achter het stuur van zijn auto ging zitten om haar te laten zien waar hij destijds geparkeerd had. Ze vroeg: ‘En dit is precies de plek waar u was op de avond dat Jennifer verdween?’
Adrian knikte. Hij zag dat de rechercheur gezichtshoeken, afstanden en schaduwen opnam die die avond een rol hadden gespeeld.
‘Ze kan het niet zien,’ zei Brian. Hij zat op de passagiersstoel. Ook hij keek naar de plek waar het busje langzamer was gaan rijden, gestopt was en vervolgens was weggeracet.
‘Hoe bedoel je?’
‘Ik bedoel,’ zei Brian een beetje boos, ‘dat ze het niet ziet. Dat ze geen beeld krijgt van de misdaad. Nog niet. Ze kijkt naar de goede plek, maar ze zoekt nog steeds naar redenen waarom het niet gebeurd is. Niet waarom het wél gebeurde. En daar ligt jouw taak, broertje. Overtuig haar. Laat haar die volgende stap zetten. Je zult logisch moeten zijn. Je zult overtuigend moeten zijn. Kom op, Audie.’
‘Maar...’
‘Het is jouw taak om haar te laten zien wat jij die avond hebt gezien. Dat doen onderzoekers, hoewel ze dat niet graag toegeven, omdat het op zijn best raar klinkt en op zijn slechtst zweverig. Ze bekijken alles wat is gebeurd alsof ze er zelf bij zijn geweest... en dan denken ze te weten waar ze op moeten letten.’
Brian had zijn verschoten legertenue weer aan. Zijn versleten junglekistjes lagen op het dashboard en onderuit gezakt in zijn stoel rookte hij een sigaret. Jonge Brian. Oudere Brian. Dode Brian. Adrian besefte dat zijn broer een kameleon uit zijn eigen geheugen was. Van Vietnam naar Wall Street. Hetzelfde gold voor Cassie en Tommy en alle anderen die nog uit het verleden naar zijn korte toekomst zouden komen. Adrian ademde diep in en rook de scherpe tabaksgeur, vermengd met een dikke, vochtige, tropische lucht die hem omringde. Alsof Brian de jungle mee naar binnen had genomen. De frisse, vroege lente van New England was nergens meer te bekennen. Of beter: hij kon hem nergens vinden.
‘Waarom heeft niemand anders iets gezien?’ vroeg Terri. Adrian wist niet zeker of hij geacht werd de vraag te beantwoorden, want ze leek het meer tegen het verdwijnende daglicht te zeggen dan tegen hem. Toch zei hij: ‘Dat weet ik niet. Mensen gaan naar huis. Willen eten. Willen hun gezin zien. Ze trekken de voordeur dicht en sluiten de dag buiten. Wie kijkt er op dat moment van de dag naar buiten? Wie kijkt of er iets anders is dan anders? Niet veel mensen, rechercheur. Mensen zoeken naar het gewone. Naar het normale. Dat verwachten ze ook. Zelfs als er een eenhoorn door de straat rende, zouden ze het waarschijnlijk niet zien.’ Terwijl hij dit zei, sloot hij even zijn ogen en hoopte dat er nu geen wit, mythisch dier door de straat ging rennen dat alleen hij kon zien.
‘Iemand moet toch íets hebben gezien,’ ging Terri verder alsof ze Adrian niet had gehoord.
‘Maar dat hebben ze niet. Alleen ik.’
Ze richtte zich nu rechtstreeks tot hem. ‘Oké, wat hebben we?’
Ze verwachtte niet echt een antwoord. Ze keek hoe hij anders ging zitten om uit te kunnen stappen. Ooit had ze een schizofreen ondervraagd, die midden in een psychose zat. Die had constant van de ene naar de andere kant zitten draaien, alsof hij geluiden hoorde die er niet waren. Maar door haar geduld te bewaren had ze uiteindelijk een beschrijving van een dief gekregen waar ze mee verder kon. En andere keren had ze studenten ondervraagd die nog wel wisten dat er iets slechts was gebeurd – meestal een verkrachting – maar niet meer precies wisten wat ze hadden gezien of gehoord. Te veel drugs. Te veel drank. Allemaal dingen die het observatievermogen aantastten.
Maar als ze met Adrian praatte, kreeg ze kippenvel. Op een bepaalde manier deed hij haar aan die studenten denken en ergens ook helemaal niet. Hij leek zwak, tenger, dun, alsof hij elke seconde dat ze hem zag van binnenuit werd opgegeten. Ze had het gekke gevoel dat hij met de seconde vager, onscherper werd. Hij leed onder iets, maar ze had geen idee waaronder.
Rechercheur Collins leek diep in gedachten. Brians stem klonk energiek. Waarschijnlijk had hij ook zo geklonken toen hij zijn mannen de oorlog in leidde of in de rechtszaal, waar hij de waarheid uit een lastige getuige trok. ‘Nu!’ zei zijn broer tegen hem. ‘Denk aan wat Tommy heeft verteld.’
Adrian aarzelde. Hij wilde naar Brian rennen en vragen: wat? Wat heeft Tommy me verteld voor hij opgeblazen werd? Maar toen herinnerde hij zich de gehaaste woorden van zijn zoon: het gaat om het inzien.
‘Jennifer, rechercheur... iemand heeft haar voor iets nodig. Elke andere verklaring is nutteloos, want die leiden allemaal naar dezelfde conclusie: dat ze dood is. Dus die hoeven we niet uit te zoeken. We moeten ervan uitgaan dat ze nog leeft en wel om een specifieke, zeer duidelijke reden. Anders verspillen we uw en mijn tijd.’
Brian snoof. ‘Heel goed!’ riep hij pal naast het oor van Adrian, die even ineenkromp.
Voor Terri was het allemaal onzin. De oude professor, die ongewoon snel met zijn ogen knipperde en wiens handen beefden alsof ze onder stroom stonden, was duidelijk niet honderd procent, ook al had ze geen idee van zijn medische diagnose. Ze keek om zich heen, in de hoop dat ze eindelijk eens geluk had en dat er een wit busje de hoek om zou scheuren, zou afremmen en dat Jennifer eruit zou worden geduwd. Bont en blauw, misschien seksueel misbruikt, maar wel zodanig dat ze met wat liefde, therapie en pijnstillers kon overleven.
De avond ging over in de nacht. De oude professor leek op een vogeltje dat op de dunne rand van een idee balanceerde. Wat heb ik voor andere opties? vroeg ze zich af. ‘Oké. Ik luister.’
Adrian hield zijn voordeur voor haar open en ze gingen naar binnen. Even aarzelde hij nog, alsof hij hoopte dat Brian ook naar binnen zou glippen, maar zijn overleden broer bleef op de trap staan, ongeveer een meter verderop.
‘Ik kan niet naar binnen,’ zei hij bruusk, alsof dat duidelijk was. Adrian moest verbaasd hebben gekeken, want Brian ging snel verder: ‘Zelfs hallucinaties hebben regels, Audie. Ze kunnen wel rekening houden met omstandigheden, dat had je waarschijnlijk al gemerkt, maar we moeten ons er toch aan houden.’
Adrian knikte. Dat vond hij logisch, alhoewel hij niet zou kunnen uitleggen waarom.
‘Hoor eens, dit kun je heel goed alleen af. Daar ben ik van overtuigd. Je weet meer dan genoeg over gedrag en ook meer dan genoeg over misdaad, en je maatje op de universiteit wees je de enige kant op die enige kans van slagen heeft, dus je hoeft alleen nog maar de rechercheur te overtuigen. Dat kun je.’
‘Ik weet niet...’
De stem van zijn vrouw fluisterde in zijn oor: ‘Ja, dat kun je, lieverd...’
Cassie klonk vol vertrouwen en toen Adrian achterom naar Brian keek, zag hij dat de geest een vuist maakte ter bemoediging. Ook hij moest dus Cassies stem hebben gehoord.
‘Hiernaartoe?’ vroeg Terri.
Adrian schudde zijn herinneringen weg. ‘Ja. Rechts. We kunnen in de woonkamer gaan zitten. Wilt u koffie?’ Hij had het gedachteloos gevraagd. Ineens besefte hij dat hij waarschijnlijk geen koffie in huis had. En als hij wel koffie had, dan wist hij echt niet hoe hij die moest zetten. Even wist hij zelfs niet meer waar de keuken was. Hij haalde diep adem en zei tegen zichzelf dat hij al jaren in dit huis woonde, dat de keuken achter de eetkamer lag en voor de wc beneden, dat de trap naar zijn slaapkamer en zijn kantoortje leidde en dat alles stond waar het hoorde te staan.
De rechercheur schudde haar hoofd. ‘Nee. Laten we maar meteen beginnen.’
Ze liep door naar de woonkamer. Die was bezaaid met boeken, vieze koffiekopjes met klonterige melk en muesli, borden met etensresten en bestek. Overal lagen paperassen. De televisie stond zonder geluid op een sportzender en het rook er muf. Het was net geen puinhoop, dacht ze. Nog nét niet, het was met een middag soppen en opruimen te verhelpen. De kamer, waarschijnlijk het hele huis, zag eruit alsof er jonge kinderen hadden gespeeld, die hun speelgoed en kleren hadden laten slingeren, of alsof er bejaarden hadden gezeten te midden van hun herinneringen en snuisterijen. Geen van beide groepen vond opruimen interessant.
‘Ik woon tegenwoordig alleen,’ zei Adrian. ‘Mijn excuses voor de troep.’
‘Ik heb kleine kinderen. Ik ben eraan gewend,’ loog ze opgewekt. Ze duwde wat papieren van een stoel af en ging zitten. Ze zag dat boven op drie weken oude exemplaren van de Boston Globe formulieren van een arts lagen die maar gedeeltelijk waren ingevuld. Ze probeerde te lezen waar ze over gingen, maar dat lukte haar niet. ‘Oké,’ zei ze. ‘Vertelt u me maar wat u denkt dat we kunnen doen.’
Adrian verplaatste wat boeken en liet zich in een leunstoel zakken. Ineens voelde hij zich verward, werd hij door een golf onzekerheid overspoeld en hij hoorde zelf dat het in zijn stem doorklonk. Hij was trots geweest op zijn dynamische aanpak van de zaak. Hij had ervoor gezorgd dat hij er niet persoonlijk bij betrokken werd. Hij had gedacht dat hij sterk overkwam, maar nu hoorde hij de twijfel in zijn stem. ‘Weet u, rechercheur...’ Hij aarzelde. ‘Ik wil echt heel graag dat ze nog leeft. Jennifer is...’
Rechercheur Collins stak haar hand op. ‘Willen... en in staat zijn iets te doen zijn twee heel verschillende dingen.’
Adrian knikte instemmend. ‘Het is belangrijk. Belangrijk voor mij. Ik wil haar vinden. Ik bedoel: voor mij is het bijna afgelopen, maar zij is nog jong. Heeft haar hele leven nog voor zich. Ook al is het nu heel zwaar voor haar, wil dat niet zeggen dat het vroegtijdig moet eindigen...’
‘Oké,’ zei Terri. ‘Dat is allemaal waar, maar heeft weinig met politiewerk te maken.’
Adrian voelde zich ongemakkelijk. Hij had nog nooit echt met een agent te maken gehad. Toen Brian zelfmoord had gepleegd, had de afdeling Moordzaken van de politie van New York snel, efficiënt en rustig kunnen werken, omdat het een duidelijke zaak was. Toen Cassie haar ongeluk had gehad, was de plaatselijke politie voorkomend, direct en praktisch geweest. Maar die had de lange weken niet hoeven meemaken die het duurde voordat ze eindelijk stierf. En Tommy, tja, dat was het telefoontje van een militaire woordvoerder geweest die hem details had gegeven betreffende zijn dood en die hem de datum en het tijdstip had gegeven van de landing van een vliegtuig dat de stoffelijke resten van zijn zoon thuisbracht. Even sloot hij zijn ogen en in die donkerte hoorde hij een kakofonie van stemmen, alsof meerdere mensen tegelijkertijd met hem wilden praten. Het was moeilijk om woorden en stemmen te onderscheiden.
‘Alles goed, professor?’
Hij deed zijn ogen weer open. ‘Ja. Sorry, rechercheur...’
‘Ik dacht dat u was flauwgevallen.’
‘O? Hoe lang was ik dan...’
‘Langer dan een minuut. Misschien twee.’
Dat leek hem niet waarschijnlijk. Hij had zijn ogen maar even dichtgedaan.
‘Alles goed, professor?’ vroeg Terri weer. Ze probeerde niet haar harde politiestem op te zetten, maar de stem waarmee een moeder tegen haar zieke kind praat.
‘Ja. Het gaat wel weer.’
‘U ziet er niet goed uit. Het gaat mij niets aan, maar...’
‘Ik heb net nieuwe medicijnen gekregen. Daar moet ik nog aan wennen.’ Hij verwachtte niet dat rechercheur Collins dat excuus zou accepteren.
‘Misschien moet u toch even met uw arts praten. Als u nu in de auto had gezeten en...’
Adrian onderbrak haar: ‘Het spijt me. Waar waren we ook alweer gebleven?’
Terri had graag haar verhaal afgemaakt over de gevaren die professor Thomas achter het stuur konden bedreigen, maar ze slikte de woorden in en stapte over op de veel belangrijker zaak. ‘Jennifer... en waarom...’
‘Ach natuurlijk. Jennifer. Rechercheur, het punt is dat bijna elk scenario dat u en ik kennen eindigt met een simpele conclusie: dood. Dus uit wetenschappelijk oogpunt heeft het weinig zin om al die wegen te bewandelen, zelfs al is de kans op succes groot, omdat het resultaat verschrikkelijk is. Dus laten we het omdraaien: welk scenario leidt tot leven?’
‘Ik luister nog steeds.’
‘Ja. Kijk, wat we weten...’ Adrian viel stil en vroeg zich af wat hij wist. Hij keek naar Terri en zag dat ze geïnteresseerd luisterde. Tegelijkertijd voelde hij iets tegen zijn zij drukken. Hij wilde kijken wat het was, maar besefte dat dat niet nodig was: zijn vrouw had haar arm om zijn schouder geslagen en fluisterde: ‘Het gaat ze niet om Jennifer. Het gaat om wat ze is, niet wie ze is. Vertel haar...’
Dus vertelde Adrian. ‘Tja, rechercheur, misschien past dit in de categorie misdaden waarbij het niet om een specifiek iemand gaat, maar om een type mens.’
Langzaam pakte Terri haar aantekeningenboekje. Ze vond dat de oude professor ongemakkelijk in zijn stoel zat, dat hij meer hing dan zat. Maar wat hij zei, klonk logisch.
‘Wat weten we? Er is een zestienjarige van de straat geplukt. Wat u weet over Jennifer of haar gezin is niet echt relevant, hè? Waar we achter moeten komen is waarom iemand het type Jennifer nodig had en waarom ze dat type in deze buurt zochten. En daarna moeten we uitzoeken waarom ze juist haar wilden toen ze haar zagen. We weten dat het om een man en een vrouw gaat. Dus hebben we het over een kleine groep misdaden, vooral het soort misdaad dat op moord uitloopt.’
Adrians stem klonk weer krachtig, academisch en zelfverzekerd. Zoals in de honderdmiljoenen uren dat hij voor de klas had gestaan. Het was hem net zo vertrouwd als zijn favoriete gedichten, als de sonnetten van Shakespeare of het werk van Frost. Hij was opgelucht dat dit deel van hem, dat even had leken te verdwijnen, terugkwam.
‘Maar als het op moord uitloopt...’
‘Ik zei alleen dat het meestal zo eindigt.’
‘Maar...’
‘We moeten het stoppen.’
‘Maar hoe...’
‘Er is maar één manier, rechercheur. En dat is dat we accepteren dat Jennifers ontvoering een ander doel heeft dan moord. Als het de bedoeling is dat ze blijft leven, dan is dat bepalend voor hoe het met haar zal aflopen. En voor ons moet het een doel zijn dat we kunnen achterhalen en daarna kunnen we het terugleiden tot de bron. Op die manier kunnen we succes hebben. Anders kunnen we net zo goed wachten tot er een lijk opduikt.’ Hij corrigeerde zichzelf bijna meteen: ‘Niet een lijk. Jennifers lijk.’
‘Oké. En wat zou dat doel kunnen zijn?’
Adrian voelde de elleboog van zijn vrouw in zijn zij porren en daarna kneep ze in zijn schouder. Hij keek naar opzij en zag ineens de Encyclopaedia of Murder, die hij van zijn vriend had geleend, opengeslagen in de lucht zweven. Door een onverwacht opgestoken briesje wapperden de bladzijden. Macbeth, dacht hij, het deel waarin lady Macbeth hallucineerde over het moordwapen: ‘Is dit een dolk die ik zie?’ Alleen zag hij een boek zweven waarin oneindig veel moorden stonden beschreven.
‘Ik heb een ideetje,’ zei Adrian. ‘Misschien het enige idee.’