Epiloog
Raph leek te weifelen. Hij hield een tak in zijn hand, woog hem nadrukkelijk, op zijn bleke gezicht dansten het oranje en goud van het flakkerende vuur.
‘Gooi dat ding er verdomme gewoon in,’ riep Bobby.
Er klonk gelach, maar Raph fronste in verwarring. ‘Het is hout,’ zei hij, de tak in zijn hand opnieuw wegend.
‘Kijk om je heen,’ schaterde Bobby. Hij gebaarde naar de donkere takken boven hun hoofd, naar de brede boomstammen. ‘Er is meer dan we ooit nodig zullen hebben.’
‘Doe het, knul.’ Erik gaf een schop tegen een van de blokken en er kwam een wolk vonken vrij die gonsden in de lucht, alsof ze opschrokken uit hun slaap. Eindelijk gooide Raph de tak erbij. Het hout begon te knisperen en vatte vlam.
Juliette keek toe vanaf haar slaapmat. Ergens in de bossen maakte een dier een geluid dat ze nog nooit had gehoord. Het klonk als een huilend kind, maar dan imposant en klaaglijk.
‘Wat was dat?’ vroeg iemand.
In de duisternis raadden ze om beurten. Ze haalden dieren uit kinderboeken voor de geest. Ze luisterden naar Solo, die verhaalde van de vele soorten uit de tijden van weleer, waarover hij had gelezen in de Nalatenschap. Ze verzamelden zich rond Elise met hun zaklantaarns en bladerden door de aan elkaar geniete bladzijden van haar boek. Alles was een mysterie en een wonder.
Juliette ging liggen en luisterde naar het geknetter van het vuur, de incidentele luide knal van een houtblok, ze genoot van de warmte op haar huid, de geur van gebraden vlees, de bijzondere geur van gras en zoveel aarde. En door de deken boven hun hoofd schitterden sterren. De heldere wolken van weleer – de wolken die de zon aan het zicht hadden onttrokken toen hij onderging achter de bergen – werden door de wind opengebroken. Ze onthulden talloze lichtpuntjes boven haar. Ontelbare. Hoe langer ze keek, hoe meer ze er om haar heen zag. Ze glansden in haar betraande ogen terwijl ze dacht aan Lukas en de liefde die hij in haar had doen ontbranden. En er verhardde zich iets in haar, iets wat haar de kaken op elkaar deed klemmen om maar niet te huilen, een hernieuwd doel in haar leven, een wens om het water op Elises kaart te bereiken, om die zaden te planten, een huis boven de grond te bouwen en daarin te wonen.
‘Jewel? Slaap je?’
Elise torende boven haar uit en blokkeerde het zicht op de sterren. Puppy’s koude neus duwde tegen Juliettes wang.
‘Kom eens,’ zei Juliette. Ze schoof een stukje op en klopte op haar slaapmat, en Elise ging zitten en vlijde zich tegen haar aan.
‘Wat ben je aan het doen?’ vroeg Elise.
Juliette wees naar boven, naar de hemel. ‘Ik kijk naar de sterren,’ zei ze. ‘Die zijn net als onze zon, maar ze zijn erg ver weg.’
‘Ik ken de sterren,’ zei Elise. ‘Sommige hebben een naam.’
‘Echt waar?’
‘Ja.’ Elise liet haar hoofd op Juliettes schouder rusten en staarde haar eventjes aan. Het onbekende schepsel in de bossen jankte. ‘Zie je die?’ vroeg Elise. ‘Vind je die niet op een puppy lijken?’
Juliette kneep haar ogen half dicht en speurde de hemel af. ‘Zou kunnen,’ zei ze. ‘Ja, misschien wel.’
‘Die kunnen we Puppy noemen.’
‘Dat is een goede naam,’ beaamde Juliette. Ze lachte en veegde haar tranen weg.
‘En die lijkt op een man.’ Elise wees naar een grote groep sterren en volgde met haar vinger de constellatie. ‘Daar heb je zijn armen en benen. Daar is zijn hoofd.’
‘Ik zie hem,’ zei Juliette.
‘Jij mag hem een naam geven,’ zei Elise tegen haar, gaf haar toestemming daartoe. Diep in de bossen stiet het verborgen dier weer een brul uit, en Elises puppy maakte een vergelijkbaar geluidje. Juliette voelde tranen zachtjes over haar wangen rollen.
‘Die niet,’ zei ze zachtjes. ‘Die heeft al een naam.’
De vuren doofden langzaam uit naarmate de nacht vorderde. Wolken verzwolgen de sterren, en tenten schrokten kinderen op. Juliette zag schaduwen bewegen in een van de tenten, andere volwassenen die te zenuwachtig waren om te slapen. Ergens was iemand nog steeds stukken vlees aan het braden van het dier dat Solo met zijn geweer had geschoten – het langpotige hert. Juliette had zich verwonderd over Solo’s metamorfose deze laatste drie dagen. Een man die alleen was opgegroeid, was nu een leider, beter toegerust om te overleven in deze wereld dan wie van hen ook. Juliette zou binnenkort om een nieuwe stemming vragen. Haar vriend Solo zou een geweldige burgemeester zijn.
In de verte stond een silhouet over een vuur gebogen en porde het op met een stok om meer warmte uit de stervende sintels te persen. Wolken en vuur... de enige twee dingen waar haar mensen ooit bang voor waren geweest. Vuur betekende dood in de silo, en de wolken verzwolgen degenen die waagden te vertrekken. En toch: toen de wolken boven hun hoofd naderden en de vlammen hoger oplaaiden, gaven beide troost. De wolken boden een soort onderdak, het vuur gaf warmte. Er was hier minder om bang voor te zijn. En toen een heldere ster zichzelf door een plotselinge opening openbaarde, keerden Juliettes gedachten zoals altijd terug naar Lukas.
Ooit, nadat hij zijn sterrenkaart had uitgespreid over het bed waarin ze hadden gevreeën, had hij haar verteld dat elk van die sterren mogelijk eigen werelden konden herbergen, en Juliette herinnerde zich dat ze niet in staat was geweest die gedachte te bevatten. Die was aanmatigend. Onmogelijk. Zelfs nu ze een andere silo had gezien, zelfs nu ze tientallen holtes in de aarde had gezien die zich uitstrekten tot aan de horizon, kon ze zich niet voorstellen dat er andere werelden bestonden. En toch was ze teruggekeerd van haar schoonmaakbeurt en had ze verwacht dat anderen haar beweringen zouden geloven, anderen die net zo onverschrokken...
Er kraakte een takje achter haar, bladeren ritselden, en Juliette verwachtte Elise te zien, die terugkwam om te klagen dat ze niet kon slapen. Of misschien was het Charlotte, die eerder die nacht bij haar was gaan zitten rond het vuur, en voor het grootste deel stil was geweest terwijl het leek of ze van alles wilde zeggen. Maar toen Juliette zich omdraaide, zag ze Courtnee, met in haar hand iets waar witte rook vanaf kwam.
‘Vind je het goed als ik erbij kom zitten?’ vroeg Courtnee.
Juliette maakte plaats en haar goede vriendin ging naast haar zitten op de slaapmat. Ze gaf Juliette een mok met iets warms dat vagelijk naar thee rook... maar dan scherper.
‘Kun je niet slapen?’ vroeg Courtnee.
Juliette schudde van nee. ‘Ik zit hier maar wat aan Luke te denken.’
Courtnee sloeg een arm om Juliette heen. ‘Het spijt me,’ zei ze.
‘Het is al goed. Telkens wanneer ik naar de sterren daarboven kijk, helpt dat om de dingen in perspectief te zien.’
‘Ja? Help mij dan.’
Juliette probeerde te bedenken hoe ze dat het beste kon doen en besefte dat ze er nauwelijks de woorden voor bezat. Ze had alleen maar een besef van onmetelijkheid – van ontelbare mogelijke werelden – dat haar op de een of andere manier vervulde van hoop, niet van wanhoop. Dat onder woorden brengen, was niet gemakkelijk.
‘Al het land dat we de afgelopen dagen hebben gezien,’ zei ze, in een poging om te bevatten wat ze voelde. ‘Al die ruimte. We hebben maar een fractie van de tijd en de mensen om dat allemaal op te vullen.’
‘Da’s toch goed?’ vroeg Courtnee.
‘Ik denk van wel, ja. En ik begin steeds meer te denken dat degenen die naar buiten werden gestuurd om schoon te maken, dat dat de goeien waren. Ik denk dat er veel goede mensen waren zoals zij, die hun mond hielden, die bang waren om in actie te komen. En ik vraag me af of er ooit een burgemeester is geweest die zijn mensen niet meer ruimte wilde geven, die niet wilde uitzoeken wat er mis was met de wereld daarbuiten, die niet die verdomde loterij wilde staken. Maar wat konden ze doen, zelfs die burgemeesters? Zij waren niet de baas. Niet echt. Degenen die de baas waren, hielden onze ambities in toom. Behalve Luke. Hij stond mij niet in de weg. Hij steunde wat ik deed, ook al wist hij dat het gevaarlijk was. En nu zijn we hier.’
Courtnee gaf een kneepje in haar schouder en nam een luidruchtige slok van haar thee, en Juliette tilde haar mok op om hetzelfde te doen. Zodra het warme water haar lippen raakte, was haar mond een en al aroma, zo rijk als de geur van bloemenstallen in de bazaar en de omgewoelde klei van een vruchtbare lap grond. Het was als een eerste kus. Het was als citroen en rozen. Ze zag sterren door de bedwelmende roes. Juliettes geest huiverde.
‘Wat is dit?’ vroeg ze, happend naar adem. ‘Komt dit uit de voorraden die we hebben opgehesen?’
Courtnee lachte en leunde tegen Juliette aan. ‘Lekker, toch?’
‘Het is geweldig. Het is... verbazingwekkend.’
‘Misschien moeten we teruggaan voor een tweede lading,’ zei Courtnee.
‘Als we dat doen, neem ik misschien niks anders mee.’
De twee vrouwen lachten zachtjes. Ze staarden een tijdje naar de wolken en een enkele ster. Het dichtstbijzijnde vuur knapperde en vonkte, en een handjevol gedempte gesprekken dreef weg tussen de bomen, waar insecten hun refrein zongen en een of ander onzichtbaar dier jankte.
‘Denk je dat het ons lukt?’ vroeg Courtnee na een lange stilte.
Juliette nam nog een slokje van het wonderbaarlijke drankje. Ze stelde zich de wereld voor die ze konden bouwen als ze genoeg tijd en middelen zouden hebben, zonder regels behalve wat voor hen het beste was, en met niemand die hun dromen dwarsboomde.
‘Ik denk dat het ons lukt,’ zei ze ten slotte. ‘Ik denk dat we alles voor elkaar kunnen krijgen wat we willen.’