35
• Silo 18 •
Juliette volgde de anderen bij Mechanica naar binnen – ze was de laatste. De stangen van een van de beveiligingspoorten waren naar achteren verbogen. Een menigte stroomde over de poorten heen terwijl sommigen zijdelings door het gat sprongen. De bewaker die dit had moeten voorkomen, hielp mensen aan de andere kant naar beneden en wees waar ze naartoe moesten.
Juliette wierp zich eroverheen en haastte zich door de menigte in de richting van de slaapkamer waar de kinderen waren ondergebracht. Iemand was met veel gekletter in de kantine bezig toen ze langsliep, hopelijk dingen aan het plunderen die ze nodig hadden. Hopelijk aan het plunderen. De wereld was in één klap gek geworden.
De slaapkamer was leeg. Ze nam aan dat Courtnee er al was geweest. Niemand kwam hoe dan ook Mechanica uit. En het was waarschijnlijk toch al te laat. Juliette haastte zich terug door de gang en liep naar de wenteltrap die naar de niveaus van Mechanica voerde. Ze daalden met een opeengepakte menigte af naar de generatorkamer en de plaats van de afgraving.
De grond lag bezaaid met stapels schilfers en met wapening verstevigde brokken beton rondom de jaknikker, die met zijn kop op en neer bleef gaan, alsof hij de trieste wereld kende, alsof hij zich zwaarmoedig had neergelegd bij wat er gebeurde, alsof hij wilde zeggen: ‘Het zij zo. Het zij zo.’
Nog meer resten en puin van de afgraving vormden stapels in de generatorkamer, alles wat nog niet in de schacht naar mijn zes was geschept. Er stonden hier en daar mensen, maar het was niet zo druk als Juliette had gehoopt. De grote massa’s waren waarschijnlijk dood. En toen een vluchtige gedachte, een opwelling om te lachen en zich te schamen, het idee dat de rook niets te betekenen had, dat de luchtsluis boven nog heel was, dat alles in orde was en haar vrienden haar weldra zouden plagen met de paniek die ze had veroorzaakt.
Maar die hoop verdween even snel als hij was gekomen. Niets kon de metaalachtige angst op haar tong doorbreken, het geluid van Peters stem die haar vertelde dat de luchtsluis wijd openstond, dat mensen neerstortten, Lukas die haar vertelde dat Sims dood was.
Ze drong door de menigte heen die de tunnel in stroomde en riep de kinderen. Toen zag ze Courtnee en Walker. Walker staarde met grote ogen en zijn mond hing open. Juliette zag de menigte door zijn ogen en realiseerde zich met wat voor last ze Courtnee had opgezadeld, de klus om deze kluizenaar weer uit zijn hol te slepen.
‘Heb je de kinderen gezien?’ riep ze over de menigte heen.
‘Ze zijn er al door!’ schreeuwde Courtnee terug. ‘Met je vader.’
Juliette gaf haar een kneepje in haar arm en haastte zich de duisternis in. Vóór haar flitsten lichten – de weinige mensen die een lamp op batterijen hadden, mensen met een mijnwerkershelm op – maar tussen deze lichtbundels in zaten brede vlakken van pikzwart. Ze verdrong zich samen met de onzichtbare anderen die zich vanuit het donker materialiseerden. Stenen kletterden van de hopen puin aan weerszijden omlaag; stof en vuil vielen van het plafond en brachten kreten en vloeken teweeg. De doorgang tussen de rijen puin was smal. De tunnel was erop gebouwd om een handjevol mensen tegelijk door te laten, niet meer. Het grootste deel van het enorme gat dat dwars door de aarde was geboord, zat vol met het puin van de graafwerkzaamheden.
Waar zich opstoppingen vormden, probeerden sommige mensen op en over de toppen van deze hopen heen te klauteren. Dit deed alleen maar bergen aarde en stenen op de mensen ertussen neerkomen, zodat de tunnel zich met kreten en vloeken vulde. Juliette hielp iemand uitgraven en maande iedereen om in het midden te blijven en niet te duwen, zelfs nog toen iemand praktisch over haar rug klom.
Er waren anderen die probeerden rechtsomkeert te maken, bang en verward en wantrouwig vanwege dit rechtdoor blijven rennen in het donker. Juliette en anderen schreeuwden hen toe om door te gaan. Er ontstond een nachtmerrieachtig gedrang tegen de stutten die in het midden van de tunnel haastig waren opgetrokken, op handen en knieën kropen mensen over de ophopingen van gedeeltelijke instortingen, ergens krijste een baby luidkeels. De volwassenen lukte het beter hun verdriet weg te slikken, maar Juliette kwam toch langs tientallen die huilden. Aan de tocht leek geen einde te komen, alsof ze tot het einde der tijden door die tunnel zouden blijven kruipen en struikelen, tot de giftige lucht ze van achteren te pakken kreeg.
Vóór hen vormde zich een opstopping van voetgangers, mensen duwden tegen elkaars rug en lichtbundels van zaklantaarns speelden over de stalen wand van de graafmachine. Het einde van de tunnel. De toegangsdeur achter de machine stond open. Juliette trof Raph bij de deur met een van de zaklampen, zijn bleke gezicht lichtte op in het donker, zijn ogen groot en wit.
‘Jules!’
Ze kon hem nauwelijks boven de stemmen uit horen die in de donkere schacht echoden. Ze baande zich een weg naar hem toe en vroeg hem wie er langs was gekomen.
‘Het is te donker,’ zei hij. ‘Ze kunnen er maar met één tegelijk doorheen. Wat is er aan de hand? Waarom al die mensen? We dachten dat je zei...’
‘Later,’ zei ze tegen hem, in de hoop dat er nog een later zou zijn. Ze betwijfelde het. Het was waarschijnlijker dat er aan beide uiteinden van deze silo stapels lijken zouden liggen. Dat zou het grote verschil tussen 17 en 18 zijn. Lijken aan beide uiteinden. ‘En de kinderen?’ vroeg ze, en zodra ze dat deed, vroeg ze zich af waarom ze zich, met al die doden en stervenden, op zo’n klein groepje concentreerde. De moeder die ze nooit was geweest, vermoedde ze. De oerdrang om voor haar kroost te zorgen terwijl het gevaar veel groter dan dat was.
‘Ja, heel wat kinderen zijn erdoor gekomen.’ Hij wachtte even en schreeuwde aanwijzingen tegen een stel dat niet door de metalen deur achter de graafmachine wilde gaan. Juliette kon het ze nauwelijks kwalijk nemen. Ze waren niet eens van Mechanica. Wat dachten deze mensen dat er aan de hand was? Ze volgden slechts de paniekerige kreten van anderen. Waarschijnlijk dachten ze dat ze verdwaald waren in de mijnen. Het was zelfs voor Juliette een spannende ervaring, terwijl zij heuvels had beklommen en buiten was geweest.
‘En Shirly?’ vroeg Juliette.
Hij richtte zijn zaklantaarn naar binnen. ‘Ik weet zeker dat ik haar zag. Ik denk dat ze in de graafmachine zit. Het verkeer aan het regelen.’
Ze gaf een kneepje in Raphs arm, keek weer naar de krioelende duisternis vol schimmige vormen achter haar. ‘Zorg ervoor dat je erdoor komt,’ zei ze tegen hem, en zijn bleke gezicht knikte instemmend.
Juliette wurmde zich in de rij en betrad het achterste deel van de graafmachine. Binnen weergalmden geroep en gejoel, als van kinderen die schreeuwden in lege soepblikken. Shirly bevond zich achter in de elektriciteitscentrale en dirigeerde de schuifelende en stuwende mensenmassa in het donker door een spleet die zo smal was dat iedereen zich zijwaarts moest draaien. De lichten die in de graafmachine waren aangebracht om het puin af te voeren waren gedoofd en de reservegenerator stond uit, maar Juliette kon aan de restwarmte voelen dat hij gedraaid had. Ze kon het geklik van metaal horen terwijl het afkoelde. Ze vroeg zich af of Shirly het apparaat had gebruikt om de machine en de elektriciteitscentrale richting silo 18 te rijden. Zij en Courtnee hadden geruzied over de vraag waar de graafmachine hoorde te zijn.
‘Wat gebeurt er, verdomme?’ vroeg Shirly toen ze Juliette zag.
Juliette had zin om in janken uit te barsten. Hoe kon ze uitleggen wat ze had gevreesd, dat dit het einde was van alles wat ze ooit hadden gekend? Ze schudde haar hoofd en beet op haar lip. ‘We raken de silo kwijt,’ bracht ze eindelijk uit. ‘Wat van buiten komt dringt binnen.’
‘Waarom stuur je ze dan deze kant op?’ Shirly moest boven het lawaai van stemmen uit schreeuwen. Ze trok Juliette naar de andere kant van de generator, weg van al het geschreeuw.
‘De lucht komt door het trappenhuis naar beneden,’ zei Juliette. ‘Het valt niet tegen te houden. Ik ga de afgraving afsluiten.’
Shirly moest dit verwerken. ‘De steunbalken neerhalen?’
‘Niet precies. De explosieven die je wilde aanbrengen...’
Shirly’s gezicht verhardde. ‘Die explosieven zijn vanaf de andere kant aangebracht. Ik heb ze aangebracht om déze kant af te sluiten, om déze silo af te sluiten, om ons tegen de lucht hier te beschermen.’
‘Nou, het enige wat we nu hebben is de lucht hier.’ Juliette gaf Shirly de radio, die het enige was wat ze van haar huis had meegenomen. Shirly hield hem in haar armen. Ze zette hem boven op haar zaklantaarn, die op Juliettes borst scheen. In het licht dat weerkaatste, kon Juliette een en al verwarring op het gezicht van haar arme vriendin zien. ‘Pas goed op iedereen,’ zei Juliette tegen haar. ‘Solo en de kinderen...’ Ze keek naar de generator. ‘De boerderijen hier zijn te redden. En de lucht...’
‘Je gaat toch niet...’ begon Shirly.
‘Ik zorg dat de laatste erdoor komt. Er waren nog tientallen mensen achter me. Misschien wel honderd.’ Juliette pakte de armen van haar oude vriendin vast. Ze vroeg zich af of ze nog steeds vriendinnen waren. Ze vroeg zich af of ze nog steeds die band hadden. Ze maakte aanstalten om te gaan.
‘Nee.’
Shirly pakte Juliettes arm, de radio viel en kletterde op de vloer. Juliette probeerde zich los te trekken.
‘Ik verdom het,’ schreeuwde Shirly. Ze draaide Juliette hardhandig om. ‘Ik verdom het me voor je karretje te laten spannen en hiermee opgezadeld te worden. Ik verdom het...’
Ergens klonken kreten, van een kind of een volwassene, dat viel niet uit te maken. Alleen een kakofonie van verwarde en verschrikte stemmen die weergalmden in de volgepakte ruimte van die grote stalen machine. En in de duisternis kon Juliette de klap niet zien aankomen, kon ze Shirly’s vuist niet zien. Ze voelde die alleen op haar kaak, verwonderde zich over de heldere flits van licht in het pikkedonker, en toen herinnerde ze zich voor een tijdje niets meer.
Ze kwam bij. Enige tellen of minuten later; dat viel onmogelijk te achterhalen. Ze lag opgerold op het stalen dek van de graafmachine, de stemmen om haar heen klonken omfloerst en veraf; ze lag stil terwijl haar gezicht bonkte.
Minder mensen. Alleen degenen die het hadden gehaald, en zij trokken door het binnenste van de graafmachine. Ze was een minuut of twee buiten westen geweest, dacht ze. Misschien langer. Veel langer. Iemand noemde haar naam, was naar haar op zoek in het duister, maar ze lag onzichtbaar opgerold aan de andere kant van de generator in de schaduw van schaduwen. Iemand noemde haar naam.
En toen klonk er een enorme dreun in de verte. Het was alsof een zeven centimeter dikke staalplaat viel en bij haar hoofd neerkletterde. Een zwaar gerommel in de aarde, een beving die zich dwars door de graafmachine heen liet voelen, en Juliette wist het. Shirly was naar de controlekamer gegaan en had haar plaats ingenomen. Ze had de explosieven doen ontploffen die bedoeld waren om haar oude huis te beschermen tegen dit nieuwe. Ze had zich samen met de anderen verdoemd.
Juliette huilde. Iemand riep haar naam, en het drong tot Juliette door dat het uit de radio vlak bij haar hoofd kwam. Ze reikte er in verdoofde toestand naar, helemaal van slag. Het was Lukas.
‘Luke,’ fluisterde ze terwijl ze op de verzendknop drukte. Zijn stem gaf aan dat hij buiten de stalen kluis was, de luchtdichte voorraadkamer vol voedsel. Ze dacht aan Solo, die decennialang op die blikjes had geteerd. Dan kon Lukas dat beslist ook. ‘Ga weer naar binnen,’ zei ze snikkend. ‘Sluit jezelf af.’ Ze hield de radio in beide handen en bleef opgerold liggen op het dek.
‘Dat kan ik niet,’ zei Lukas. Er klonk gehoest, een pijnlijk gepiep. ‘Ik moest... moest je stem te horen. Een laatste keer.’ De volgende hoestbui kon in Juliettes eigen borst worden gevoeld, die overliep van emoties. ‘Ik ben er geweest, Jules. Ik ben er geweest...’
‘Nee,’ huilde ze in zichzelf, en toen drukte ze op de radioknop. ‘Lukas, maak dat je als de bliksem die voorraadkamer binnengaat. Vergrendel hem en hou vol. Gewoon volhouden...’
Ze luisterde hoe hij hoestte en zijn best deed weer bij stem te komen. Toen hem dat lukte, klonk het als gereutel. ‘Kan niet. Het is voorbij. Het is voorbij. Ik hou van je, Jules. Ik hou van je...’
Het laatste was gefluister, nauwelijks meer dan ruis. Juliette huilde, sloeg op de grond en schreeuwde naar hem. Ze vervloekte hem. Ze vervloekte zichzelf. En door de open deur van de graafmachine kolkte een stofwolk naar binnen op een koele bries, en Juliette kon hem proeven op haar tong, op haar lippen. Het was het droge gruis van steenslag, de resten van Shirly’s ontploffing ver beneden in de tunnel, de smaak van alles wat ze ooit had gekend... dood.