56

• Silo 1

Er klonken stemmen buiten de dronelift. Laarzen. Mannen die heen en weer liepen, die hen zochten.

Donald en Charlotte klampten zich aan elkaar vast in de duisternis van de ruimte met het lage plafond. Charlotte had gezocht naar een manier om de deur te vergrendelen, maar het was een vlakke muur van metaal met slechts een kleine uitsparing voor de klink. Donald onderdrukte een hoest, voelde een kriebel in zijn keel groeien totdat deze elke vierkante centimeter van zijn lichaam bestreek. Hij hield beide handen over zijn mond gedrukt en luisterde naar de gedempte kreten ‘veilig’ en ‘alles veilig’.

Charlotte stopte met het morrelen aan de deur en toen kropen ze maar bij elkaar en probeerden niet te bewegen, omdat de vloer ploppende geluiden maakte, telkens wanneer ze hun gewicht verplaatsten. Ze hadden de hele dag in de kleine lift doorgebracht, wachtend totdat de opsporingspatrouille naar hun niveau zou terugkomen. Darcy was vertrokken voor zijn ploegendienst voordat iedereen wakker werd. Het was een rusteloze, lange dag geweest zonder slaap voor Donald en zijn zus, een dag waarop ze – zo wist hij – de opsporingspatrouille zouden uitbreiden, die steeds wanhopiger werd. Er was nu een moordenaar op vrije voeten, plus een ontsnapte gevangene uit de diepvries. Hij kon zich de verbijstering voorstellen die dit bij Thurman teweeg zou brengen. Hij kon zich het pak slaag voorstellen dat hij zou krijgen als ze werden ontdekt. Hij bad slechts dat deze laarzen weg zouden gaan. Maar dat deden ze niet. Ze kwamen dichterbij.

Er klonk een klap op de metalen hangardeur, de beuk van een boze vuist. Donald voelde hoe Charlotte zich nog steviger tegen hem aan drukte en zo zijn gekneusde ribben plette. De deur bewoog. Donald probeerde ertegen te duwen om hem op zijn plaats te houden, maar het staal gleed piepend over zijn zweterige handpalmen. Dit was het dan. Charlotte probeerde te helpen, maar iemand wrikte hun schuilplek open. Ze werden beiden verblind door een zaklantaarn, die recht in hun ogen scheen.

‘Veilig!’ klonk het, zo dichtbij dat Donald de koffie in Darcy’s adem kon ruiken. De deur werd dichtgeslagen, een handpalm gaf er twee klappen op. Charlotte zakte ineen. Donald durfde zijn keel te schrapen.

Het duurde uiteindelijk tot na etenstijd voor ze tevoorschijn kwamen, moe en uitgehongerd. Het was stil en donker in de wapenkamer. Darcy had gezegd dat hij zou proberen terug te komen als zijn dienst was begonnen, maar hij was bang dat de nachtdienst niet zo rustig was als gewoonlijk, minder geschikt om weg te sluipen.

Donald en Charlotte haastten zich door de slaapzaal aparte wc’s in. Donald kon de leidingen horen ratelen toen zijn zus doortrok. Hij draaide de kraan open en gaf bloed op, spuugde en zag hoe de karmozijnen draden in een spiraalbeweging door de afvoer verdwenen, hij dronk uit de kraan, spuugde opnieuw, en ging ten slotte zelf naar de wc.

Charlotte had de radio al tevoorschijn gehaald en aangezet tegen de tijd dat hij achter in de zaal was. Ze riep iedereen op die mogelijk aan het luisteren was. Donald stond achter haar en keek hoe ze van kanaal achttien naar zeventien switchte en de oproep herhaalde. Niemand antwoordde. Ze liet hem op zeventien staan en luisterde naar de ruis.

‘Hoe kreeg je ze de vorige keer te pakken?’ vroeg Donald.

‘Gewoon, zo.’ Ze staarde even naar de radio voordat ze zich in haar stoel omdraaide om hem aan te kijken, haar voorhoofd gerimpeld van bezorgdheid. Donald verwachtte een en al vragen: hoe lang zou het nog duren voordat ze gepakt werden? Wat gingen ze nu doen? Hoe konden ze in veiligheid komen? Talloze vragen, maar niet die ene die ze daadwerkelijk stelde, met een droevige fluisterstem: ‘Wanneer ben je naar buiten gegaan?’

Donald deed een stap terug. Hij wist niet precies wat hij moest antwoorden. ‘Wat bedoel je?’ vroeg hij, maar hij wist wat ze bedoelde.

‘Ik hoorde wat Darcy zei, dat je bijna over een heuvel bent getrokken. Wanneer was dat? Ga je nog steeds naar buiten? Ga je daarnaartoe als je me hier alleen laat? Is dat waarom je ziek bent?’

Donald liet zich tegen een van de dronebesturingsstations zakken. ‘Nee,’ zei hij. Hij keek naar de radio in de hoop dat hij werd gered door een stem die door de ruis heen brak. Maar zijn zus wachtte. ‘Ik ging maar één keer. Ik ging... in de veronderstelling dat ik nooit meer terug zou komen.’

‘Je ging naar buiten om te sterven.’

Hij knikte. En ze werd niet boos op hem. Hij was bang dat ze zou gaan gillen of schreeuwen, wat de reden was dat hij het haar nooit had verteld. Maar ze stond alleen maar op, stormde op hem af en sloeg haar armen om zijn middel. En Donald huilde.

‘Waarom doen ze ons dit aan?’ vroeg Charlotte.

‘Ik weet het niet. Ik wil het een halt toeroepen.’

‘Maar niet zo.’ Zijn zus deed een pas achteruit en veegde haar tranen af. ‘Donny, dat moet je me beloven. Niet zo.’

Hij gaf geen antwoord. Zijn ribben deden pijn, daar waar ze hem omhelsd had. ‘Ik wilde Helen zien,’ zei hij ten slotte. ‘Ik wilde zien waar ze had geleefd en gestorven was. Het was... een rottijd. Met Anna. Opgesloten hier beneden.’ Hij herinnerde zich wat hij toen voor Anna had gevoeld, dacht aan wat hij nu voor haar voelde. Zoveel fouten. Hij had telkens weer fouten gemaakt. Het maakte het moeilijk om nog een beslissing te nemen, om in actie te komen.

‘Er moet iets zijn wat we kunnen doen,’ zei Charlotte.

Haar ogen begonnen te glimmen. ‘We zouden een drone zo licht kunnen maken dat hij ons hiervandaan krijgt. De bunkerbommen wegen waarschijnlijk zo’n zestig kilo. Als we er nog eentje lichter maken, zou die jou kunnen dragen.’

‘En hoe vliegen we ermee?’

‘Ik blijf hier en bestuur hem.’ Ze zag hoe hij keek, en ze fronste. ‘Beter dat een van ons ontsnapt,’ zei ze. ‘Je weet dat ik gelijk heb. We kunnen hem voor zonsopgang lanceren en jou zo ver mogelijk wegsturen. Om ten minste één dag weg van hier door te brengen.’

Donald probeerde zich een vlucht op de rug van een van die kisten voor te stellen, de wind die zijn helm geselde, hoe hij eraf zou tuimelen bij een ruwe landing, in het gras lag en naar de sterren staarde. Hij haalde zijn doekje tevoorschijn, vulde het met bloed en schudde zijn hoofd toen hij het weer opborg. ‘Ik ga dood,’ zei hij tegen haar. ‘Thurman zei dat ik nog zo’n twee dagen heb. Hij vertelde me dat zo’n twee dagen geleden.’

Charlotte zweeg.

‘Misschien kunnen we nog een piloot wekken,’ opperde hij. ‘Ik zou een pistool tegen zijn hoofd kunnen houden. We zouden jou en Darcy allebei hieruit kunnen krijgen.’

‘Ik laat je niet alleen,’ zei zijn zus.

‘Maar je zou me wel alleen naar buiten laten gaan?’

Ze haalde haar schouders op. ‘Ik ben een hypocriet.’

Donald lachte. ‘Daarom hebben ze je natuurlijk gerekruteerd.’ Ze luisterden naar de radio.

‘Wat denk je dat er nu in al die andere silo’s gebeurt?’ vroeg Charlotte. ‘Jij bent er geweest. Is het daar net zo slecht als hier?’

Donald dacht daar even over na. ‘Ik weet het niet. Sommigen vinden het prima, denk ik. Ze trouwen en krijgen kinderen. Ze hebben een baan. Ze weten niet wat er zich buiten hun muren afspeelt, dus ik denk dat ze voor een deel niet die stress hebben die jij en ik voelen. Maar ik denk dat ze iets anders hebben dat wij niet hebben, het idee dat er iets fundamenteel mis is met de manier waarop we leven. Begraven, begrijp je? En wij begrijpen dat, en het verstikt ons, maar zij hebben alleen die permanente angst, denk ik. Ik weet het niet.’ Hij haalde zijn schouders op. ‘Ik heb genoeg mensen gezien die hier gewoon hun diensten draaiden. Ik heb anderen gek zien worden. Ik speelde altijd urenlang patience op mijn computer boven, mijn hersens waren dan echt uitgeschakeld en ik was niet ongelukkig. Maar echt leven deed ik ook niet.’

Charlotte kneep in zijn hand.

‘Ik denk dat sommige van de silo’s die werden uitgeschakeld er nog het beste aan toe...’

‘Dat moet je niet zeggen,’ fluisterde Charlotte.

Donald keek naar haar op. ‘Nee, dat bedoel ik niet. Ik denk niet dat ze dood zijn, niet allemaal. Ik denk dat sommigen zich hebben teruggetrokken en nu leven hoe ze willen leven, zo stilletjes dat er niemand achter ze aan komt. Ze willen gewoon met rust gelaten worden, niet in bedwang gehouden, vrij om te kiezen hoe ze leven en sterven. Dat is wat Anna hun toewenste, denk ik. Een jaar lang hier beneden op dit niveau doorbrengen, proberen iets van een bestaan op te bouwen zonder naar buiten te kunnen, ik denk dat het haar kijk op dit alles heeft veranderd.’

‘Of misschien was het om even uit die kist te komen,’ zei Charlotte. ‘Misschien vond ze het niet fijn, voelde het niet goed om te worden opgesloten.’

‘Dat kan ook,’ vond Donald. Opnieuw dacht hij hoe anders het allemaal zou zijn verlopen als hij haar met enig vertrouwen had gewekt en naar haar had geluisterd. Als Anna er nu was om te helpen, zou alles beter zijn. Het bedroefde hem, maar hij miste haar net zoveel als hij Helen miste. Anna had hem gered, had geprobeerd anderen te redden, en Donald had het niet begrepen en haar voor allebei gehaat.

Charlotte liet zijn hand los om de radio af te stellen. Ze probeerde iemand op beide kanalen te bereiken, liet haar vingers door haar haar gaan en luisterde naar de ruis.

‘Er is een tijd geweest dat ik dacht dat dit iets goeds was,’ zei Donald. ‘Wat ze deden, proberen de wereld te redden. Ze hadden me ervan overtuigd dat een massale sterfte onvermijdelijk was, dat een oorlog op het punt stond uit te breken die ieders leven zou eisen. Maar weet je wat ik denk? Ik denk dat ze wisten dat als er een oorlog zou uitbreken tussen al die onzichtbare machines, kleine groepjes mensen hier en daar het zouden overleven. Daarom bouwden ze dit. Ze zorgden ervoor dat de vernietiging compleet was, zodat ze die zelf in de hand konden houden.’

‘Ze wilden er zeker van zijn dat ze het handjevol mensen dat hier en daar overleefde, in de hand zouden houden,’ zei Charlotte.

‘Precies. Ze probeerden niet de wereld te redden – ze probeerden zichzelf te redden. Zelfs als we waren uitgestorven, zou de wereld gewoon zonder ons verder zijn gegaan. De natuur vindt wel een manier.’

‘Mensen vinden een manier,’ zei Charlotte. ‘Kijk naar ons twee.’ Ze lachte. ‘We zijn net onkruid, toch, wij tweeën? De natuur die er stiekem tussenuit piept. We zijn net als die silo’s die zich niet wilden schikken. Hoe dachten ze ooit dit allemaal in de hand te kunnen houden? Dat zoiets nooit zou gebeuren?’

‘Ik weet het niet,’ zei Donald. ‘Misschien denken de mensen die proberen de wereld naar hun hand te zetten dat ze de chaos te slim af zijn.’

Charlotte schakelde heen en weer tussen de kanalen, voor het geval er iemand antwoordde op een ervan. Ze leek geïrriteerd. ‘Ze moeten ons gewoon met rust laten,’ zei ze. ‘Gewoon kappen en ons de kans geven ons te ontwikkelen zoals we zelf willen.’

Donald kwam met een ruk overeind uit zijn stoel en stond rechtop.

‘Wat is er?’ vroeg Charlotte. Ze greep naar de radio. ‘Hoorde je iets?’

‘Dat is het,’ zei Donald tegen haar. ‘Ons met rust laten.’ Hij tastte naar zijn doekje en hoestte. Charlotte stopte met haar gemorrel aan de radio. ‘Kom op,’ zei hij. Hij gebaarde naar het bureau. ‘Neem je gereedschap mee.’

‘Voor de drone?’ vroeg ze.

‘Nee. We moeten nog een pak samenstellen.’

‘Nog een pak?’

‘Om naar buiten te gaan. En je zei dat die bunkerbommen zestig kilo wegen. Hoeveel is een kilo precies?’