37
• Silo 1 •
De arriverende lift gaf aan dat het middernacht was. Nou ja, vijf over. Pas toen had Charlotte eindelijk de moed verzameld om eropuit te gaan, en de lift liet een ping-geluid door de wapenkamer weergalmen.
De deuren gingen rammelend open en ze stapte bij herinneringen aan een verloren plaats en tijd naar binnen, herinneringen aan een normale wereld waar liften mensen van en naar hun kantoren brachten. Ze klemde de ID-kaart die Donny haar had gegeven vast en voelde weer even de twijfel knagen. De deuren gingen dicht. Charlotte stak haar laars uit, liet de deuren dichtslaan tegen haar voet en de lift ging weer open. Ze wachtte of er sirenes af zouden gaan terwijl de deuren opnieuw probeerden dicht te gaan. Misschien moest ze uit dat verdomde ding stappen en de knoop doorhakken, de lift zijn weg laten vervolgen en een volgende een uur of twee later nemen. De deuren drukten aarzelend tegen haar laars en trokken zich vervolgens terug. Charlotte besloot dat ze lang genoeg had getalmd.
Ze hield haar ID-kaart tegen de kaartlezer, keek hoe het oog groen knipperde en drukte toen op de knop voor niveau vierendertig. Administratie en Communicatie. Het hol van de leeuw. De deuren leken dankbaar te zuchten toen ze eindelijk bij elkaar kwamen. De verdiepingen begonnen voorbij te flitsen.
Charlotte voelde in haar nek en vond een paar losse strengen haar. Ze stopte ze onder haar pet. Administratie vormde een risico – ze zou opvallen in de rode overall die voor het reactorniveau was bedoeld – maar het zou nog akeliger zijn om te verschijnen waar ze leek te horen terwijl ze er de weg niet kende of wist wat ze moest doen. Ze klopte op haar zakken om te checken of ze haar gereedschap bij zich had, en zorgde dat het goed opviel. Het was haar dekmantel. Verborgen in een grote zak op haar heup hing een pistool uit een van de opslagkratten opvallend laag. Charlottes hart ging tekeer terwijl de niveaus voorbijvlogen. Ze probeerde zich de buitenwereld voor te stellen zoals Donald die had beschreven, de dorre, dode woestenij. Ze stelde zich voor hoe de lift helemaal naar boven zou gaan en die kale heuvels zou tonen terwijl de wind gierend de lift binnenkwam. Het zou misschien een opluchting zijn.
Er stapten geen passagiers bij haar in op weg naar boven. Het was een goede beslissing om rond deze tijd van de nacht te gaan. Zesendertig, vijfendertig, en toen remde de lift af. De deuren gingen open en toonden een fel verlichte gang. Ze twijfelde onmiddellijk over haar vermomming. Een man bij een hek zo’n tien meter daarvandaan keek op. Er was niets vertrouwds aan deze wereld, niets leek op haar huis van de afgelopen weken. Ze trok haar pet omlaag, zich ervan bewust dat die niet bij haar overall paste. Het belangrijkste was zelfverzekerdheid, waar ze niets van voelde. Wees onbezonnen. Direct. Ze hield zichzelf voor dat de dagen hier heel monotoon waren. Iedereen zou zien wat ze verwachtten te zien. Ze liep naar de man en zijn poort en stak haar ID op.
‘Wordt u verwacht?’ vroeg de man. Hij wees naar de scanner aan haar kant van het hek. Charlotte haalde de kaart erdoor, zonder te weten wat er kon gebeuren en klaarstaand om weg te rennen, het pistool te trekken, zich over te geven, of een verwarrende combinatie van alle drie.
‘We hebben gemerkt dat er op dit niveau een eh... stroomlek is.’ Haar gefingeerd zieke stem klonk haar belachelijk in de oren. Maar zij kende haar stem dan ook beter dan ieder ander; ze prentte zich in dat dat de reden was dat ze zo gek klonk. Het zou voor iemand anders normaal klinken. Ze hoopte ook dat een stroomlek deze man net zo weinig zei als het voor haar betekende. ‘Ik ben naar boven gestuurd om de comkamer te controleren. Weet u waar die is?’
Een vraag voor hem. Zijn mannelijke ego strelen door de weg te vragen. Charlotte voelde een stroompje zweet haar nek in sijpelen en vroeg zich af of er nog meer losse haren uitstaken. Ze onderdrukte de aandrang om het te checken. Door haar arm op te tillen zou haar overall misschien strak trekken over haar boezem. Ze nam de grote man op en stelde zich voor hoe hij haar greep, op de grond kwakte en haar met handen als kolenschoppen afranselde.
‘Communicatie? Natuurlijk. Ja. Tot het einde van de gang, en dan links. Tweede deur rechts.’
‘Bedankt.’ Door tegen haar pet te tikken bleef ze omlaagkijken. Ze drong door het hek met een klak en een tik van een onzichtbaar poortje.
‘Vergeet u niets?’
Ze draaide zich om. Haar hand viel op het zakje aan haar been.
‘U moet het werklogboek tekenen.’ De bewaker reikte haar een versleten tablet aan, waarvan het scherm een waas van krullerige krassen was.
‘Natuurlijk.’ Charlotte pakte de plastic stift die aan een koord hing dat hersteld was met tape. Ze bekeek het invoerveld in het midden van het scherm. Er was een plek om de tijd op te schrijven en een plek om haar naam te zetten. Ze vulde de tijd in terwijl ze een blik op haar borst wierp, ze was hem al vergeten. Stan. Haar naam was Stan. Ze krabbelde dit slordig neer, probeerde het er ongedwongen uit te laten zien en gaf de tablet en de stift terug.
‘Ik zie u wel weer als u weggaat,’ zei de bewaker.
Charlotte knikte en hoopte dat haar vertrek net zo voorspoedig zou gaan.
Ze volgde zijn aanwijzingen op en liep door de grote gang. Er waren meer bedrijvigheid en lawaai dan ze op dat nachtelijke uur had verwacht. In een paar kantoren brandde licht, stoelen en kasten piepten en toetsenborden ratelden. Verderop in de gang ging een deur open, een man kwam eruit en trok de deur achter zich dicht. Charlotte zag zijn gezicht en haar benen werden slap. Ze wankelde een paar stappen op staken van bot en vlees, wiebelig. Duizelig. Ze viel bijna.
Ze boog haar hoofd en krabde ongelovig in haar nek. Maar het was Thurman. Hij zag er slanker en ouder uit. En toen overspoelden beelden van Donny haar weer, opgerold tot een bal en halfdood geslagen. De gang werd wazig achter een vlies van tranen. Het witte haar, de lange gestalte. Waarom had ze hem niet herkend?
‘Jij bent een heel eind van huis, is het niet?’ vroeg Thurman.
Zijn stem klonk als schuurpapier. Het was een vertrouwd gekras. Even vertrouwd als de stem van haar vader of moeder zou zijn geweest.
‘Ik controleer een stroomlek,’ zei Charlotte, zonder te stoppen of zich om te draaien, in de hoop dat hij doelde op haar overall en niet op haar geslacht. Hoe kon hij haar stem niet herkennen? Hoe kon hij haar manier van lopen, haar postuur, het blote stukje huid in haar nek niet herkennen, die paar vierkante centimeter ontbloot vel, alles wat haar kon verraden?
‘Doe dat,’ zei hij.
Ze liep een tiental passen. Twintig. Ze zweette. Voelde zich dronken. Ze wachtte tot ze aan het einde van de gang was, net voor ze de bocht zou nemen, en keek toen even om naar de beveiligingspost. Thurman was daar in de verte en sprak met de bewaker, zijn witte haren vlammend als de zon. Tweede deur rechts, prentte ze zich in. Ze liep het risico de aanwijzingen van de bewaker om bij de comkamer te komen te vergeten, zo gingen haar hart en haar gedachten tekeer. Ze haalde diep adem en herinnerde zich aan de reden dat ze daar was. Het zien van Thurman en het besef dat hij het was geweest die Donny had mishandeld, hadden haar verbijsterd. Maar er was geen tijd om dat te verwerken. Ze stond voor een deur. Ze probeerde de knop en stapte naar binnen.
Een enkele man zat in de comkamer naar een rij beeldschermen en knipperende lampjes te staren. Hij draaide zich om in zijn stoel toen Charlotte binnenkwam, met een mok in zijn hand, een dikke buik tussen de armleuningen geklemd. Dun, slierterig haar was over een verder kaal hoofd gekamd. Hij trok aan een van zijn oorschelpen en tilde zijn wenkbrauwen vragend op.
Er stonden zeker zes radio-eenheden verspreid over de U-vormig opgestelde werkbanken en comfortabele stoelen. Een schandalige weelde. Charlotte had maar één onderdeeltje nodig.
‘Ja?’ vroeg de radiotelegrafist.
Charlottes mond was droog. Een leugen had haar langs de wacht geloodst; ze had nog een leugentje paraat. Ze bande uit haar geest dat ze Thurman in de gang had gezien, en dat hij haar broer had geschopt.
‘Ik kom een van uw apparaten repareren,’ zei ze. Ze trok een schroevendraaier uit een zak en stelde zich even voor dat ze met deze man moest vechten. Ze voelde een golf adrenaline opwellen. Ze moest ophouden met als een soldaat te denken. Ze was een elektricien. En ze moest zorgen dat hij zou praten, zodat zíj dat niet hoefde. ‘Welke heeft een slechte microfoon?’ Ze zwaaide met haar schroevendraaier over de toestellen heen. Jaren van drones besturen en werken met computers hadden haar één ding geleerd: er was altijd één probleemmachine. Altijd.
De radiotelegrafist vernauwde zijn blik. Hij bekeek haar even nauwlettend en keek toen de kamer rond. ‘U bedoelt zeker nummer twee,’ zei hij. ‘Ja. De knop is stroef. Ik had de moed al opgegeven dat er ooit nog iemand naar zou komen kijken.’ De stoel piepte terwijl hij achteroverleunde en zijn vingers achter zijn hoofd verstrengelde. Bij zijn oksels zaten donkere plekken. ‘De vorige vent zei dat het te onbeduidend was. Niet de moeite waard om te vervangen. Hij zei dat we hem moesten blijven gebruiken totdat hij het echt niet meer deed.’
Charlotte knikte en liep naar het apparaat dat hij had aangeduid. Alles ging gesmeerd. Ze ging het zijpaneel met haar schroevendraaier te lijf, met haar rug naar de radiotelegrafist toe.
‘U werkt beneden op de reactorniveaus, hè?’
Ze knikte.
‘Ja. Ik zat een tijdje terug tegenover u in de kantine.’
Charlotte wachtte tot hij haar naam opnieuw zou vragen of het gesprek zou hervatten dat hij met een of andere techneut had zitten voeren. De schroevendraaier glipte uit haar bezwete hand en kletterde op het bureau. Ze raapte hem op. Ze voelde dat de telegrafist haar werkzaamheden gadesloeg.
‘Denkt u dat u het kunt fiksen?’
Ze haalde haar schouders op. ‘Ik moet hem meenemen. U heeftt hem hoogstwaarschijnlijk morgen al terug.’ Ze haalde het zijpaneel eraf en draaide de schroef los waarmee het snoer van de microfoon aan de behuizing vastzat. Het snoer zelf kon uit een bord in het apparaat worden losgetrokken. Ze bedacht zich, maakte het hele moederbord los en trok het er ook uit. Ze kon zich niet herinneren of ze er ooit een had geïnstalleerd, maar het wekte de indruk dat ze echt wist wat ze deed.
‘Heeft u het morgen al klaar? Dat is geweldig. Echt te gek.’
Charlotte raapte de onderdelen bijeen en rechtte zich. Een kneepje in de rand van haar pet volstond als afscheid; ze draaide zich om en liep de deur uit, ze vertrok wat te snel, vermoedde ze. Het zijpaneel en de schroeven lagen nog op het bureau. Een echte techneut zou ze er weer in hebben gezet, of niet? Ze twijfelde. Ze kende wat piloten uit een ander leven die zouden hebben gelachen als ze hadden gezien dat zij deed alsof ze technisch onderlegd was, drones aanpassen en radio’s in elkaar zetten, en smeerolie in plaats van rouge op haar gezicht aanbrengen.
De telegrafist zei nog iets, maar zijn woorden werden afgekapt toen ze de deur dichttrok. Ze haastte zich door de gang in de richting van de grote gang, in de verwachting Thurman om de hoek aan te treffen met een handjevol bewakers wier brede schouders haar de weg zouden versperren. Ze stak de schroevendraaier terug in haar zak, rolde het microfoonsnoer op en hield het met het moederbord tegen haar borst. Toen ze de hoek om ging, stond er niemand in de gang behalve de bewaker. Er leken wel uren te verstrijken terwijl ze door de gang naar de veiligheidspoort liep. Het leken wel dagen. De muren kwamen op haar af en bonkten mee met haar hartslag. Haar overall plakte aan haar vochtige huid. Gereedschap rammelde en het pistool woog zwaar op haar heup. Bij elke stap trokken de liftdeuren zich op een of andere manier terug, twee stappen verder van haar vandaan.
Ze stopte bij de poort, herinnerde zich de plek op de lei voor het aangeven van de tijd dat ze vertrok, en keek heel opzichtig op de klok van de bewaker voordat ze de tijd neerkrabbelde.
‘Dat was snel,’ zei de bewaker.
Ze dwong zich tot een glimlach, maar keek niet op. ‘Was niks ernstigs.’ Ze overhandigde hem de tablet en stapte door de klakkende poorten. Achter haar trok iemand op de gang een kantoordeur dicht en laarzen piepten op de tegelvloer. Charlotte stapte in de richting van de liften en drukte één keer op de knop, en nog een keer, ze wilde dat dat verdomde ding opschoot. De komst van de lift werd gemeld met een ping. Achter haar klonk het gedreun van laarzen.
‘Hé!’ schreeuwde iemand.
Charlotte draaide zich niet om. Ze haastte zich de lift in terwijl iemand anders klakkend door de beveiligingspoortjes ging.
‘Hou hem even voor me vast.’