31
• Silo 1 •
Elke keer als Donald hoestte, barstten zijn ribben in duizend splinters uiteen. Granaatscherven doorboorden zijn longen en zijn hart en zonden een vloedgolf door zijn ruggengraat. Hij was ervan overtuigd dat dit plaatsvond in zijn lichaam, deze explosies van botten en zenuwen. Hij miste nu al de eenvoudige marteling van brandende longen en een verschroeide keel. Zijn gekneusde en gebroken ribben maakten van zijn oude kwellingen een lachertje. De ellende van gisteren was een nostalgisch gekoesterde herinnering geworden.
Hij lag op zijn bed, bloedend en gekneusd, en had de gedachte aan ontsnapping opgegeven. De deur was stevig, en de ruimte boven de plafondpanelen leidde nergens heen. Hij dacht niet dat hij op een van de administratieniveaus was. Misschien bij Beveiliging. Misschien Woon. Of op een plek die hij niet kende. Op de gang buiten was het griezelig rustig gebleven. Het was misschien midden in de nacht. Bonzen op de deur was een kwelling voor zijn pijnlijke ribben, en schreeuwen deed pijn aan zijn keel. Maar het meest pijn deed de gedachte aan waar hij zijn zus bij had betrokken, aan wat er van haar zou worden. Wanneer de bewakers of Thurman terugkwamen, zou hij hun moeten vertellen dat zij daar beneden zat, en smeken dat ze genadig zouden zijn. Ze was als een dochter voor Thurman geweest, en Donald was de enige die schuld droeg voor het feit dat ze wakker was. Thurman zou dat vast inzien. Hij zou haar weer onder zeil brengen, waar ze misschien zou doorslapen tot het einde hen allemaal kwam halen. Het zou voor ieders bestwil zijn.
Uren verstreken. Uren van opzwellende kneuzingen waarin hij zijn pols op tien verschillende plaatsen voelde kloppen. Donald woelde maar en het verschil tussen dag en nacht werd in die diep begraven crypte nog minder duidelijk. Hij begon koortsachtig te zweten, wat voortkwam uit spijt en angst in plaats van uit een infectie. Hij had nachtmerries over diepgevroren cabines die in brand werden gestoken, over vuur en ijs en stof, over vlees dat wegsmolt en bot dat verpulverde.
Tussen slapen en waken door kreeg hij nog een andere droom. Een droom over een koude nacht op een uitgestrekte oceaan, over een schip dat wegzonk onder zijn voeten, het dek sidderde door de woestheid van de zee. Donalds handen waren aan het roer van het schip vastgevroren, zijn adem was een mist van leugens. Golven klotsten over de reling terwijl zijn schuit almaar dieper zonk. En overal om hem heen stonden reddingsboten op het water in lichterlaaie. Alle vrouwen en kinderen verbrandden daar, krijsend, gevangen in reddingsboten die de vorm hadden van cryocabines en nooit bedoeld waren om de kust te bereiken.
Donald zag dat nu in. Hij zag het in wakende toestand – hijgend, hoestend, zwetend – en in zijn dromen. Hij herinnerde zich ooit te hebben gedacht dat de vrouwen aan de kant waren gezet zodat er niets meer zou zijn om strijd over te leveren. Maar het omgekeerde was het geval. Ze waren er om de rest van hen iets te geven om voor te vechten. Iemand om te redden. Het was voor hen dat mannen in deze duistere ploegendiensten werkten, sliepen in deze donkere nachten en droomden van iets wat nooit zou komen.
Hij bedekte zijn mond, draaide zich om in bed en hoestte bloed op. Iemand om te redden. De dwaasheid van de mens – de dwaasheid van die verduivelde silo’s die hij had helpen bouwen – de aanname dat iets gered moest worden. Ze hadden met rust moeten worden gelaten, zowel de mensen als de planeet. De mensheid had het recht om uit te sterven. Dat is wat het leven deed: het stierf uit. Het maakte ruimte voor de volgende in de rij. Maar eigenzinnige mannen hadden zich vaak tegen de natuurlijke orde verzet. Zij hadden hun illegaal gekloonde kinderen, hun nanobehandelingen, hun reserveonderdelen en hun cryocabines. Eigenzinnige mannen als degenen die dit hadden gedaan.
Naderende laarzen meldden een maaltijd, een einde aan de eindeloze nachtmerrie van slapen met wilde gedachten en wakker liggen met lichamelijke pijn. Het moest het ontbijt zijn, aangezien hij rammelde van de honger. Hij had dus een groot deel van de nacht wakker gelegen. Hij verwachtte dezelfde bewaker die zijn laatste maaltijd had bezorgd, maar de opengaande deur onthulde Thurman. Een man in het zilver van Beveiliging stond achter hem en glimlachte niet. Thurman stapte als enige naar binnen en sloot de deur, erop vertrouwend dat Donald geen bedreiging voor hem vormde. Hij leek beter, fitter, dan de vorige dag. Doordat hij langer wakker was misschien. Of er was een stortvloed van nieuwe heelmeesters in zijn bloedbaan losgelaten.
‘Hoe lang wil je me hier houden?’ vroeg Donald terwijl hij rechtop ging zitten. Zijn stem klonk schor en ijl, het geluid van herfstbladeren.
‘Niet lang,’ zei Thurman. De oude man sleepte de kist weg van het bed en ging erop zitten. Hij bekeek Donald aandachtig. ‘Je hebt nog maar een paar dagen te leven.’
‘Is dat een medische diagnose? Of een veroordeling?’
Thurman trok een wenkbrauw op. ‘Allebei. Als we je hier houden en niet behandelen, ga je dood door de lucht die je hebt ingeademd. We zullen je in plaats daarvan laten inslapen.’
‘God verhoede dat jij me uit mijn lijden verlost.’
Thurman leek hierover na te denken. ‘Ik heb overwogen je hier te laten sterven. Ik weet hoeveel pijn je lijdt. Ik zou je kunnen repareren of helemaal kapot laten gaan, maar ik kan geen van beide opties over mijn hart verkrijgen.’
Donald probeerde te lachen, maar het deed te veel pijn. Hij reikte naar het glas water op het dienblad en nam een slok. Een roze kringel van bloed speelde op het oppervlak toen hij het glas liet zakken.
‘Je hebt deze laatste ploegendienst niet stilgezeten,’ zei Thurman. ‘Er ontbreken drones en bommen. We hebben wat mensen die recentelijk de diepvries in gingen wakker gemaakt om te achterhalen wat je hebt uitgespookt. Heb je enig idee wat je hebt geriskeerd?’
Er klonk iets ernstigers dan woede door in Thurmans stem. Donald kon het eerst niet benoemen. Geen teleurstelling. Het was geen uiting van woede. De woede was uit zijn laarzen weggestroomd. Dit was iets onderdrukts. Iets als angst.
‘Wat ik heb geriskeerd?’ vroeg Donald. ‘Ik heb je rotzooi opgeruimd.’ Hij morste water terwijl hij naar zijn oude mentor gebaarde.
‘De silo’s die je hebt beschadigd. Die silo die zoveel jaren geleden werd beëindigd. Die was er nog...’
‘Silo 40. Ik weet het.’
‘En 17.’ Donald schraapte zijn keel. Hij greep het kapje van het brood van het dienblad en nam een droge hap, kauwde tot zijn kaken pijn deden en spoelde het met het met bloed bezoedelde water weg. Hij wist veel dat Thurman niet wist. Dat drong op dat moment tot hem door. Al die gesprekken met de mensen uit 18, al die tijd dat hij zich had gebogen over tekeningen en aantekeningen, de weken van dingen in elkaar passen, van leiding geven. Hij wist dat hij in een gevecht in zijn huidige toestand voor Thurman geen partij zou zijn, maar hij voelde zich nog steeds de sterkste van de twee. Het kwam door zijn kennis dat hij zich zo voelde. ‘17 was niet uitgeschakeld,’ zei hij en nam nog een hap brood.
‘Dat heb ik gehoord.’
Donald kauwde.
‘Ik zet 18 vandaag uit,’ zei Thurman rustig. ‘Wat die constructie ons heeft gekost...’ Hij schudde zijn hoofd en Donald vroeg zich af of hij aan Victor dacht, het hoofd der hoofden, die zijn eigen hoofd eraf had geblazen vanwege een opstand die daar plaatsvond. Meteen daarop besefte hij dat de mensen van wie hij zoveel had verwacht nu ook waren verdwenen. Al die tijd dat hij onderdelen naar Charlotte had gesmokkeld en had gedroomd van een eind aan de silo’s, had gehoopt op een toekomst onder de blauwe hemel, allemaal voor niets. Het brood smaakte oudbakken toen hij het doorslikte.
‘Waarom?’ vroeg hij.
‘Je weet best waarom. Je hebt toch met ze gepraat? Wat dacht je dan dat er van die plaats zou komen? Wat dacht je dan?’ De eerste tekenen van woede kropen in Thurmans stem. ‘Dacht je dat ze je zouden komen redden? Dat wie dan ook van ons kan worden gered? Wat dacht je nou?’
Donald was niet van plan te antwoorden, maar een reactie kwam even reflexmatig als een hoestaanval: ‘Ik dacht dat ze een beter lot verdienden dan dit. Ik dacht dat ze een kans verdienden...’
‘Een kans voor wat?’ Thurman schudde zijn hoofd. ‘Het maakt niet uit. Het maakt niet uit. We hebben het ruim gepland.’ Hij mompelde dit laatste in zichzelf. ‘Het is zonde dat ik überhaupt moet slapen, dat ik hier niet alles kan beheren. Het is net zoiets als een drone erop uitsturen als je er zelf bij zou moeten zijn, met je hand aan het juk.’ Thurman balde een vuist in de lucht. Hij staarde een tijdje naar Donald. ‘Jij gaat morgenvroeg meteen onder zeil. Dat komt niet eens in de buurt bij wat je verdíént. Maar voordat ik van je verlost ben, wil ik dat je me vertelt hoe je het hebt gedaan, hoe je hier onder mijn naam bent beland. Ik kan dat niet nog eens laten gebeuren...’
‘Dus ik ben nu een bedreiging.’ Donald nam nog een slok water, om het gekriebel in zijn keel weg te spoelen. Hij probeerde diep adem te halen, maar de pijn in zijn borst deed hem dubbel klappen.
‘Dat ben je niet, maar de volgende persoon die dit doet zou dat wel kunnen zijn. We hebben geprobeerd met alles rekening te houden, maar we hebben altijd geweten dat de zwakste schakel, de zwakste plek van een systeem, een opstand vanuit de bovenlaag was.’
‘Net als bij silo 12,’ zei Donald. Hij herinnerde zich dat die silo ten onder ging toen een donkere schaduw uit de serverruimte tevoorschijn was gekomen. Hij was hier zelf getuige van geweest, had die silo beëindigd en een rapport geschreven. ‘Hoe kon je wat er gebeurd is nou niet hebben verwacht?’ vroeg hij.
‘Dat hadden we ook wel. We hadden met alles rekening gehouden. Dat is de reden dat we reserves hebben. Dat is de reden dat we de rite hebben, een kans om het karakter van een man op de proef te stellen, een kist om onze tikkende tijdbommen in te plaatsen. Je bent te jong om dit te begrijpen, maar de moeilijkste taak die de mensheid ooit geprobeerd heeft onder de knie te krijgen – en wat ons nooit helemaal is gelukt – is hoe je de opperste macht van de een naar de ander moet doorgeven.’ Thurman spreidde zijn armen. Zijn oude ogen fonkelden, de politicus in hem was weer ontwaakt. ‘Tot nu. We hebben het hier met de cryocabines en de ploegendiensten opgelost. Macht is tijdelijk en wordt nooit uit handen gegeven. Er is geen machtsoverdracht.’
‘Gefeliciteerd,’ beet Donald hem toe. Hij herinnerde zich dat hij Thurman eens had voorgesteld om president te worden, en Thurman had gesuggereerd dat dat een degradatie zou zijn. Donald begreep dat nu.
‘Ja. Het was een goed systeem. Tot jij erin slaagde het te ondermijnen.’
‘Ik zal je vertellen hoe ik dat deed als jij een vraag voor me wilt beantwoorden.’ Donald hield een hand voor zijn mond en hoestte.
Thurman fronste en wachtte tot hij klaar was. ‘Je bent aan het sterven,’ zei hij. ‘We gaan je in een kist stoppen, zodat je tot het einde toe kunt dromen. Wat zou je in godsnaam nog willen weten?’
‘De waarheid. Ik weet al heel veel, maar er zijn nog wat gaatjes in het weefsel. Die doen erger pijn dan de gaten in mijn longen.’
‘Dat betwijfel ik,’ zei Thurman. Maar hij leek het aanbod te overwegen. ‘Wat wil je weten?’
‘De servers. Ik weet wat erop staat. Alle details van de levens van iedereen in de silo’s, waar ze werken, wat ze doen, hoe lang ze leven, hoeveel kinderen ze hebben, wat ze eten, waar ze naartoe gaan, alles. Ik wil weten waar dat voor is.’
Thurman staarde hem aan. Hij zei niets.
‘Ik heb de percentages gevonden. De lijst die zichzelf steeds herschikt. Het zijn de kansen dat deze mensen zullen overleven wanneer ze in vrijheid worden gesteld, nietwaar? Maar hoe weet die lijst dat?’
‘Het weet dat gewoon,’ zei Thurman. ‘En is dat wat de silo’s volgens jou doen?’
‘Ik denk dat er een oorlog wordt uitgevochten, ja. Een oorlog tussen al deze silo’s, en slechts één zal overwinnen.’
‘Wat wil je dan van mij?’
‘Ik denk dat er nog iets is. Vertel het me, dan vertel ik jou hoe ik je plaats innam.’ Donald ging rechtop zitten en omklemde zijn schenen terwijl een hoestbui zijn keel en ribben teisterde. Thurman wachtte tot hij klaar was.
‘De servers doen dat wat je net zei. Ze houden al die levens bij en wegen ze af. Zij geven ook de doorslag in de loterijen, wat betekent dat we deze mensen op een heel reële manier kunnen classificeren. We verhogen onze kansen, zorgen dat de besten gedijen. Dat is de reden dat de kansen almaar beter worden naarmate we dit langer doen.’
‘Natuurlijk.’ Donald voelde zich dom. Hij had het kunnen weten. Hij had Thurman keer op keer horen zeggen dat ze niets aan het toeval hadden overgelaten. En was dat niet precies waar een loterij om draaide?
Hij ving de blik op die Thurman op hem wierp. ‘Nu jij,’ zei hij. ‘Hoe heb je het geflikt?’
Donald leunde tegen de muur. Hij hoestte in zijn vuist terwijl Thurman toekeek, met grote ogen en stil. ‘Het kwam door Anna,’ zei Donald. ‘Zij kwam erachter wat je van plan was. Je zou haar onder zeil brengen zodra ze jou had geholpen, en ze was bang dat ze dan nooit meer wakker zou worden. Je gaf haar toegang tot de systemen, zodat ze jouw probleem met 40 kon oplossen. Ze regelde het zo dat ik jouw plaats in zou nemen. En ze liet in je inbox een briefje achter waarin ze mij vroeg haar te helpen. Ik denk dat ze je kapot wilde maken. Zodat dit alles zou stoppen.’
‘Nee,’ zei Thurman.
‘O, jawel. En ik werd wakker en begreep niet wat ze van me wilde. Ik kwam er te laat achter. En intussen waren er nog steeds problemen met silo 40. Toen ik wakker werd en aan deze ploegendienst begon, was 40...’
‘Voor 40 was al gezorgd,’ zei Thurman.
Donald leunde met zijn hoofd naar achteren en staarde naar het plafond. ‘Dat wilden ze je doen geloven. Dit is wat ik denk. Ik denk dat silo 40 het systeem hackte, en daar kwam Anna achter. Ze verbraken hun camerasignalen zodat we niet konden weten wat er gaande was, een ontspoord IT-hoofd, een opstand vanuit de bovenlaag, precies zoals je zei. De verbreking van de camerasignalen was toen de beeldschermen op zwart gingen. Maar daarvoor knoeiden ze met de gasleidingen, zodat we ze niet konden doden. En daarvoor met de bommen die bedoeld waren om hun silo’s neer te halen voor het geval iets van dit alles zou gebeuren. Ze werkten in omgekeerde richting. Tegen de tijd dat de beeldschermen op zwart gingen, hadden zij de macht. Net als ik. Precies zoals Anna voor mij had bewerkstelligd.’
‘Hoe konden ze...?’
‘Misschien hielp ze hen, weet ik veel. Ze hielp mij. En op een of andere manier lekte dat uit. Of misschien besefte Anna tegen de tijd dat ze jullie had gered, dat zij gelijk hadden en wij mis zaten. Misschien liet ze silo 40 uiteindelijk met rust om ze hun gang te laten gaan. Ze dacht vast dat zij ons allemaal konden redden.’
Donald hoestte en dacht aan al de heldensagen van weleer, mannen en vrouwen die streden voor gerechtigheid, altijd met een happy end, altijd tegen een ontstellende overmacht, altijd onzin. Helden overwonnen niet. Helden waren degenen die toevállig wonnen. De geschiedenis vertelde hun verhaal, de doden zwegen. Het was allemaal flauwekul.
‘Ik bombardeerde silo 40 voordat ik begreep wat er aan de hand was,’ zei Donald. Hij staarde naar het plafond, voelde het gewicht van al die niveaus, van de aarde en de zware lucht. ‘Ik bombardeerde hen, omdat ik behoefte had aan wat afleiding, omdat het me niets kon schelen. Ik doodde Anna omdat zij me hier bracht, omdat ze mijn leven redde. Ik deed beide keren jouw werk, nietwaar? Ik drukte twee opstanden de kop in die jij in geen velden of wegen had zien aankomen...’
‘Nee.’ Thurman stond op. Hij torende hoog boven Donald uit.
‘Ja,’ zei Donald. Hij knipperde opwellende tranen weg, kon een leegte in zijn hart voelen waar eens zijn woede op Anna had gehuisd. Al wat er nu nog restte waren schuld en spijt. Hij had degene gedood die het meest van hem had gehouden, die voor het goede had gevochten. Hij had nooit de moeite genomen om te vragen, te denken, te praten.
‘Jij begon deze opstand toen je je eigen regels schond,’ zei hij tegen Thurman. ‘Toen je haar wakker maakte, heb je dit alles in gang gezet. Je was zwak. Je hebt alles in gevaar gebracht, en ik heb dat verholpen. En de duivel hale je dat je naar haar hebt geluisterd. Dat je me hier hebt doen belanden. Me hierin hebt veranderd!’
Donald sloot zijn ogen. Hij voelde tranen kriebelend langs zijn slapen biggelen, en het licht door zijn oogleden trilde toen Thurmans schaduw over hem heen viel. Hij zette zich schrap voor een vuistslag. Hij hield zijn hoofd wat naar achteren, hief zijn kin en wachtte. Hij dacht aan Helen. Hij dacht aan Anna. Hij dacht aan Charlotte. En al terugdenkend begon hij Thurman te vertellen over zijn zus en waar ze ondergedoken zat voordat het klappen ging regenen, voordat hij werd geslagen zoals hij verdiende omdat hij deze monsters had geholpen en steeds weer hun marionet was geweest. Hij begon Thurman over Charlotte te vertellen, maar er drong opeens meer licht door zijn oogleden heen, een schaduw sloop weg en een deur werd boos dichtgeslagen.