42

• Silo 17

Elise hoorde stemmen beneden in het trappenhuis. Er waren vreemden in haar huis. Vreemden. Rickson maakte haar en de tweeling vaak bang met verhalen over vreemden zodat ze zich beter zouden gedragen, verhalen waardoor ze hun huis achter de boerderijen nooit meer wilden verlaten. Lang geleden, zei Rickson gewoonlijk, was iedereen die je niet kende eropuit om je te vermoorden en je dingen af te pakken. Zelfs sommige mensen die je wél kende konden niet worden vertrouwd. Dat zei Rickson vaak laat op de avond, wanneer de klikkende tijdklokken de kweeklampen opeens doofden.

Rickson vertelde hun keer op keer het verhaal over hoe hij was geboren als gevolg van twee verliefde mensen – wat dat ook mocht betekenen – en dat zijn vader een giftige pil uit zijn moeders heup had gesneden, en dat mensen op die manier baby’s kregen. Maar niet alle mensen kregen baby’s als product van twee verliefde mensen. Soms waren het vreemden, zei hij, die kwamen en pakten wat ze maar wilden. In die oude tijd wilden mannen vaak dat vrouwen baby’s kregen, en dus sneden ze giftige pillen regelrecht uit hun vlees, en zo kregen de vrouwen baby’s.

Elise had geen giftige pil in haar vlees. Nog niet. Hannah zei dat ze er pas later in groeiden, zoals de tanden van een volwassen gebit, en daarom was het belangrijk om zo vroeg als je kon baby’s te krijgen. Rickson zei dat dit helemaal niet klopte, en dat als je zonder een pil in je heup werd geboren, je nooit een kind zou krijgen, maar Elise wist niet wie ze moest geloven. Ze bleef even staan op de trap en wreef over haar zij om te voelen of daar een bobbeltje zat. Ze stak in haar concentratie haar tong in de spleet tussen haar tanden en voelde iets hards onder haar tandvlees groeien. Ze had zin om te huilen, ze wist dat haar lichaam dwaze dingen kon doen, zoals tanden en pillen zonder haar toestemming onder haar huid laten groeien. Ze riep op de trap naar boven om Puppy, die zich weer had losgewurmd en uit het zicht was gerend. Puppy was een dondersteen. Elise begon zich af te vragen of puppy’s iets waren wat je kon bezitten of dat ze altijd wegliepen. Maar ze huilde niet. Ze pakte de reling vast en zette nog een stap, en nog een. Ze wilde geen baby’s krijgen. Ze wilde alleen dat Puppy bij haar bleef, en dan kon haar lichaam doen wat het wilde.

Een man haalde haar in op de trap – het was niet Solo. Solo had haar gemaand in de buurt te blijven. ‘Je kunt beter tegen Puppy zeggen dat hij in de buurt moet blijven,’ zei ze vaak als Solo haar achternakwam. Het loonde om dat soort smoezen paraat te hebben. Zoals pompoenpitten in je zakken. De man die haar inhaalde, keek over zijn schouder naar haar om. Hij was een vreemde, maar hij leek geen dingen van haar te begeren. Hij had al wat, een rol zwart-gele draad die van het plafond in de boerderijen was gevallen en waarvan Rickson had gezegd dat je er nooit aan moest komen. Misschien kende deze man de regels niet. Het was vreemd om mensen die ze niet kende in haar woonplek te zien, maar Rickson loog soms en had het andere keren mis gehad en misschien loog hij of had hij het met zijn enge verhalen ook mis en had Solo gelijk. Misschien was het iets goeds, die vreemden. Meer mensen die konden helpen en repareren en die watergeulen konden graven zodat alle planten genoeg te drinken kregen. Meer mensen zoals Juliette, die gekomen was en hun woonplek beter had gemaakt, hen mee naar boven had genomen, naar de plaats waar het licht gelijkmatig was en waar je water kon verwarmen voor een bad. Goede vreemden.

Een andere man kwam met luidruchtige laarzen de bocht om. Hij had een zak vol groene bladeren, de geur van rijpe tomaten en bramen vloog voorbij. Elise stopte en keek hem na. Dat is te veel om allemaal in één keer te plukken, kon ze Hannah horen zeggen. Te veel. Weer regels die niemand kende. Elise zou ze hun misschien moeten leren. Ze had een boek dat de mensen kon leren om te vissen en dieren op te sporen. En toen herinnerde ze zich weer dat alle vissen waren verdwenen. En zij kon niet eens één puppy opsporen.

Door te denken aan vis kreeg Elise honger. Ze wilde op stel en sprong zo veel mogelijk eten. Voordat er niets meer over was. Die honger was een gevoel dat soms kwam wanneer ze de tweeling zag eten. Zelfs als ze geen trek had, zou ze wat willen. Een heleboel. Voordat het allemaal op was.

Ze sjokte de trap op, haar tas met haar herinneringenboek bonkte tegen haar dij, en ze wenste dat ze bij de anderen was gebleven of dat Puppy gewoon bij haar was gebleven.

‘Hé, jij daar.’

Een man in het volgende portaal keek over de reling op haar neer. Hij had een zwarte baard, maar niet zo warrig als die van Solo. Elise wachtte even en klom toen weer verder de trap op. De man en het portaal verdwenen uit het zicht terwijl ze eronder omhoog draaide. Hij stond haar op te wachten toen ze het portaal bereikte.

‘Ben je van de kudde afgedwaald?’ vroeg de man.

Elise hield haar hoofd schuin. ‘Ik kan niet bij een kudde horen,’ zei ze.

De man met de donkere baard en de heldere ogen nam haar op. Hij droeg een bruine overall. Rickson had er net zo een, die hij soms droeg. Die jongen van de bizar had ook zo’n overall.

‘En waarom dan wel niet?’ vroeg de man.

‘Ik ben geen schaap,’ zei Elise. ‘Schapen zitten in kuddes, en die bestaan niet meer.’

‘Wat is een schaap?’ vroeg de man. En toen straalden zijn heldere ogen ineens nog helderder. ‘Ik heb jou gezien. Jij bent een van de kinderen die hier woonden, toch?’

Elise knikte.

‘Je kunt je bij onze kudde aansluiten. Een kudde is een samenkomst van mensen. De leden van een kerk. Ga je naar de kerk?’

Elise schudde haar hoofd. Ze legde haar hand op haar herinneringenboek, waarin een pagina over schapen stond, hoe ze groot te brengen en te verzorgen. Haar herinneringenboek en deze man waren het niet met elkaar eens. Ze voelde een holte in haar maag terwijl ze probeerde te ontdekken wie van de twee ze kon vertrouwen. Ze voelde een voorkeur voor haar boek, dat over zo veel andere dingen gelijk had.

‘Wil je hier naar binnen?’ De man gebaarde met een arm naar de deur. Elise keek langs hem heen de duisternis in. ‘Heb je honger?’

Elise knikte.

‘We zijn eten aan het verzamelen. We hebben een kerk gevonden. De anderen zullen zo dadelijk van de boerderijen terugkomen. Wil je binnenkomen, iets eten of drinken? Ik heb gepakt wat ik kon dragen. Ik zal het met je delen.’ Hij legde een hand op haar schouder en Elise bekeek onwillekeurig zijn onderarm, die stevig was, met donker haar als van Solo, maar niet zoals Rickson. Haar maag rammelde, en de boerderijen leken zo ver weg.

‘Ik moet Puppy te pakken zien te krijgen,’ zei ze, haar stem zo iel in dat grote trappenhuis, een wolkje mist in de koele lucht.

‘We zullen je pup wel vinden,’ zei de man. ‘Laten we naar binnen gaan. Ik wil horen over jullie wereld. Het is een wonder, weet je. Wist je dat je een wonder bent? Dat ben je.’

Elise had geen idee. Het stond niet in een van de boeken waaruit ze herinneringen had gemaakt. Maar ze had een hoop pagina’s overgeslagen. Haar maag gromde. Haar maag sprak haar toe, en dus volgde ze deze man met de donkere baard de donkere gang in. Er klonken stemmen voor hen uit, een kalmerend en rustig mengsel van gebrom en gefluister, en Elise vroeg zich af of een kudde zo klonk.