34
• Silo 18 •
‘Jules? Verdomme. Mijn geluid stond uit. Kun je me horen?’
‘Ik hoor je, Lukas. Wat is er in godsnaam aan de hand?’
‘Shit. Shit.’
Juliette hoorde een hoop gekletter.
‘Met mij gaat het goed. Geen paniek. Shit. Is dat bloed? Oké, ik moet de voorraadkamer in. Ben je er nog?’
Juliette besefte dat ze niet ademde. ‘Heb je het tegen mij? Wat voor bloed?’
‘Ja, ik heb het tegen jou. Ik viel van de ladder. Sims is dood. Ze doen het echt. Ze zetten ons uit. Die kutneus. Ik ga de voorraadruimte in...’ Het signaal veranderde in ruis.
‘Lukas? Lukas!’ Ze keerde zich tot Walker en Courtnee, die beiden met grote en betraande ogen naar haar keken.
‘... diks. Krijda gee o-vangs.’ Lukas’ stem werd vervormd alsof hij in zijn neus kneep of een niesaanval onderdrukte. ‘Schadje, je boed alles goed afsluide. Bijd deus blijfd baar bl...’
Paniek joeg door Juliette heen. Ze schakelden hen uit. Die bedreigingen om ze met één druk op de knop te beëindigen. Ze te beëindigen. Een silo als die van Solo. Er ging misschien een seconde voorbij, of twee seconden, en in die korte flits herinnerde ze zich dat hij haar verhalen had verteld over de manier waarop zijn silo ten onder ging, het massale oprukken naar boven, mensen die in alle richtingen naar buiten renden, de lijken die zich opstapelden waar ze jaren later doorheen had gewaad. Door dat alles werd ze in een oogwenk heen en weer door de tijd verplaatst. Dit was het verleden van silo 17; ze was van de val van die silo getuige terwijl dit alles zich in haar woonplek ontrolde. En ze had hun grimmige toekomst gezien, had gezien wat er van haar wereld zou worden. Ze wist hoe het eindigde. Ze wist dat Lukas al dood was.
‘Vergeet de radio,’ zei ze tegen hem. ‘Lukas, ik wil dat je de radio vergeet en jezelf in die voorraadkamer opsluit. Ik ga er zoveel als ik kan redden.’
Ze pakte de andere radio, die was afgestemd op haar silo. ‘Hank, ontvang je me?’
‘Ja...?’ Ze hoorde hem hijgen. ‘Hallo?’
‘Laat iedereen naar Mechanica gaan. Iedereen die je te pakken kunt krijgen, en zo snel als je kunt. Nu.’
‘Ik heb het gevoel dat ik naar boven zou moeten gaan,’ zei Hank. ‘Iedereen stormt naar boven.’
‘Nee!’ schreeuwde Juliette in haar radio. Walker schrok en liet de microfoon van de andere radio vallen. ‘Luister naar me, Hank. Iedereen die je kunt vinden. Naar beneden. Nu!’
Ze hield de radio in beide handen vast en keek rond door de ruimte om te zien wat ze nog meer zou moeten grijpen.
‘Dichten we Mechanica helemaal af?’ vroeg Courtnee. ‘Zoals eerst?’
Courtnee dacht ongetwijfeld aan het plaatijzer dat tijdens het standhouden over de hele afdeling beveiliging was gelast. De littekens van deze verbindingsstukken waren nog zichtbaar terwijl de beplating al lang was verdwenen.
‘Geen tijd,’ zei Juliette. Ze voegde er niet aan toe dat het misschien allemaal zinloos was. De lucht was misschien al bedorven. Het was niet bekend hoe lang het zou duren. Een deel van haar geest wilde zich concentreren op alles wat boven haar lag, alles wat ze niet kon redden, de mensen en ook de dingen. Alles wat goed en nodig was in de wereld en dat nu buiten bereik was.
‘Pak het strikt noodzakelijke en kom mee.’ Ze keek naar de twee anderen. ‘We moeten nu gaan. Courtnee, ga naar de kinderen en breng ze terug naar hun silo...’
‘Maar je zei dat... die menigte...’
‘Daar maal ik niet om. Ga. En neem Walk mee. Zorg dat hij bij de afgraving komt. Ik zie je daar.’
‘Waar ga jij heen?’ vroeg Courtnee.
‘Zo veel mogelijk anderen mee zien te krijgen.’
Op de gangen van Mechanica was verbazend genoeg niets van paniek te merken. Juliette rende langs de normaalste taferelen, mensen die van en naar hun ploegendiensten liepen, met karretjes vol reserveonderdelen en zware pompen, een regen van vonken van iemand die laste, een flikkerende zaklamp en een voorbijganger die erop klopte met zijn vuist. De radio had haar voortijdig ingelicht. Niemand anders wist ervan.
‘Naar de afgraving,’ riep ze tegen iedereen die ze passeerde. ‘Dat is een bevel. Nu. Nú. Schiet op.’
Er kwam een vertraagde respons. Vragen. Uitvluchten. Sommige mensen legden uit waar ze naartoe gingen, dat ze bezig waren, dat ze even geen tijd hadden.
Juliette zag Dawsons vrouw Raina, die net van haar ploegendienst moest komen. Juliette greep haar bij de schouders. Raina’s ogen werden groot en haar lichaam verstijfde door deze behandeling.
‘Ga naar het klaslokaal,’ zei Juliette tegen haar. ‘Haal je kinderen, haal alle kinderen, en neem ze mee door de tunnel. Nu.’
‘Wat is er in hemelsnaam aan de hand?’ vroeg iemand. Een paar mensen drongen langs haar heen in de smalle doorgang. Een van Juliettes oude hulpjes van de eerste ploegendienst was erbij. Een menigte groeide aan.
‘Ga godverdomde naar de afgraving,’ schreeuwde Juliette. ‘We moeten maken dat we wegkomen. Neem zo veel mogelijk mensen mee, je kinderen, alles wat je denkt dat je nodig hebt. Dit is geen oefening. Kom op. Kom op!’
Ze klapte in haar handen. Raina was de eerste die zich omdraaide, rende en zich door de volgepakte gang heen perste. Degenen die haar het beste kenden kwamen snel daarna in actie en trommelden anderen op. Juliette rende naar het trappenhuis en schreeuwde ondertussen naar iedereen dat ze naar de andere silo toe moesten. Ze sprong over de beveiligingspoorten terwijl de bewaker met een geschrokken ‘Hé!’ opkeek.
Achter haar hoorde ze iemand anders schreeuwen dat iedereen mee moest, en snel. Vóór haar sidderde de trap. Ze kon het zangerige geluid van laswerk en het gerammel van losse stutten horen. Daarbovenuit hoorde ze het geluid van laarzen die in haar richting kwamen stampen.
Juliette stond onder aan het trappenhuis en tuurde omhoog door die brede kloof tussen de trap en de betonnen muur. Diverse portalen staken boven haar uit, brede stalen balken die hogerop smalle linten werden. De schacht verdween in de duisternis. En toen zag ze daarboven witte wolken als rook. Misschien uit de middenlagen.
Ze drukte op de radioknop.
‘Hank?’
Geen reactie.
‘Hank, kom terug.’
De trap neuriede de harmonieën van het zware, maar verre verkeer. Juliette kwam dichterbij en legde een hand op de reling. Deze trilde en verdoofde haar hand. Het gekletter van laarzen werd luider. Ze keek op, zag handen langs de reling boven haar naar beneden glijden en hoorde aanmoedigende en verwarde stemmen schreeuwen.
Een paar mensen van honderddertig renden de laatste bocht om naar beneden en leken niet goed te weten waar ze heen moesten. Ze hadden de verbijsterde blik van mensen die nooit hadden beseft dat er aan de trap een eind kwam, dat er zich onder hun huizen een vloer van beton bevond. Juliette schreeuwde ze toe dat ze naar binnen moesten gaan. Ze draaide zich om en schreeuwde naar Mechanica dat iemand hun daar de weg moest wijzen en door de beveiliging moest loodsen. Ze renden halsoverkop langs haar heen, het merendeel had niets bij zich, een paar hadden kinderen tegen hun borst geklemd of sleepten ze achter hen aan, of wiegden bundeltjes in hun armen. Ze spraken van vuur en rook. Een man schuifelde naar beneden terwijl hij zijn bloedende neus vasthield. Hij hield vol dat ze naar boven moesten gaan, dat ze allemaal naar boven moesten.
‘Jij,’ zei Juliette terwijl ze de man bij de arm greep. Ze bestudeerde zijn gezicht terwijl het rode vocht van zijn knokkels droop. ‘Waar kom jij vandaan? Wat is er gebeurd?’ Ze wees naar zijn neus.
‘Ik ben gevallen,’ zei hij, en haalde de hand van zijn gezicht om te kunnen praten. ‘Ik was aan het werk...’
‘Oké. Dat is prima. Volg de anderen.’ Ze wees. Uit haar radio klonk opeens een blaffende stem. Geschreeuw. Een godsgruwelijk kabaal. Juliette ging verder uit de buurt van de trap staan, bedekte een oor en drukte de radio tegen het andere. Het klonk als Peter. Ze wachtte tot hij was uitgesproken.
‘Ik kan je bijna niet horen!’ schreeuwde ze. ‘Wat is er aan de hand?’
Ze bedekte haar oor weer en spande zich in om hem te verstaan.
‘...doorgebroken. Naar buiten. Ze gaan naar buiten...’
Haar rug vond het beton van het trappenhuis. Ze gleed omlaag tot een hurkhouding. Enkele tientallen mensen haastten zich de trap af. Sommige achterblijvers in het geel van Materiaal sloten zich bij hen aan met wat dingen in de armen geklemd. Daar verscheen Hank, eindelijk; hij regelde het verkeer en schreeuwde naar mensen die graag terug leken te willen keren dat ze de andere kant op moesten. Een handjevol mensen uit Mechanica kwam helpen. Juliette concentreerde zich op Peters stem.
‘...kan niet ademen,’ zei hij. ‘Wolk komt eraan. Ik zit in de kombuis. Mensen stromen binnen. Iedereen. Als bezeten. Vallen over elkaar. Iedereen dood. De buiten...’
Hij hijgde en piepte tussen elk woord door. De verbinding werd met een klik verbroken. Juliette schreeuwde een paar keer in de handset, maar ze kon hem niet te pakken krijgen. Ze keek omhoog door het trappenhuis en zag de mist boven haar hoofd. De rook die de trap op kroop leek dikker te worden. Hij werd steeds dichter terwijl Juliette ontzet toekeek.
En toen brak iets donkers erdoorheen – een schaduw te midden van het wit. Het werd groter. Er klonk een kreet, een verschrikkelijk gehuil terwijl het omlaag bleef suizen, langs de portalen, aan de andere kant van het trappenhuis, en vervolgens een donderende dreun toen deze persoon te pletter viel op het dek. De hevigheid van de inslag drong tot in Juliettes laarzen door.
Meer geschreeuw. Ditmaal van omstanders, de tientallen die door het trappenhuis omlaagkwamen, de weinigen die het hadden gehaald. Ze kropen over elkaar terwijl ze zich naar Mechanica haastten. En de witte rook kwam als een hamer omlaag door het trappenhuis.