18

• Silo 17

De aarde gromde. Voorbij de wanden van de silo rommelde de grond en het lawaai groeide gestaag.

Het was een paar dagen geleden begonnen als een veraf gedreun; toen klonk het nog als een hydrocultuurpomp die bleef knallen aan het eind van een lange pijpleiding, een vibratie die je tussen je voetkussens en de gladde metalen vloer kon voelen. En gisteren was het overgegaan in een gestage siddering die door Jimmy’s knieën en botten tot in zijn opeengeklemde kaken drong. Boven hem trilden waterdruppels van leidingen los en een lichte motregen spatte in de plassen van de wegebbende overstromingen die nog niet volledig waren opgedroogd.

Elise gilde en klopte op haar kruin toen ze door een druppel werd geraakt. Ze keek omhoog met een glimlach vol ontbrekende tanden om te zien of er meer van dat bombardement zou volgen.

‘Wat een vreselijke herrie,’ zei Rickson. Hij scheen met zijn zaklamp over de muur van de oude generatorruimte, waar het geluid vandaan leek te komen.

Hannah klapte in haar handen en zei tegen de tweeling dat ze uit de buurt van de muur moesten blijven. Miles – of Jimmy dacht tenminste dat het Miles was; hij kon de tweeling nauwelijks uit elkaar houden – had zijn oor tegen het beton gedrukt, zijn ogen gesloten, zijn mond openhangend uit concentratie. Zijn broer Marcus trok hem naar de anderen terug, zijn blik fel van opwinding.

‘Kom achter me staan,’ zei Jimmy. Zijn voeten tintelden van de trillingen. Hij kon het geluid in zijn borst voelen, van een onzichtbare machine die door vast gesteente maalde.

‘Hoe lang nog?’ vroeg Elise.

Jimmy woelde door haar haren en genoot van haar bezorgde armen om zijn middel. ‘Binnenkort,’ zei hij tegen haar. Eigenlijk wist hij het niet. Ze hadden de afgelopen twee weken de pomp draaiende en Mechanica droog gehouden. Die ochtend hadden ze bij het ontwaken het lawaai van het graven ondraaglijk gevonden. Het lawaai was in de loop van de dag erger geworden, en nog steeds stond de blinde muur rotsvast vóór hen, nog steeds bleef de lichte regen van natte en trillende pijpen vallen. De tweeling spatte door de plassen; ze werden ongeduldig. De baby sliep, op onverklaarbare wijze, vredig in Hannahs armen. Ze zaten er al uren, luisterden naar het toenemende gegrom en wachtten tot er iets ging gebeuren.

Het einde van de lange wachttijd werd voorafgegaan door mechanische geluiden die de herrie van verpletterde stenen afwisselden. Een gepiep van metalen gewrichten, het geknars van vervaarlijke tanden, het volume en de omvang van het lawaai brachten hen in verwarring aangezien het van alle kanten tegelijk kwam, van de vloer en het plafond en van de wanden rondom. Plassen raakten in beroering. Water vloog op van de grond en viel van boven omlaag. Jimmy verloor bijna zijn evenwicht.

‘Achteruit,’ schreeuwde hij boven het lawaai uit. Hij schuifelde weg van de muur met Elise dicht tegen zijn heup, terwijl de anderen gehoorzaamden, met grote ogen en de armen gespreid voor het evenwicht.

Een groot stuk beton viel neer, een vlakke plaat ter grootte van een man. Het liet los, tuimelde recht naar beneden en viel in puin uiteen bij het neerkomen. Stof vulde de lucht – het leek uit de muur zelf te komen, het beton liet poeder ontsnappen als een enorme ademtocht.

Jimmy deed nog een paar stappen terug en de kinderen volgden, bezorgdheid nam de plaats in van opwinding. Het klonk niet meer als een naderende machine – het klonk als honderden. Ze waren overal. Ze zaten in hun borst.

Het kabaal bereikte een uitzinnige climax, meer beton viel neer, metaal schreeuwde alsof het mishandeld werd, luid gekletter en knallende vonken, en toen brak de grote graver door, een barst en vervolgens een kloof verschenen in een ronde boog, als een schaduw die over de wand schoot.

De grootte van de kloof bracht het geluid in het juiste perspectief. Hakkende tanden barstten door het plafond, tolden omlaag tot onder de vloer, en stegen toen weer op aan de andere kant. IJzeren staven staken uit waar ze waren doorgesneden. Er hing een geur van brandend metaal en kalk. De graafmachine brak door de wand van niveau honderdtweeënveertig heen en knaagde een flink stuk uit het beton erboven en eronder. Ze boorde een gat dat groter was dan een siloniveau hoog was.

De tweeling schreeuwde en brulde. Elise klemde zich zo stevig vast rond Jimmy’s ribben dat het hem moeite kostte om te ademen. De baby in Hannahs armen werd wakker, maar de kreten kwamen nauwelijks boven het tumult uit. Nog een grote omwenteling van de tanden, nog een rondgang van plafond tot vloer, en ze braken verder door en toonden dat ze meer op wielen leken, tientallen schijven die rondtolden binnen een grotere schijf. Een rotsblok viel uit het plafond en tuimelde over de vloer naar de grootste van de twee generatoren. Jimmy verwachtte dat de silo zelf omlaag zou komen.

Een gloeilamp boven hun hoofd verbrijzelde door de trillingen, een schittering van glas te midden van de motregen van ingesloten vloedwater. ‘Terug!’ schreeuwde Jimmy. Ze waren ver genoeg verwijderd van de graafmachine aan de andere kant van de brede generatorruimte, maar overal zou te dichtbij voelen. De grond schudde, zodat het moeilijk was te blijven staan. Jimmy was opeens bang. Dat ding zou blijven oprukken, zou dwars door de silo heen boren en er helemaal doorheen gaan; het was onbestuurbaar geworden.

De knagende schijf kwam de ruimte binnen, geslepen wielen tolden en krijsten in de lucht, stenen werden aan de ene kant opgeworpen en brokkelden aan de andere kant af. Het geweld nam af. Het gekrijs van droge metalen gewrichten werd minder oorverdovend. Hannah suste haar kind, wiegde het in haar armen terwijl ze met grote ogen naar deze indringer in hun huis staarde.

Ergens klonk geschreeuw. Het klonk tussen het vallende gesteente door. De roterende schijf kwam tot stilstand terwijl sommige kleinere wielen nog een tijdje doortolden. Hun randen toonden zich glanzend en nieuw waar hun bittere strijd met de grond ze kaal had gesleten. Een stuk wapening zat om een ervan gewikkeld als een geknoopte schoenveter.

De stilte nam toe. Het kind bedaarde. Een ver gekletter en gebrom – misschien de rammelende maag van de graafmachine – was het enige geluid.

‘Hallo?’

Een schreeuw van achter de graafmachine.

‘Ja, we zijn erdoorheen,’ riep een andere stem. Een vrouwenstem.

Jimmy pakte Elise op, die hem om de hals vloog en haar enkels rond zijn middel klemde. Hij rende naar de muur van beslagen staal voor zich.

‘Hé!’ riep Rickson terwijl hij zich achter hen aan haastte.

De tweeling rende ook mee.

Jimmy kon niet ademen. Het was ditmaal niet Elise die hem fijnkneep – het was het idee van bezoekers. Van mensen voor wie ze niet bang hoefden te zijn. Iemand om naartoe te rennen, in plaats van voor ze weg te rennen.

Iedereen voelde het. Ze holden, grijnzend, in de richting van de muil van de graafmachine.

Tussen het gat in de muur en de zwijgende schijf verscheen een arm, een schouder, een vrouw klom uit de kloof in de tunnel die omlaagliep tot onder de vloer.

Ze werkte zich op haar knieën, kwam overeind en veegde haar haar uit haar gezicht.

Jimmy kwam dichterbij. De groep hield op zo’n tien meter afstand halt. Een vrouw. Een vreemdeling. Ze stond in de silo te glimlachen, overdekt met stof en vuil.

‘Solo?’ vroeg ze.

Haar tanden blonken. Ze was mooi, zelfs onder het vuil. Ze liep op de groep af en trok een paar dikke handschoenen uit terwijl nog iemand van achter de tanden van de graver tevoorschijn kroop. Een uitgestoken hand. De baby huilde. Jimmy schudde de vrouw de hand, gebiologeerd door haar glimlach.

‘Ik ben Courtnee,’ zei de vrouw. Ze liet haar blik over de kinderen gaan en haar glimlach werd breder. ‘Jij moet Elise zijn.’ Ze gaf het jonge meisje een kneepje in de schouder, waardoor de greep rondom Jimmy’s nek steviger werd. Een man dook op van achter de graafmachine, bleek als een onbeschreven blad met al even wit haar; hij draaide zich om en staarde naar de muur van hakkende punten.

‘Waar is Juliette?’ vroeg Jimmy, Elise hoger op zijn heup hijsend.

Courtnee fronste. ‘Heeft ze je dat niet verteld? Ze is naar buiten.’