53
• Silo 17 •
Juliette en Raph stopten bij de lagere deputypost om naar een andere radio of een reservebatterij te zoeken. Ze vonden beide. Het oplaadrek hing nog aan de muur, maar het was niet aangesloten op de provisorische snoeren die door het trappenhuis liepen. Juliette woog af of het de moeite waard was daar te blijven en wat stroom in de draagbare radio te krijgen, of dat ze beter kon wachten tot ze bij de post in de middenlagen was, of bij IT...
‘Hé,’ fluisterde Raph. ‘Hoor je iets?’
Juliette scheen met haar zaklamp diep in de kantoren. Ze dacht dat ze iemand hoorde huilen. ‘Kom op,’ zei ze.
Ze liet de oplader achter en ging verder naar achteren, naar de cellen. Er zat een donkere gedaante in de allerlaatste cel te snikken. Juliette dacht eerst dat het Hank was, dat hij was afgedwaald naar wat voor hem het dichtst in de buurt kwam van een thuis, en toen pas besefte in welke staat deze wereld verkeerde. Maar de man droeg een gewaad. Het was dominee Wendel die door de tralies naar hen omhoogkeek. De tranen in zijn ogen lichtten op in het schijnsel van de zaklamp. Een kaarsje brandde op de bank naast hem; was droop op de grond.
De deur van de cel was niet helemaal dicht. Juliette trok hem open en stapte naar binnen. ‘Eerwaarde?’
De oude man zag er vreselijk uit. Hij had de gehavende overblijfselen van een oud boek in zijn handen. Niet een boek maar een stapel losse pagina’s. Er waren pagina’s over de hele bank en op de vloer verspreid. Toen Juliette haar lamp omlaag liet schijnen, kon ze zien dat ze op een tapijt van kleine lettertjes stond. Er was een patroon van zwarte balken op alle pagina’s, zinnen en woorden die onleesbaar waren gemaakt. Juliette had dit soort pagina’s eerder gezien, in een boek dat in een kooi werd bewaard, een boek waarin maar een op de vijf zinnen leesbaar was.
‘Laat me met rust,’ zei dominee Wendel.
Ze kwam in de verleiding om dat te doen, maar deed het niet. ‘Eerwaarde, ik ben het, Juliette. Wat doet u hier?’
Wendel snotterde en bladerde door de pagina’s alsof hij naar iets op zoek was. ‘Jesaja,’ zei hij. ‘Jesaja, waar zit je? Alles ligt door elkaar.’
‘Waar is uw parochie?’ vroeg Juliette.
‘Niet meer de mijne.’ Hij veegde zijn neus af en Juliette voelde Raph aan haar elleboog trekken opdat ze die man met rust zou laten.
‘U kunt hier niet blijven,’ zei ze. ‘Heeft u eten of water?’
‘Ik heb niets. Ga weg.’
‘Kom op,’ siste Raph.
Juliette verschikte de zware last op haar rug, de staven dynamiet. Dominee Wendel legde nog wat pagina’s rond zijn laarzen en bekeek ondertussen de voor- en achterkant van elk ervan.
‘Er is beneden een groep die weer wil gaan graven,’ vertelde ze hem. ‘Ik ga een betere plek voor ze zoeken, en zij gaan onze mensen hiervandaan halen. Misschien kunt u met ons meegaan naar een van de boerderijen om te kijken of u aan eten kunt komen, kijken of u kunt helpen. De mensen beneden kunnen uw hulp gebruiken.’
‘Waarvoor?’ vroeg Wendel. Hij kwakte een pagina neer op de bank en een paar andere wapperden weg. ‘Hellevuur of hoop,’ zei hij. ‘Kies maar uit. Het een of het ander. Verdoemenis of verlossing. Elke pagina. Kies maar uit. Kies maar uit.’ Hij keek smekend naar hen op.
Juliette schudde haar veldfles, draaide de dop eraf en bood hem Wendel aan. De kaars op de bank sputterde en walmde, schaduwen groeiden en krompen. Wendel pakte de veldfles aan en nam een slok. Hij gaf hem terug.
‘Ik moest het met eigen ogen zien,’ fluisterde hij. ‘Ik ging het duister in om de duivel te zien. Dat deed ik. Ik liep en liep, en hier is het. Een andere wereld. Ik leidde mijn kudde naar de verdoemenis.’ Hij vertrok zijn gezicht en wierp een blik op een van de pagina’s. ‘Of verlossing. Kies maar uit.’
Hij nam de kaars van de bank en hield er een pagina bij om die beter te kunnen zien. ‘Ah, Jesaja, daar ben je.’ En met de bariton van een zondagsdienst las hij op: ‘In dien tijd des welbehagens heb Ik U verhoord, en ten dage des heils heb Ik U geholpen; en Ik zal U bewaren, en Ik zal U geven tot een verbond des volks, om het aardrijk op te richten, om de verwoeste erfenissen te doen beerven.’ Wendel hield een hoekje van de pagina in de vlam en brulde nog eens: ‘De verwoeste erfenissen!’
De pagina verbrandde tot hij hem moest loslaten. Ze vloog door de lucht als een oranje, verschrompelende vogel.
‘Laten we gaan,’ siste Raph, ditmaal op dringender toon.
Juliette stak een hand op. Ze liep naar dominee Wendel toe, hurkte voor hem neer en legde een hand op zijn knie. De woede die ze voor hem had gevoeld vanwege Marcus was verdwenen. De woede die ze had gevoeld toen hij zijn mensen tegen haar en haar graafwerk opzette was verdwenen. In plaats van die woede was er nu schuldgevoel – schuldgevoel vanwege de wetenschap dat al hun angsten en wantrouwen gewettigd waren geweest.
‘Eerwaarde,’ zei ze. ‘Onze mensen zijn ten dode opgeschreven als ze hier blijven. Ik kan ze niet helpen. Ik zal hier niet zijn. Ze zullen uw begeleiding nodig hebben om het te halen naar de andere zijde.’
‘Ze hebben mij niet nodig,’ zei hij.
‘Ja, dat hebben ze wel. Vrouwen wenen in de diepten van deze silo om hun baby’s. Mannen huilen om hun huizen. Zij hebben u nodig.’ En ze wist dat dit waar was. In zware tijden hadden ze hem het meest nodig.
‘Jij zult ze erdoorheen loodsen,’ zei dominee Wendel. ‘Jij zult ze erdoorheen loodsen.’
‘Nee, dat kan ik niet. U bent hun redding. Ik ga degenen die dit op hun geweten hebben naar de verdoemenis zenden. Ik zend ze regelrecht naar de hel.’
Wendel keek op van zijn schoot. Hete was stroomde over zijn vingers maar hij leek het niet te merken. De geur van verbrand papier vulde de cel terwijl hij een hand op Juliettes hoofd legde.
‘In dat geval, mijn kind, heb je mijn zegen.’
De tocht omhoog door het trappenhuis was zwaarder met die zegen. Of misschien lag het aan het gewicht van de explosieven op haar rug. Juliette besefte dat ze handig zouden zijn geweest bij het aanleggen van de tunnel beneden; ze konden worden gebruikt voor verlossing. Maar zij gebruikte ze voor verdoemenis. Ze waren als de pagina’s van Wendels boek: ze boden genoeg van beide. Toen ze dicht bij de boerderijen waren, herinnerde ze zich eraan dat Erik erop had aangedrongen het dynamiet mee te nemen. Er waren ook anderen die heel graag wilden dat zij dit klusje ging klaren.
Zij en Raph kwamen bij de lagere boerderijen aan en ze wist dat er iets mis was zodra ze naar binnen stapte. Toen de deur openging kwam hun een golf van warmte tegemoet, een explosie van lucht. In eerste instantie dacht ze dat er brand was en ze wist door haar tijd in deze silo dat er geen functionerende brandslangen meer waren. De felle lichten in de gang en langs de buitenste teeltgronden suggereerden echter iets anders.
Er lag een man op de grond bij de beveiligingspoorten, zijn lichaam lag op zijn zij in de gang, in zijn onderbroek en hemd, en Juliette herkende deputy Hank pas toen ze al bijna bij hem was. Ze was opgelucht toen hij bewoog. Hij beschermde zijn ogen en verstevigde zijn greep om het pistool op zijn borst; zweet doordrenkte zijn ondergoed.
‘Hank?’ vroeg Juliette. ‘Gaat het?’ Ze voelde zichzelf net zo plakkerig en die arme Raph leek wel te verwelken.
De deputy ging rechtop zitten en wreef over zijn nek. Hij wees naar de beveiligingspoortjes. ‘Je krijgt wat schaduw als je daar tegenaan gaat zitten.’
Juliette keek naar de lampen in de gang. Ze verbruikten gigantisch veel stroom. Elk lapje bouwgrond leek tegelijk te worden beschenen. Ze kon de warmte rúíken. Ze kon ruiken hoe de planten erin verschroeiden. Ze vroeg zich af hoe lang de armzalige bedrading in het trappenhuis zulk stroomverbruik zou doorstaan.
‘Blijven de tijdklokken steken? Wat is er aan de hand?’
Hank knikte in de richting van de gang. ‘Mensen hebben de percelen afgepaald. Gisteren brak er een gevecht uit. Ken je Gene Sample?’
‘Die ken ik,’ zei Raph. ‘Van Zuivering.’
Hank fronste. ‘Gene is dood. Het gebeurde toen de lichten uitgingen. En daarna vochten ze met elkaar over wie het recht had om hem te begraven, alsof die arme Gene een zak kunstmest was. Sommige mensen vormden een groep en huurden mij in om de orde te herstellen. Ik zei dat ze de lichten aan moesten laten totdat de boel weer bedaard was.’ Hij veegde langs zijn nek. ‘Voordat je me verwijten maakt, ik weet dat het niet goed is voor de gewassen, maar ze waren al verwoest. Ik hoop dat die lui het te heet onder hun voeten krijgen, zodat er heel wat van hen weggaan en iedereen weer wat ademruimte krijgt. Ik denk dat dat nog een dag duurt.’
‘In die ene dag breekt er vast ergens brand uit. Hank, de bedrading buiten ís al zo verhit bij de gewone lichtcyclus. Ik ben stomverbaasd dat ze dit alles kunnen aandrijven. Wanneer een interruptor ter hoogte van de dertigtallen het begeeft, zul je hier beneden heel lang niets dan duisternis hebben.’
Hank keek de gang in. Juliette zag schillen en pitten en restjes eten aan de andere kant van de hekken. ‘Hoe betalen ze je? Met eten?’
Hij knikte. ‘Het eten bederft allemaal. Ze hebben alles geplukt. De mensen leken wel helemaal doorgedraaid toen ze hier kwamen. Ik denk dat een paar naar boven zijn gegaan, maar velen beweren dat de deur naar deze silo openstaat en dat je, als je een eind verder gaat, sterft. En als je naar beneden gaat, sterf je ook. Er gaan veel geruchten.’
‘Nou, je moet die geruchten weerleggen,’ zei Juliette. ‘Ik weet zeker dat het boven of beneden beter is dan hier. Heb je Solo en de kinderen gezien, die lui die hier vroeger woonden? Ik hoorde dat ze hier langskwamen.’
‘Yep. Een paar van die kinderen waren net voordat ik de lampen ging aanbrengen een perceel in de gang aan het afpalen. Maar ze zijn een paar uur geleden vertrokken.’ Hank keek naar Juliettes pols. ‘Hoe laat is het eigenlijk?’
Juliette keek op haar horloge. ‘Het is kwart over twee.’ Ze zag dat hij op het punt stond om nog een vraag te stellen. ‘In de middag,’ zei ze.
‘Dank je.’
‘We gaan proberen ze in te halen,’ zei Juliette. ‘Kan ik het aan jou overlaten om die lampen te regelen? Je kunt niet zoveel stroom verbruiken. En zorg dat meer mensen hier naar boven gaan. De boerderijen in de middenlagen doen het veel beter, in ieder geval toen ik daar was. En als je mensen hebt die werk zoeken, in Mechanica kunnen ze wat extra hulp goed gebruiken.’
Hank knikte en kwam moeizaam overeind. Raph was al op weg naar de uitgang, zijn overall vol zweetplekken. Juliette gaf Hank een klop op de schouder, waarna ze ook vertrok.
‘Hé,’ riep Hank. ‘Je zei hoe laat het was. Maar welke dag is het?’
Juliette aarzelde bij de deur. Ze draaide zich om en zag Hank naar haar staren, met zijn hand zijn ogen afschermend. ‘Maakt dat wat uit?’ vroeg ze. En toen Hank niet reageerde, nam ze aan van niet. Alle dagen waren nu eender, en elk ervan was geteld.