41

• Silo 17

Juliette volgde Raph door de grote graafmachine de tunnel in. Ze legden een lang traject af over stapels stenen, klauterden over lawines van puin die als watervallen van beide kanten omlaagkwamen, ze zagen kleren, een enkele laars en een half bedolven deken die iemand had laten vallen. Een ander had een veldfles achtergelaten die Raph opraapte; hij schudde hem en glimlachte toen hij klotste.

In de verte baadden rotsen oranje en rood in open vuur, het rauwe vlees van de aarde lag bloot. Een verse hoop puin van een volledig ingestort plafond zakte naar beneden, het resultaat van Shirly’s offer. Juliette stelde zich haar vriendin aan de andere kant van deze rotsen voor. Ze zag Shirly voorovergezakt in de controlekamer van de generator, verstikt of vergiftigd of gewoon gedesintegreerd in de buitenlucht. Dit beeld van een vriendin die verloren was voegde zich bij dat van Lukas in zijn kleine appartement onder de servers, zijn jonge en levenloze hand ontspannen rond een zwijgende radio.

Juliettes radio was ook stil geworden. In het holst van de nacht was er een korte boodschap gekomen van iemand boven hen, een boodschap die haar had gewekt en die ze had beëindigd door te melden dat iedereen dood was. Na die oproep had ze geprobeerd Lukas te bereiken. Ze had het een heleboel keer geprobeerd, maar het deed te veel pijn om het geruis aan te horen. Ze vergde veel te veel van zichzelf, en van haar batterij, dus uiteindelijk had ze het apparaat uitgeschakeld, had even overwogen op kanaal één de klootzak die haar had verraden toe te schreeuwen, maar ze wilde niet dat zij wisten dat ook maar een van haar mensen het had overleefd, dat er meer van hen waren om te doden.

Juliette wist niet of ze moest koken van woede over het kwaad dat ze hadden aangericht, of moest rouwen om het verlies van de mensen die ze hadden gedood. Ze steunde op haar vader en volgde Raph en Bobby in de richting van het geklink en geklop en geschreeuw bij de graafwerkzaamheden. Op dat moment moest ze tijd winnen, redden wat er te redden viel. Haar hersenen stonden in de overlevingsmodus, haar lichaam was gevoelloos en wankel. Wat ze zeker wist, was dat het met elkaar in verbinding brengen van de twee silo’s nu de dood van hen allen zou betekenen. Ze had de witte mist zien neerkomen van de trap, wist dat dit geen onschadelijk gas was, had gezien wat er van de pakking en de hittebestendige tape over was gebleven. Zo vergiftigden ze de buitenlucht. Zo beëindigden ze hele werelden.

‘Pas op je tenen!’ blafte iemand. Een mijnwerker rolde een kruiwagen vol puin langs. Juliette liep opeens op een hellend vlak, het plafond kwam steeds dichterbij. Ze kon Courtnees stem voor zich uit horen. Die van Dawson ook. Hopen puin werden van de instorting weggesleept, wat de al geboekte vooruitgang duidelijk toonde. Juliette voelde zich verscheurd tussen de drang om Courtnee te waarschuwen dat ze moest stoppen met wat ze aan het doen was, en het verlangen zich er zelf op te storten en met haar eigen handen mee te graven en haar nagels te breken terwijl ze met ware doodsverachting haar weg klauwde naar wat daar ook had plaatsgevonden.

‘Oké, laten we eerst die hoop wegwerken voordat we verder gaan. En waarom duurt die hefboom zo lang? Kunnen we alsjeblieft hier wat hydraulica van de generator krijgen? Dat het donker is betekent niet dat ik jullie slampampers niet kan zien lanterfanten...’

Courtnee viel stil toen ze Juliette zag. Haar uitdrukking verhardde, haar lippen trokken strak. Juliette kon voelen dat haar vriendin twijfelde tussen haar slaan of haar omhelzen. Het stak haar dat ze geen van beide deed.

‘Je bent wakker,’ zei Courtnee.

Juliette wendde haar blik af en keek naar de stapels stenen en rotsblokken. Roet van de brandende dieselfakkels wervelde en sloeg neer. Het deed de koude lucht diep in de aarde droog en ijl aanvoelen, en Juliette maakte zich zorgen over de zuurstof die werd verbrand en of de schaarse boerderijen van silo 17 aan de vraag konden blijven voldoen. En wat te denken van al die extra longen – honderden – die ook die zuurstof opzogen?

‘We moeten hierover praten,’ zei Juliette terwijl ze naar de instorting gebaarde.

‘We kunnen over wat hier is gebeurd praten zodra we onze weg terug naar huis hebben gegraven. Pak gerust een schop...’

‘Deze rotswand is het enige wat ons in leven houdt,’ zei Juliette.

Een paar mensen waren al gestopt met graven toen ze zagen wie met Courtnee aan het praten was. Courtnee blafte dat ze weer aan het werk moesten en dat deden ze. Juliette wist niet hoe ze dit subtiel moest aanpakken. Ze wist überhaupt niet hoe ze het moest aanpakken.

‘Ik weet niet waar jij heen wilt...’ begon Courtnee.

‘Shirly liet het dak instorten en heeft ons gered. Als je hier doorheen graaft, zullen we sterven. Ik weet het zeker.’

‘Shirly...?’

‘Onze woonplek is vergiftigd, Court. Ik kan het niet uitleggen, maar het is echt waar. Mensen stierven in de bovenlaag. Ik hoorde het van Peter en...’ Ze kwam weer op adem. ‘Van Luke. Peter zag de buitenwereld. De búítenwereld. De deuren waren opengegaan en de mensen stierven. En Luke...’ Juliette beet op haar lip tot de pijn haar hoofd weer helder maakte. ‘Het eerste wat ik dacht was iedereen hiernaartoe brengen, omdat ik wist dat het hier veilig was...’

Bars gelach van Courtnee. ‘Veilig? Denk jij dat het hier...?’ Ze kwam een stap dichter bij Juliette staan en opeens was niemand meer aan het graven. Juliettes vader legde een hand op zijn dochters arm en probeerde haar terug te trekken, maar Juliette bleef staan.

‘Denk jij dat het hier veilig is?’ siste Courtnee. ‘Waar zijn we in godsnaam? Er is daar achter een ruimte die verdomd veel op onze generatorkamer lijkt, behalve dat het één verroeste puinhoop is. Denk je dat die machines ooit weer zullen draaien? Hoeveel lucht hebben we hier? Hoeveel brandstof? Hoe zit het met eten en water? Ik geef ons een paar dagen als we niet terug naar huis kunnen. Dat betekent een paar dagen domweg doorgraven, grotendeels met de hand. Heb je enig idee wat je ons hebt aangedaan, door ons hierheen te brengen?’

Juliette trotseerde het spervuur. Ze verwelkomde het. Ze wilde er zelf nog een schepje bovenop doen.

‘Ik heb dit gedaan,’ zei ze. Ze trok zich van haar vader los en ging naar de gravers toe staan, die ze goed kende. Ze draaide zich om en schalde door de donkere put van waaruit ze net waren gekomen. ‘Ik heb dit gedaan!’ riep ze zo hard als ze kon, en ze liet haar woorden neerkomen op degenen die ze had verdoemd. Nogmaals gilde ze: ‘Ik heb dit gedaan!’ Haar keel brandde door het roet en het gif van de bekentenis, haar borstkas voelde opengescheurd en rauw van ellende. Ze voelde een hand op haar schouder, weer die van haar vader. De enige geluiden, zodra de echo van haar stem was geluwd, waren het gekraak en gefluister van het open vuur.

‘Ik heb dit veroorzaakt,’ zei ze knikkend. ‘We hadden hier sowieso nooit moeten komen. Dat is duidelijk. Misschien zijn mijn graafwerkzaamheden de reden dat ze ons hebben vergiftigd, misschien is het omdat ik naar buiten ging, maar de lucht is hier schoon. Ik heb jullie allemaal beloofd dat deze plek bestond en dat de lucht er prima is. En nu zeg ik jullie, net zo stellig, dat ons thuis verloren is. Het is vergiftigd. Blootgesteld aan de buitenlucht. Iedereen die we hebben achtergelaten...’ Ze probeerde op adem te komen, haar hart was leeg, haar maag zat in de knoop. Weer ondersteunde haar vader haar. ‘Ja, het is mijn schuld. Mijn bemoeienis. Dat is de reden dat de man die dit heeft gedaan....’

‘De man?’ vroeg Courtnee.

Juliette monsterde haar vroegere vrienden, mannen en vrouwen met wie ze jaren had samengewerkt. ‘Een man, ja. Uit een van de silo’s. Er zijn vijftig silo’s precies als de onze...’

‘Dat zeg jij, ja,’ zei een van de gravers nors. ‘En die kaart.’

Juliette zocht hem in het publiek. Het was Fitz, een olieman en voormalig monteur. ‘En geloof je me niet, Fitz? Geloof je dat er in het hele universum maar twee silo’s zijn en dat die zo dicht bij elkaar staan? Dat de rest van de kaart een leugen is? Ik zeg je dat ik op een heuvelrug stond en ze met eigen ogen zag. Terwijl we hier in deze donkere put staan te stikken in de dampen, zijn er elders tienduizenden mensen die hun dagelijkse routines doen, dagen zoals wij die ook ooit kenden...’

‘En vindt u dat we naar hen toe moeten graven?’

Juliette had hier nog niet over nagedacht. ‘Misschien,’ zei ze. ‘Dat is misschien onze enige uitweg, als we ze kunnen bereiken. Maar eerst moeten we weten wie daar zit en of het veilig is. Het is daar misschien net zo verwoest als onze silo. Of zo leeg als deze. Of vol mensen die helemaal niet blij zijn met onze komst. De lucht kan giftig zijn wanneer we erdoorheen breken. Maar ik kan jullie verzekeren dat er meer silo’s zijn.’

Een van de gravende mensen gleed over het puin omlaag om deel te nemen aan het gesprek. ‘En wat nou als alles aan de andere kant van deze hoop in orde is? Bent u niet degene die altijd zonodig moet gaan kijken?’

Juliette incasseerde deze sneer. ‘Als alles daar in orde is, zullen ze ons komen redden. We zullen van hen horen. Ik zou dolgraag willen dat dat waar is, en dat dat gaat gebeuren. Ik zou het dolgraag mis hebben. Maar dat heb ik niet.’ Ze keek naar hun sombere gezichten. ‘Ik ben hier om jullie te vertellen dat er daar niets is dan de dood. Denken jullie dat ik geen hoop wil koesteren? Ik verloor... Wij allen verloren mensen van wie we hielden. Ik heb mannen van wie ik hield hun laatste adem horen uitblazen, en denken jullie niet dat ik daarheen wil gaan om het met eigen ogen te zien? Om ze gepast te begraven?’ Ze veegde haar ogen af. ‘Denk niet dat ik geen schop wil pakken en drie ploegendiensten achter elkaar wil doorgraven totdat we bij hen zijn. Maar ik weet dat ik op die manier degenen onder ons die nog leven zou begraven. We zouden deze aarde en stenen op ons eigen graf gooien.’

Niemand sprak. Een losse steen tuimelde met veel gekletter voor hun voeten.

‘Wat wilt u dat we doen?’ vroeg Fitz, en Juliette hoorde Courtnee lucht inzuigen; die leek zich te ergeren aan de gedachte dat iemand ooit nog naar Juliettes raad zou luisteren.

‘We hebben een dag of twee nodig om te bepalen wat er is gebeurd. Zoals ik al zei, zijn er daarbuiten een heleboel werelden als de onze. Ik weet niet wie die werelden bewonen, maar ik weet dat een van hen lijkt te denken de baas te zijn. Ze hebben ons eerder bedreigd, en zeiden dat ze ons met één druk op de knop konden beëindigen, en ik denk dat dat is wat ze hebben gedaan. Ik denk dat ze dat ook met deze andere wereld hebben gedaan.’ Ze wees door de tunnel naar silo 17. ‘En ja, het kwam misschien doordat wij durfden te graven of omdat ik op zoek naar antwoorden naar buiten ging, en jullie kunnen mij vanwege die zonden erop uitsturen om schoon te maken. Ik zal met plezier vertrekken. Ik zal ten overstaan van jullie schoonmaken en sterven. Maar eerst wil ik jullie het weinige dat ik weet vertellen. Deze silo waar we in zitten zal vollopen. Hij loopt nu al langzaam vol. We moeten de pompen activeren die het hier droog houden, en ervoor zorgen dat de boerderijen bewaterd blijven, de lichten aan blijven en dat we genoeg lucht hebben om te ademen.’ Ze gebaarde naar een van de aan de muur bevestigde fakkels. ‘We verbruiken akelig veel zuurstof.’

‘En waar moeten we stroom vandaan halen? Ik was een van de eersten die hier doorbrak. Het is daar één grote schroothoop!’

‘Er is nog stroom rond niveau dertig,’ zei Juliette. ‘Schone stroom. De pompen en de verlichting in de boerderijen lopen daarop. Maar we moeten daar niet op vertrouwen. We hebben onze eigen stroom meegebracht...’

‘De reservegenerator,’ zei iemand.

Juliette knikte, opgelucht dat ze luisterden. Nu waren ze tenminste met graven gestopt.

‘Ik zal de last voor wat ik heb gedaan op me nemen,’ zei Juliette, en de vlammen werden wazig door een laagje van tranen. ‘Maar iemand anders bracht ons in deze hel. En ik weet wie. Ik heb met hem gesproken. We moeten lang genoeg overleven om het hem en de zijnen betaald te zetten.’

‘Wraak,’ zei Courtnee, haar stem een krachtig gefluister. ‘Na alle mensen die stierven omdat ze probeerden wraak te nemen toen jij vertrok om te gaan schoonmaken.’

‘Nee, geen wraak. Preventie.’ Juliette tuurde door de donkere tunnel de duisternis in. ‘Mijn vriend Solo herinnert zich nog het moment dat deze wereld – zijn wereld – werd vernietigd. Het waren geen goden die ons dit aandeden, maar mannen. Mannen dichtbij genoeg om met ons door de radio te praten. En er zijn daar meer werelden die tegen hun gezag in opstand komen. Stel je voor dat iemand anders al vóór ons had ingegrepen. We zouden ons leven hebben kunnen voortzetten, zonder ooit iets van de reële dreiging te hebben geweten. Onze geliefden zouden nu nog leven.’ Ze keerde zich tot Courtnee en de anderen. ‘We moeten die lui niet te grazen nemen voor wat ze hebben gedaan. Nee, we moeten ze te grazen nemen voor wat ze in staat zijn nog te gaan doen. Voordat ze het nóg eens doen.’

Ze zocht in de ogen van haar oude vriendin naar begrip, naar aanvaarding. In plaats daarvan keerde Courtnee haar de rug toe. Ze wendde zich van Juliette af en keek naar de berg puin die ze hadden geruimd. Een hele tijd ging voorbij, rook vulde de lucht en oranje vlammen fluisterden.

‘Fitz, pak die fakkel,’ beval Courtnee. Er was een moment van aarzeling, maar de oude oliebaron deed het. ‘Doof hem,’ zei ze tegen hem, en het klonk alsof ze walgde van zichzelf. ‘We verspillen zuurstof.’