45
• Silo 1 •
Darcy werkte op handen en knieën. Hij dompelde het karmozijnrode vod in de emmer met rood water, wrong het uit totdat het roze was en ging toen weer de smeerboel in de lift schrobben. De muren waren al schoon en de monsters waren verstuurd ter analyse. Terwijl hij werkte, mopperde hij in zichzelf met de nagebootste stem van Brevard: ‘Neem monsters, Darcy. Ruim dit op, Darcy. Breng me een kop koffie, Darcy.’ Hij begreep niet hoe het halen van koffie en het opdweilen van bloed deel van zijn taakbeschrijving waren geworden. Wat hij miste waren de rustige nachtdiensten; hij kon niet wachten tot de boel weer normaal werd. Ongelofelijk wat allemaal normaal kon gaan lijken. Hij kon al bijna het koper in de lucht niet meer ruiken, en de metaalachtige smaak was verdwenen van zijn tong. Het was als de dagelijkse doses in de papieren bekertjes, het smakeloze eten elke dag, zelfs het helse gezoem van de lift met de opengeklemde deuren. Allemaal dingen om aan te wennen totdat ze verdwenen. Dingen die wegzakten tot een doffe pijn, als herinneringen uit een vorig leven.
Darcy kon zich niet veel van zijn oude leven herinneren, maar hij wist dat hij goed was in dit werk. Hij had het gevoel dat hij lang geleden als beveiliger had gewerkt in een wereld waar niemand meer over sprak, een wereld gevangen in oude films en herhalingen en dromen. Hij herinnerde zich vaag dat hij was getraind om een kogel voor iemand anders te incasseren. Hij had een heel realistische, terugkerende droom waarin hij in de ochtend jogde en de lucht het zweet op zijn voorhoofd en nek verkoelde, het getjilp van vogels, hij rende achter een oudere man in trainingsbroek en zag dat deze kaal begon te worden. Darcy herinnerde zich een oortje dat glibberig werd, niet op zijn plaats wilde blijven zitten en steeds uit zijn oor bleef vallen. Hij herinnerde zich dat hij menigtes in de gaten hield, hoe zijn hart sneller sloeg wanneer ballonnen knapten en antieke scooters knalden, altijd maar wachtend op de kans op het incasseren van een...
Kogel.
Darcy hield op met schrobben en depte zijn gezicht met zijn mouw. Hij staarde naar de spleet tussen de vloer en de wand van de lift, waar iets helders vastzat, een stukje metaal. Hij probeerde het met zijn vingers eruit te peuteren, maar ze pasten niet in de spleet. Een kogel. Hij zou die toch al niet moeten aanraken.
De doek viel met een plons in de emmer. Darcy haalde de monsterkit uit de gang. De lift bleef maar zoemen; die haatte het om stil te staan, en wilde verder. ‘Rustig maar,’ fluisterde Darcy. Hij trok een van de monsterzakjes uit het doosje in de kit. De pincet lag niet waar die hoorde te zijn. Hij zocht onder in de kit tot hij hem vond, vervloekte de mannen op andere ploegendiensten die geen respect hadden voor hun collega’s. Het was als het leven in een studentenhuis, dacht Darcy. Nee, niet het juiste woord, of de juiste herinnering. Als het leven in barakken. Het was de schijn van orde die over een onderliggende puinhoop werd gelegd. Schone lakens met gevouwen hoeken op vlekkerige matrassen. Dat is wat dit was, mensen die dingen niet teruglegden waar ze hoorden.
Hij gebruikte de pincet om de kogel te pakken en stopte die in de plastic zak. Hij was een beetje vervormd, maar niet ernstig. Hij had niets hards geraakt, maar wel íéts. Hij wreef de zak rond de kogel, hield hem tegen het licht en zag hoe een roze vlek op het plastic verscheen. Er zat bloed aan de kogel. Hij controleerde de vloer om te zien of hij wat van het bloederige water had gemorst in de buurt van waar de kogel had vastgezeten, of het bloed er misschien als gevolg van zijn onvoorzichtigheid op terecht was gekomen.
Dat was niet het geval. De man die ze dood hadden aangetroffen was in de hals gestoken, maar er was ook een vuurwapen gevonden. Darcy had in de lift op een tiental plekken bloedmonsters genomen. Een medisch technicus had de monsters meegenomen, en Stevens en het hoofd hadden hem verteld dat alle monsters naar het slachtoffer verwezen. Maar nu had Darcy hoogstwaarschijnlijk een bloedmonster van de aanvaller, die nog steeds op vrije voeten was. De man die Eren had gedood. Een echte aanwijzing.
Hij hield de monsterzak stevig vast en wachtte op de expreslift. Hij overwoog even om hem aan Stevens te overhandigen, dat zou volgens het protocol zijn, maar híj had de kogel gevonden, wist wat het was, en hij was voorzichtig geweest bij het oprapen ervan. Hij zou degene moeten zijn die de resultaten zou zien.
De expreslift verscheen met een opgewekte ping. Een uitgeput ogende man in een paarse overall duwde een rolemmer naar buiten, voortgestuwd met de steel van een dweil. In plaats van zijn vondst te melden had Darcy versterking laten komen. De nachtwaker. De twee mannen schudden elkaar de hand. Darcy bedankte hem voor het nog zo laat uitoefenen van zijn ploegendienst en liet weten flink bij hem in het krijt te staan. Hij nam de plaats in van de man in de expreslift.
Hij hoefde maar twee niveaus naar beneden. Het leek gek om voor twee niveaus de expreslift te nemen. Wat de silo nodig had was een trap. Hij moest zo vaak alleen een enkel niveau omhoog of omlaag en dan vijf minuten op die rotlift wachten. Het sloeg nergens op. Hij zuchtte en drukte op de knop voor de medische vleugel. Voordat de deuren dichtgingen, hoorde hij een natte klets van de dweil naast de liftdeur.
Het kantoor van dokter Whitmore zat vol. Niet met werknemers – alleen Whitmore en zijn twee medische technici waren in de weer – maar met lijken. Twee extra lijken op snijtafels. Een ervan was de vrouw die de dag ervoor dood was aangetroffen; Darcy herinnerde zich dat ze Anna heette. Het andere was Eren, het voormalige silohoofd. Whitmore zat achter zijn computer aantekeningen in te typen terwijl de labtechneuten zich met de overledenen bezighielden.
‘Meneer?’
Whitmore draaide zich om. Zijn ogen gingen van Darcy’s gezicht naar zijn handen. ‘Wat heb je voor me?’
‘Nog een monster. Op een kogel. Kunt u dit voor me analyseren?’
Whitmore zwaaide naar een van de mannen in de operatiekamer, die schouderophalend vertrok.
‘Kun jij dit voor deze meneer natrekken?’
De labtechnicus leek niet al te blij. Hij trok zijn bebloede handschoenen knallend uit en gooide ze in de gootsteen zodat ze gewassen en gesteriliseerd zouden worden. ‘Laat maar eens zien,’ zei hij.
De machine deed er niet lang over. Ze piepte en snorde, maakte dringende geluiden en spoog toen schokkerig een stuk papier uit. De technicus pakte de resultaten op voordat Darcy erbij kon. ‘Yep. We hebben een match. Het is van... Hm. Dat is raar.’
Darcy nam het rapport aan. Daar stond het staafdiagram, met de unieke upc-code van het dna van een man. Hoeveelheden en percentages van verschillende bloedwaarden werden in ondoorgrondelijke code geschreven: ifg, plt, Hgb. Maar waar het systeem de gegevens van het bijpassende personeelsdossier moest vermelden, stond er op een van de vele regels alleen: Dino. De overige bio-velden waren leeg.
‘Dino,’ zei de labtechnicus. Hij liep naar de gootsteen en begon de handschoenen en zijn handen te wassen. ‘Dat is een rare naam. Wie zou nou zo’n naam kiezen?’
‘Waar zijn de andere resultaten?’ vroeg Darcy. ‘Van eerder.’
De technicus knikte naar de prullenbak bij dokter Whitmores voeten, die ratelend voorttikte op zijn toetsenbord. Darcy zocht in de prullenbak en vond een van de eerdere resultatenvellen. Hij hield de twee naast elkaar.
‘Het is geen naam,’ zei Darcy. ‘Die zou op de bovenste regel staan. Dit is waar de locatie moet staan.’ Op het andere rapport stond de naam Eren boven een regel waar de vrieshal en de coördinaten van de opslagcabine van de dode man werden vermeld. Darcy herinnerde zich hoe een van de kleinere vrieshallen werd genoemd.
‘Dienst noodgevallen,’ zei hij met voldoening. Hij had een klein mysterie opgelost. Hij glimlachte naar de kamer, maar de andere mannen waren al weer aan het werk.
De dienst noodgevallen was gevestigd in de kleinste van de vrieshallen. Darcy stond voor de metalen deur, zijn adem was zichtbaar in de lucht en vertroebelde het staal. Hij voerde zijn code in en het toetsenbord knipperde rood en zoemde afkeurend. Hij probeerde vervolgens de master-beveiligingscode, en de deuren gingen met een knal open en schoven opzij in de wanden.
Zijn hart ging tekeer met een mengeling van angst en opwinding. Het kwam niet alleen doordat hij dit spoor van aanwijzingen volgde, het kwam door waar dit spoor hem bracht. De dienst noodgevallen was gereserveerd voor de meest extreme gevallen, voor die momenten waarop de beveiliging onvoldoende werd geacht. Door een dichte nevel heen herinnerde hij zich een tijd waarin de politie een stap opzij zette terwijl zwaar gepantserde mannen uit busjes kwamen en een gebouw met militaire precisie uitkamden. Was hij dat geweest? In een ver verwijderd voormalig leven? Hij kon het zich niet herinneren. En hoe dan ook, deze mannen in de noodgevallenzaal waren anders. Velen van hen waren onlangs nog druk bezig geweest. Darcy herinnerde het zich van toen hij op ploegendienst was. Het waren piloten. Hij wist nog dat hij op een dag rimpelingen in zijn mok koffie had gezien doordat drones bommen hadden gedropt. Hij ging van de ene cabine naar de volgende op zoek naar een lege. Iemand was niet gaan slapen toen dat moest, vermoedde hij. Of iemand was opgedragen om slechte dingen te doen.
Het was deze laatste mogelijkheid die hem angst inboezemde. Wie had toegang tot zulk personeel? Wie had de mogelijkheid om ze te wekken zonder dat iemand ervan wist? Hij vermoedde dat het niet uitmaakte aan wie hij zijn bevindingen rapporteerde, aangezien die bevindingen via de commandostructuur omhooggingen en uiteindelijk de verantwoordelijke persoon of personen zouden bereiken. Hij bedacht ook dat de gedode man het dienstdoende ploegendiensthoofd van de gehele silo was, het hoofd van alle silo’s. Dit was groot. Dit was enorm. Een vete tussen silohoofden? Hiermee kon hij koffiezetten en bloed opdweilen voorgoed achter zich laten.
Hij had tweederde van de weg door het rooster van cryocabines afgelegd, waarbij hij elke rij steeds helemaal langsliep en dan weer terugging, toen hij begon te vermoeden dat hij het misschien mis had. Het was allemaal zo onbeduidend. Hij gaf zich in zijn werk uit voor een ander. Er zou vast niemand ontbreken, er was geen grote samenzwering, niemand aan de top die mensen doodde...
En toen keek hij in een cabine waarin geen gezicht te zien was en waar geen rijp op het glas zat. Een hand op het oppervlak van de cabine verifieerde dat hij uitstond. Hij had dezelfde temperatuur als de ruimte: koel maar niet bevroren. Hij keek op het uitleesscherm, bang dat dat ook uit en leeg zou zijn, maar die bleek aan te staan. Alleen stond er geen naam.
Alleen een getal.
Darcy pakte zijn rapportageblocnote en klikte op een pen. Alleen een getal. Hij vermoedde dat de naam die bij de cabine hoorde geheim was. Maar hij had zijn mannetje te pakken. Nou en of. En zelfs als hij niet achter de naam zou komen, wist hij waar deze piloten hun tijd doorbrachten wanneer ze hun ploegendienst hadden. Hij wist bijna zeker waar de vermiste man met de kogelwond zich zou schuilhouden.