48
Op de ucla stikte het van de mensen: ze stonden in de rij, voor de controle, stommelend als één geheel wanneer iemand zijn evenwicht dreigde kwijt te raken. Dickson Terrace was één opeengepropte mensenmassa. Er werden foto’s gemaakt, er werd met bordjes gezwaaid, en de grote groepen die achter de dranghekken stonden te wachten zongen melige liedjes. Duizenden mensen waren op de grond gaan zitten, alsof het een openluchtconcert betrof, en keken naar de reusachtige videoschermen die aan staalkabels hoog boven de menigte waren opgehangen. Een select publiek werd via de brede trappen van Royce Hall naar de controleposten geleid, waar men identiteitsplaatjes in ontvangst nam en daarmee ogenschijnlijk het recht verkreeg om te worden beklopt en betast, om vervolgens door een metaaldetectorpoortje te mogen lopen. Tassen en mobieltjes moesten op lopende banden worden gelegd en werden door een röntgenapparaat gehaald. Beveiligingsmensen met smalle gezichten keken gespannen uit over de mensenmassa en brachten hun onderscheidend vermogen in praktijk: handen die achter een jasje verborgen bleven, een vrouw die niet lachte, een gekleurde jongeman die een te dikke jas droeg en bij wie het zweet op zijn slapen stond. De oproerpolitie was in vol ornaat aanwezig, agenten hadden oortjes in, en ik stond daar met Charlies rugzak over mijn schouder.
Ik mengde me in de menigte en zag op de videoschermen het logo van de politieke televisiezender c-span en het nu nog lege podium waar het debat zou plaatsvinden. De stem van de populaire presentatrice Katie Couric galmde door de enorme luidsprekers. Ze stelde de twee kandidaten voor, waarna er massaal applaus opsteeg.
Het toneelbeeld was buitengewoon overzichtelijk. Caruthers en Bilton namen plaats op een stoeltje met een lage rugleuning, ieder met een kunststof katheder voor zich, en imiteerden onbewust elkaars houding: achteloos naar één kant leunend, het hoofd geïnteresseerd en bescheiden iets opzij, de handen op een knie. Er lag een dik, lichtblauw tapijt met het presidentiële wapen erop, en het was de bedoeling dat de kandidaten op het kleed bleven, mochten ze heen en weer willen lopen. Enthousiast verkondigde Couric: ‘Tijdens het debat kunnen de kiezers rechtstreeks aan de kandidaten vragen stellen. We willen u verzoeken om achter de microfoon aan weerszijden van het podium in de rij te gaan staan. U wordt verzocht eerst duidelijk uw naam te noemen wanneer u aan de beurt bent en uw vraag dan zo helder mogelijk te formuleren.’
Bij mij sloeg de angst toe en ik had een ogenblik nodig om tot mezelf te komen. Toen ik mezelf weer onder controle had, begaf ik me in het gedrang naar de controlepost.
Uit de luidsprekers galmde de eerste vraag, gesteld door een vrouw die van de zenuwen veel te hoog praatte. ‘Dag, ik ben Cynthia McGinty. Ik heb een vraag voor senator Caruthers. U hebt gezegd dat we ons beleid in het Midden-Oosten moeten herzien. Maar laten we ons dan niet chanteren door Bin Laden en consorten? Moeten we ons juist niet verzetten tegen de dreigementen en het geweld en voet bij stuk houden?’
De zoetgevooisde stem van Jasper Caruthers, een heel verschil met de onderdanige toon van de vragensteller: ‘In mijn ogen, Cynthia, is het de vraag of we met een falend beleid moeten doorgaan, alleen maar omdat we niet de schijn willen wekken dat we van het verleden kunnen leren.’
Zwarte auto’s kwamen op de promenades en het plein voor Royce Hall tot stilstand. Hun getinte ramen waren donker en zonder enige emotie, als de ogen van een roofdier. De zonnige dag was overgegaan in een vage schemering. De gebouwen die een kwartier geleden nog in de zon hadden staan glanzen, leken nu dof en ongepolijst.
Caruthers ging maar door over het bepalen van de juiste houding tegenover andere culturen en het bijstellen van de visie, maar uiteindelijk kwam er iemand anders aan het woord: ‘Hallo, ik ben Bill Little, en ik heb een vraag voor president Bilton. Ik zit in het onderwijs en begrijp niet waarom u bezuinigingen in die sector hebt aangekondigd, maar tegelijkertijd voor belastingverlaging voor het bedrijfsleven bent…’
Ik kon mijn handen niet stilhouden en trommelde onophoudelijk met mijn vingers tegen mijn benen. Wilde ik dit echt gaan doen? Toen ik merkte dat ik mijn adem inhield, blies ik zo hard de lucht uit mijn longen dat het me even begon te duizelen. Ik had al een minuut geen adem meer durven halen. Heel subtiel, Horrigan, om je met een rooie kop in de menigte te begeven.
Ik verschoof de rugzak iets en naderde de controlepost. Ik herkende geen van de agenten, die iedereen als robots controleerden, met gekruiste armen, quasiknappe koppen, en het haar naar achteren gekamd. Op monotone, beleefde toon prevelden ze: ‘Uw handen, alstublieft. Mag ik uw handen zien? Uw handen.’ Hun ogen gleden langs me. Een van hen duwde een vinger tegen zijn vleeskleurig oortje en grijnsde zijn volmaakte gebit bloot, een van de kopstukken van de presidentiële beveiliging. Ik moest denken aan een oude mop van Frank over de jongens van de presidentiële beveiliging: twee holsters, een voor het pistool en een voor de haarföhn.
Natuurlijk waren het de beveiligingsagenten van Bilton die het hier voor het zeggen hadden, maar Caruthers had zijn eigen clubje meegebracht – vijf of zes agenten, had Wydell gezegd – en waarschijnlijk stond een van hen op de uitkijk om te zien of ik misschien zou komen opdagen. Hoewel de agenten van Caruthers niet van het hele verhaal op de hoogte waren, was uit het verleden gebleken dat ze bereid waren om de wet hier en daar bij te stellen als ze Caruthers daarmee konden beschermen.
President Bilton was nog steeds met zijn bassende stem aan het woord. Ik keek naar een van de beeldschermen toen de democratie weer door iemand anders kritisch bevraagd werd: ‘Ik ben Patsy Ryan en als oudere maak ik me zorgen over de stijgende kosten van de zorgverzekering. President Bilton, als u herkozen zou worden, zou u dan…’
Ik liep langs het gebouw en keek naar de zij-ingangen, die allemaal waren afgezet. Achter me begon de menigte te juichen en te klappen, en televisieploegen probeerden met hun zware apparatuur door de mensenmassa heen te komen. Het was een jaar waarin veel verdeeldheid was ontstaan, het was een harde verkiezingsstrijd, en de kiezers waren niet bang om het achterste van hun tong te laten zien. ‘Ik ben John Quinn en ik zou graag willen weten wat de president te zeggen heeft over de onderhandse dealtjes die hij met de wapenleveranciers gesloten heeft…’
Toen een zwaarlijvige studente, die een sterke bloemetjesgeur om zich heen verspreidde, een stap opzij deed, kreeg ik weer zicht op het gebouw. Bij de laatste zij-ingang, ongeveer twintig meter verderop, zag ik Reid Sever staan, die vanachter een groep politieagenten en een rij dranghekken de menigte nauwlettend in de gaten hield. Ik voelde paniek opkomen en aarzelde een moment, langgerekt, als een triller op de piano. Ik draaide me om. Caruthers’ reusachtige gestalte tekende zich af op het beeldscherm boven me. Hij had zijn hoofd iets naar voren gebogen, een hand tegen zijn wang, en luisterde geconcentreerd naar Bilton, die een betoog hield dat van oneliners en slogans aan elkaar hing. Ik zag dat Sever ineens opkeek en verstrakte. Mijn hart sloeg op hol.
Ik draaide mijn hoofd iets opzij. Sever stond tegen zijn pols te praten, met zijn blik op de menigte gericht. Ik zag dat een ander geheim agenttype – hij leek op Brown – zijn hand naar zijn oortje bracht en iets zei tegen de man die naast hem stond. Alan Lambrose.
Toen keken ze alle drie in mijn richting. Ik ging ervandoor.
Sever sprong over de dranghekken en tetterde iets tegen zijn pols. Ik schoot de menigte in, met mijn rugzak hobbelend aan mijn schouders. Ik stapte op benen, struikelde over studenten. Mensen stoven aan de kant en riepen me verontwaardigd na, tot ze Sever zagen aankomen, die zijn Glock getrokken had. Het duurde niet lang voor de televisieploeg lucht kreeg van de verstoring. Glanzende cameralenzen zwenkten in mijn richting, links en rechts werd ingezoomd, ik werd gefilmd vanaf strategisch geplaatste bestelbusjes, of van bovenaf, door een camera aan een zwenkarm, als een soort Peter Pan in een middelmatige toneelproductie.
Ik baande me een weg naar het midden van het enorme grasveld, draaide me om en spreidde mijn armen. De energie van de menigte was op mij gericht, een elektrische spanning. Overal stonden camera’s op me gericht, iedereen keek naar me. Zou dit echt gaan lukken? Sever werd op de voet gevolgd door agent Brown, plus verschillende andere beveiligingsagenten van Caruthers, die ik herkende als de mannen die naast hem mee hadden gejogd en die bij Induma langs waren gekomen. Ze verspreidden zich, sloten me in. Ik hoorde het geruis van hun broeken toen ze renden. Talloze pistolen werden op mijn hoofd gericht. Ik wachtte op de knal van een schot, op de inslag van het lood. Mensen kwamen overeind, eerst degenen die het dichtst bij me stonden, en daarna in golven, als een wonderbaarlijke staande ovatie. Twee gedachten buitelden over elkaar heen: misschien gaat het lukken, en: je wordt zo neergeknald.
‘Ik ben Nick Horrigan!’ riep ik uit. Mijn stem klonk niet iel en trilde ook niet maar was verdomme zo helder als wat. ‘Ik ben niet gewapend. Ik heb…’
Maar Sever sloeg me tegen de grond, dook boven op me, en toen kwamen de anderen ook op me af om me te fouilleren. Iemand trok met geweld de rugzak los. Er ging een deining door de menigte, alsof die elk moment op hol kon slaan. Een van de agenten riep: ‘Hij is ongewapend! Ongewapend!’
‘Wat zit er in die rugzak?’
‘Stukjes piepschuim.’ De man die antwoord gaf, gooide de rugzak op de grond.
‘Meer niet?’
Zwarte schoenen dreunden vlak voor mijn gezicht op de grond, rakelings, toen er nog meer agenten aankwamen. Ik bleef roerloos liggen, omdat ik hun geen aanleiding wilde geven om me neer te knallen. Een gestaalde onderarm lag in mijn nek en drukte mijn wang tegen de grond. Tussen de enkels en deinende mensenmassa door zag ik de paal waar de reusachtige speakers op stonden.
Een bekende stem: ‘Mijn vraag is voor senator Caruthers, en ik stel hem namens iemand die hier vanavond niet bij aanwezig kon zijn, namelijk Gracie Everett.’
Ondanks het feit dat ik met mijn gezicht tegen het gras gedrukt werd, ging er een triomfantelijk gevoel door me heen.
Ik werd weinig zachtzinnig overeind getrokken. Handboeien sneden in mijn polsen. Ik draaide me om naar het dichtstbijzijnde videoscherm en zag Induma in beeld, metershoog. Ze hield de echo omhoog, zodat het licht erdoorheen scheen.
‘Gracie zou inmiddels zo oud zijn geweest dat ze volgend jaar had kunnen stemmen. Maar ze werd vermoord toen ze dertien dagen oud was. Samen met haar moeder.’
De menigte viel stil, en iedereen keek aandachtig naar de beeldschermen. De agenten om me heen verstijfden, keken elkaar aan en beseften dat ze met z’n allen naar buiten waren gelokt. De wind blies een paar stukjes piepschuim over het gras, een illustratie bij mijn truc om Caruthers’ beveiligingsagenten met behulp van een lege rugzak af te leiden, zodat er niemand over was om een ongewenste vragensteller de mond te snoeren.
Caruthers zat als versteend op zijn stoel, de ene schoen op de grond, de andere tegen de voetensteun aan, alsof hij bang was onderuit te zakken, en hij keek paniekerig uit zijn heldergroene ogen. Er was een vreemde stilte over de menigte neergedaald. Iedereen voelde dat er iets gebeurde wat niet helemaal volgens plan verliep. Hoofden draaiden zich om, stemmen zwegen, mensen wezen.
Iedereen keek naar die zwart-grijze foto van de achttien weken oude foetus van Gracie Everett. Een kortstondig moment vormde zij het middelpunt van de wereld.
Induma zei: ‘Ik heb hier de uitslag van een dna -onderzoek waaruit blijkt dat Gracies vader de toenmalige vicepresident Caruthers is. Ook beschik ik over een geluidsopname waarmee zijn betrokkenheid bij de moorden bewezen kan worden.’
Caruthers zakte verslagen onderuit. De lampen zetten zijn ogen en zijn wilde bos haar in het volle licht.
‘U hebt er steeds op gehamerd dat we onze leiders ter verantwoording moesten roepen, dat we ze kritisch moesten blijven volgen. U zei dat niemand in dit land boven de wet staat. U zei dat elke Amerikaan, ongeacht zijn functie, ongeacht zijn privileges, aan de tand gevoeld mag worden en zich te allen tijde moet kunnen verantwoorden. Mijn vraag aan u, namens Gracie, is: kúnt u zich verantwoorden?’
De agenten hielden me stevig bij mijn armen en schouders vast, maar niemand verroerde zich. We vormden één versteende mensenmassa, de hoofden in de nek, om het spektakel te aanschouwen dat zich in het gebouw en op de schermen boven ons afspeelde.
Caruthers kwam uiterst waardig overeind, legde zijn microfoontje op de stoel en liep het podium af.