50
Ik rij naar het grote witte huis en zet de auto aan de voorkant neer, want het hoeft niet meer verborgen. Op de stoel naast me staat een bruine papieren boodschappentas van Whole Foods, de biologische winkel, gevuld met lekkere dingen. Ik stap nog niet uit. Het is acht uur, en het is donker. Ik haal diep adem, pak de hendel van het portier.
Steve doet open. We geven elkaar een hand en praten ongemakkelijk over koetjes en kalfjes. Dan verschijnt Callie naast hem, druk en opgewonden. ‘Och och, wat heb je allemaal weer meegebracht!’ Ze glimt van plezier, bijna overweldigend.
Er staan al twee glazen rode wijn klaar op het hakblok van het kookeiland. Steve schenkt een derde glas in. Emily zit aan tafel in een woordenboek te lezen en gaat met haar hand, verdwenen in een mouw, langs de rijen met woorden. Ze kijkt ons vanonder haar capuchon humeurig aan en stampt naar boven nog voor ik haar goed en wel heb kunnen begroeten.
Steve vloekt. Callie begint de tas uit te pakken en geeft de spullen overdreven veel aandacht. Steve leunt tegen de koelkast, nipt van zijn wijn en staart in het niets.
Callie geeft hem in het voorbijgaan een kneepje in zijn arm. ‘Het komt wel goed met haar.’
Steve zegt: ‘Ik zal even naar haar toe gaan.’
Ik zeg: ‘Misschien kan ik dat wel doen.’
Steve kijkt me aan, en ik weet niet goed wat er in hem omgaat. Hij haalt zijn schouders op. ‘Oké.’
Ik ga naar boven en hoor dat Callie beneden opgewonden met Steve praat. Ze lijkt gelukkig, straalt weer alsof ze verliefd is. Wat lijkt het allemaal makkelijk, als je maar wilt.
Emily heeft bijna alle scrabble-letters van haar deur gehaald, zodat er nu alleen nog maar em op staat. De harde stukken lijm van de ontbrekende letters zitten nog op de deur. Een goed teken, denk ik bij mezelf.
Ik klop aan.
‘Ga weg, pap.’
‘Ik ben het. Nick.’
‘Wat moet jíj hier?’
‘Ik zou eerst wel even willen binnenkomen.’
‘Doe maar.’
Ze zegt wel dat het mag, maar ze zal er niet blij mee zijn.
Ik doe de deur open. Ze zit op het bed, met haar rug tegen de muur, knieën tot aan haar kin opgetrokken, en ter hoogte van haar scheenbeen houdt ze een boek vast. Ik weet niet hoe ze vanaf die afstand de letters kan onderscheiden, maar het lijkt of ze geconcentreerd zit te lezen. Haar capuchon is naar achteren gevallen, zodat haar hele hoofd nu te zien is. De kastanjebruine en blonde strepen zijn aan de wortel uitgegroeid, en ze heeft een ongezond bleek gezicht. Ze ziet er veel jonger uit dan haar dertien jaren. De tv staat aan, en twee joysticks zijn ingeplugd. De Space Invaders zijn bezig met hun mechanische mars over het scherm.
Ze houdt haar blik op het boek gericht. Langzaam zegt ze: ‘Het enige wat ik leuk aan je vond, was dat je hen niet leuk vond.’
Ik knik, wat eigenlijk nergens op slaat, omdat ze niet naar me kijkt. Daar sta ik dan, en ik merk dat ik door het humeur van een tiener volkomen de kluts dreig kwijt te raken. Dit op hoog niveau gespeelde drama lijkt geheel aan de Space Invaders voorbij te gaan.
Ik vraag me af wat Frank in zo’n geval zou doen. Ik loop naar de tv, plof neer en pak de controller. Emily houdt me vanachter haar knieën in de gaten. Ik klik op Two Player Game en doe mijn best, al ben ik nooit goed geweest in Space Invaders. De uit puntjes bestaande kwallen marcheren denderend door de lucht, en met hun laserkanonnen schieten ze de bunkers aan flarden tot mijn ruimteschip sputterend aan zijn eind komt. De tweede speler is nu aan de beurt, maar ik zeg niets, draai mijn hoofd niet naar haar om, reik haar niet de tweede controller aan. Het ding ligt daar doelloos naast me op het kleed. Emily kijkt naar het televisiescherm en ziet hoe haar ruimteschip roemloos ten prooi valt aan de laserbeschieting. Ik speel nog een keer, wacht rustig tot haar beurt voorbij is, en maak het spel af. Ze blijft op haar bed zitten. Daarna begin ik weer opnieuw. Deze keer doe ik het lang niet slecht, hou het een paar levels uit voordat ik onder een buitenaards spervuur bezwijk. Op het beeldscherm verschijnt weer de mededeling second player ready .
Ik denk aan die avond dat Frank bij me op de deur klopte, toen we net verhuisd waren. Hij was binnengekomen en had me met een scheefgetrokken mond aangekeken. Voordat ik er erg in heb, hoor ik mezelf hetzelfde zinnetje zeggen als hij: ‘Wat wil je dat ik vooral niet doe?’
Ze richt haar blik weer op het boek. Het blijft zo lang stil dat ik bijna denk dat ze geen antwoord wil geven, maar toch dwing ik mezelf rustig te blijven zitten, niets te zeggen, haar alle tijd te geven.
Uiteindelijk schraapt ze haar keel. ‘Je moet niet zo raar doen als je hier bent, en ook niet doen alsof je mijn broer bent. Je moet niet hun kant kiezen, met z’n allen tegen mij. En je moet me niet als een klein kind behandelen.’ Haar ogen zijn vochtig. Ze kijkt me niet aan.
Ik draai me weer om naar het beeldscherm en zeg: ‘Dat moet me wel lukken.’
Emily legt haar boek neer, loopt naar me toe en gaat zitten.
Dan pakt ze de joystick.