15
Op het paadje naar het huis waande ik me in het felle ochtendlicht bespied, hoewel ik al drie keer hetzelfde blokje had gelopen om te kijken of ik misschien gevolgd werd. Ik bleef even staan, maar daar werd het ook niet beter van, en daarom liep ik door naar de veranda van het keurige witte huis met twee verdiepingen. Ik legde mijn duim op de knop van de bel, heel licht, en durfde hem niet in te drukken.
Uiteindelijk deed ik het toch. Een gong met drie tonen. Ik haalde een hand door mijn haar, stond wat heen en weer te schuifelen en was me extra bewust van de wond in mijn wang, waar Charlies bot in mijn kaak was gedrongen.
Naderende voetstappen. De stem van mijn moeder. Ze riep: ‘Ik doe wel open, lieverd.’
De grote deur zwaaide naar binnen open, en haar glimlach verstrakte. Mijn moeder zag er waarschijnlijk goed uit voor haar leeftijd, maar mij vielen eerst alleen maar de verschillen met vroeger op, de onmiskenbare sporen van de tijd. Haar haar was een beetje weerbarstiger geworden, de kastanjebruine tint net iets te diep om natuurlijk over te komen. Ze zag er jeugdig uit met haar paardenstaart en haar herenshirt, waar spetters opgedroogde verf op zaten, en ze had de bovenste knoopjes opengelaten, zodat haar topje te zien was. Ze had zich licht opgemaakt, naar ik aannam om de rimpels te verbergen, maar daardoor zag je haar sproeten ook niet meer. Dat vond ik niks. Het leukste aan Callie vond ik altijd haar sproeten.
Eerst verscheen er een verdrietige uitdrukking op haar gezicht, maar daarna verdween elke emotie. ‘Vijf jaar,’ zei ze. ‘Je bezoekjes zijn bijna regelmatig te noemen.’
‘Vier jaar, volgens mij. Weet je die lunch nog?’
‘Klopt. Die lunch.’ Ze boog haar hoofd en liet haar kruin tegen de deurpost rusten. ‘Heb je mijn kerstkaart nog gehad?’
‘Ja. En jij die van mij?’
‘Ja.’
Ze deed een stap naar achteren. Ik liep achter haar aan naar binnen. Charlies sleutel maakte een klikkend geluid in mijn schoen. We liepen door een betegelde hal met spiegels en vazen met droogbloemen, en kwamen in een ruime keuken. Een haan van keramiek, een Viking-fornuis, een blauwgeblokt tafelkleed, een karnton in de hoek. Ik vond dit nieuwe country-interieur niks voor de Callie die ik kende.
Een kleine, magere man zat op een rieten krukje bij het kookeiland de krant te lezen en gepocheerde eieren te eten. Hij had dunnend krulhaar, dat aan de slapen begon te grijzen en dat wel een knipbeurt kon gebruiken. Hij stopte ineens met kauwen en keek me over de rand van het sportkatern heen aan. Halverwege de trap stond een meisje van een jaar of dertien. Ze bukte zich om te zien wie er was binnengekomen. Hoewel het warm was, droeg ze een sweatshirt met rits en capuchon, met daaronder een ruimzittend thermoshirt – donkergrijs op zwart. Ze had kastanjebruine en blonde strepen in haar donkerbruine haar, dat futloos voor haar gezicht hing. Ze had haar handen in haar mouwen teruggetrokken en hield de trapleuning vast, klaar om snel naar boven te gaan.
Callie bleef bij de dubbele deur van de koelkast staan en gebaarde naar mij, naar de man, en weer terug naar mij.
‘Dit is mijn zoon,’ zei ze.
De mond van het meisje zakte open. Twee snelle voetstappen en weg was ze.
De man legde zijn krant neer en veegde met een papieren servetje zijn mondhoek schoon. Hij liep om de tafel heen en gaf me een hand. ‘Steve Yates.’ Hij keek naar Callie, knikte goedkeurend, verontschuldigde zich en trok zich in de kamer ernaast terug. Zijn ontbijt liet hij staan.
‘Mijn man,’ zei ze.
‘Oké. Gefeliciteerd. Daar had je ook een kaart over gestuurd.’
‘Had je geen zin om te komen?’
‘Ik wist niet dat het als uitnodiging bedoeld was.’
‘We hebben er niks groots van gemaakt, hoor.’ Ze wapperde met haar hand. ‘Derde huwelijk, namelijk.’
‘Een halfjaar geleden?’
‘Ja. Steve en Em zijn in de kerstvakantie bij me ingetrokken. Midden in het schooljaar van school veranderen was…’ Met de muis van haar hand streek ze een lok van haar voorhoofd en zei toen: ‘Waarom ben je hier, Nicky? Ik bedoel, ik heb echt alles geprobeerd om je weer een keer te zien. Je bent niet iemand om zomaar even langs te komen.’ Haar blik gleed naar de wond in mijn wang.
‘Er was wat tussen gekomen.’ Ik keek meer naar het ontbijt van Steve dan naar haar.
‘Wat dan?’
‘Ik weet het niet goed.’
‘Weet je niet goed wat ertussen is gekomen, of weet je niet goed of je dat wel wilt vertellen?’
‘Allebei.’ Ik keek haar nu recht in de ogen. ‘Waar Frank zo bang voor was? Dat speelt nu weer.’
Ze reageerde nauwelijks. Ze knipperde alleen even een keer extra met haar ogen. Meer niet. Ik wist niet wat er in haar omging. Ze hield haar emoties net als haar sproeten verborgen.
‘Goed,’ zei ze. ‘Ga je me dan zeggen wat er is?’
‘Zolang ik nog niet weet wat er precies gaande is, wil ik je niet in…’
‘In gevaar brengen? Fijn dat je dat even voor mij besluit.’ Ze sloeg haar armen over elkaar, stijf, alsof ze het koud had. ‘Wat wil je nou eigenlijk?’
Ik zei, voorzichtig: ‘De foto’s van Frank. Die in zijn hutkoffer zaten. Waar heb je die gelaten?’
Ze keek me met trillende lippen aan. Ze voelde zich door die vraag of door mijn komst beledigd. Ik vroeg me af in welke mate ik veranderd was, als het waar was dat ik haar nu teleurstelde.
Uiteindelijk zei ze: ‘Die zitten in een verhuisdoos. Op zolder. Daar heb ik ze in gestopt toen ik spullen voor jou in de hutkoffer heb gedaan.’
Moeizaam bracht ik mijn volgende vraag uit: ‘Mag ik ze zien?’
‘Waarom niet, Nick?’ zei ze geïrriteerd. ‘Waarom niet?’
We bleven even ongemakkelijk tegenover elkaar staan, tot ik vroeg: ‘Waar is de zolder?’
‘Boven in het huis.’ Ze keek me aan, leek te aarzelen of ze me zou helpen of niet, en zei toen: ‘De trap op, aan het eind van de overloop. Op elke doos staat wat erin zit. Succes ermee.’ Ze pakte het bordje met het halfopgegeten ontbijt van haar man en liep de keuken uit om het naar hem toe te brengen.
Aarzelend ging ik de trap op. Muziek schalde door de gesloten deur links – Alanis Morissette die jammerend over een ex-vriendje zong, met lekker veel verbittering in haar stem. Op de deur vormden scrabble-letters de woorden kamer van emily . Ik voelde me een beetje als een insluiper en liep door naar het zolderluik. Een badkamer, een logeerkamer, en daarna openstaande dubbele deuren van de ouderslaapkamer. Ik stond onder het luik en tuurde in de kamer waar mijn moeder sliep. Een groot hemelbed met een bloemetjesdekbed stond tegenover een raam, dat uitzicht bood op een tuinhuisje en een zwembad. Naast de deur naar de badkamer stond een stoel, waar een schouderholster op lag. Op een ezel in de erker stond een onafgemaakt portret van Emily. Ze had haar lippen bozig op elkaar geperst, en haar houding deed vermoeden dat ze weinig zin had om te poseren. Het portret was een beetje vlak, niet Callies beste werk. Een verplicht nummer, dat straalde het uit.
Er hing een touwtje aan het luik. Toen ik eraan trok, schoof de trap automatisch uit, als de poot van een insect. Ik klom naar boven. Een smorende hitte kwam me tegemoet, en ik rook de scherpe geur van isolatiemateriaal. Een ventilator, hangend aan de nok, maaide door het ochtendlicht, een intrigerend gezicht.
Naast de airco-installatie stonden vier dozen, waar met een viltstift frank op stond, in het handschrift van mijn moeder. In twee zaten oude kostuums en een paar nette overhemden, kleren waar Callie waarschijnlijk geen afstand van had kunnen doen. In de derde doos zaten boeken. Ik haalde er een paar uit om de bekende ruggen te bewonderen. Presidentiele memoires, boeken over militaire geschiedenis, en een paar romans van Leon Uris. De vierde doos was het lichtst, en toen ik hem optilde, voelde ik de inhoud verschuiven. Een verzameling losse foto’s. Ik bekeek ze. Zwart-witte trouwfoto’s – Franks ouders? Foto’s van Frank toen hij nog klein was. Op een ervan droeg hij een petje en richtte hij een houten pistooltje op de camera. Tot op dat moment had ik me nooit gerealiseerd dat Frank ook jong was geweest. Ik bekeek nog meer foto’s, met stapels tegelijk.
Onder in de doos vond ik de foto’s uit de oorlog. Op een ervan stond Frank met een stel andere soldaten in een legerkamp in de jungle. Hij lag languit op zijn rug, met een grijns om zijn mond, zijn benen over elkaar geslagen, de veters van zijn laarzen losgeknoopt. Ik bekeek de gezichten van de anderen, maar die kwamen me geen van allen bekend voor. Een paar foto’s later herkende ik hem. De foto was genomen in de kantine; mannen in witte onderhemden achter borden met bami en vleessaus. Frank zat over zijn bord gebogen en hief een vork om het verhaal dat hij aan de mannen om hem heen vertelde kracht bij te zetten. De anderen bogen zich allemaal in Franks richting. Aan het tafeltje erachter, met zijn hoofd omgedraaid, aandachtig luisterend, zat Charlie, niet met een wilde blonde haardos, maar met stekeltjeshaar. Ik herkende hem aan zijn doordringende blik en die brede, brutale mond. Hij leek een buitenstaander die zich had omgedraaid om Franks verhaal beter te kunnen volgen, en zijn houding deed vermoeden dat hij in een underdogpositie verkeerde. Ik vroeg me af of Frank wel net zoveel vertrouwen in Charlie had gehad als andersom.
Terwijl de ventilator boven mijn hoofd ronddraaide, bekeek ik de foto tot het zweet langs mijn ribbenkast liep. Toen stopte ik hem in een achterzak, stapelde de dozen netjes op en daalde de zoldertrap af. Toen ik over de overloop liep, kwam Emily net uit de badkamer en botste bijna tegen me op.
‘Hoi,’ zei ik. ‘Sorry.’
Ze keek me aan. Ik zag dat ze mooie, bruine, droevige ogen had. ‘Het is hier klote,’ zei ze.
‘Dat zal best.’ Ik stak mijn hand uit. ‘Emily, hè? Ik ben Nick.’
Ze liep langs me naar haar kamer. ‘Ik heet gewoon Em, hoor.’ Ze keek met een misprijzende blik naar de scrabble-letters op haar deur. ‘Je moeder heeft die erop geplakt toen we hier kwamen wonen. Ze heeft mijn naam verkeerd geschreven.’
Ik dacht aan het portret dat in Callies slaapkamer stond, en vermoedde dat ze geen van beiden de wens of het uithoudingsvermogen hadden om het af te maken. ‘Waarschijnlijk wilde ze gewoon dat je je hier snel thuis zou voelen.’
‘Ze loopt me constant achterna en vraagt steeds of ik nog wat wil eten en zo.’
‘Ze bedoelt het goed,’ zei ik.
‘Waarom heb jij haar dan al in geen negenhonderd jaar meer gesproken?’
‘Dat komt doordat ik problemen heb gekregen toen ik nog jonger was.’
Ze keek me een ogenblik verwonderd aan en ging toen op haar buik bij een scrabble-bord en een tweedelig woordenboek liggen. Boven haar bureau hingen een paar oorkondes en vaantjes van scrabble-wedstrijden.
Ik bleef in de deuropening staan. ‘Ben jij een scrabble-kampioen? Wat cool, zeg.’
‘Cool? Ja, hoor. Ik moet de jongens met een woordenboek van me af slaan, nou goed?’ Ze draaide zich naar me om. ‘Waarom donder je niet gewoon op?’
Toen ik beneden kwam, was Callie met de afwas bezig. Ik schraapte mijn keel, maar ze draaide zich niet om.
‘Weet jij toevallig in welke compagnie Frank gezeten heeft?’ vroeg ik. ‘In Vietnam?’
Ze legde haar afwasborstel niet neer. ‘Frank had het niet vaak over de oorlog. Dat weet jij ook wel.’
‘Heb je misschien iets waaruit blijkt bij welk onderdeel hij zat?’
‘Ja hoor, Nicky, dat soort dingen heb ik in een lijstje boven mijn spiegel hangen.’ De pan sloeg met een klap op het aanrecht. Ze liet haar schouders zakken en bedaarde. ‘Het staat volgens mij op zijn grafsteen.’
‘Waar… Waar ligt hij begraven?’ Ik merkte tot mijn schande dat ik dat niet wist.
Ze hoorde de aarzeling in mijn stem en draaide zich om. ‘Op het militaire kerkhof. Wilshire en Sepulveda.’
In de eethoek hing een trouwfoto van Callie en Steve. Emily met een donkerblauwe fluwelen jurk aan, chagrijnig kijkend. Zo’n groot deel van Callies leven dat ik had gemist. Wat deed ik op de dag dat mijn moeder hertrouwde?
Net als zijn dochter had Steve in het begin flink moeten wennen toen hij bij Callie was ingetrokken. Hij bleef wat formeel. Hij woonde hier nu een halfjaar. Het viel niet mee om je aan een nieuwe omgeving aan te passen. Alsof je gast was in je eigen huis. Ik dacht aan die schouderholster in de slaapkamer. Het viel me nu op hoe lang Frank geweest moest zijn, of hoe lang hij in elk geval had geleken. ‘Wat doet Steve?’
‘Hij zit bij de politie.’ Ze voegde er verdedigend aan toe: ‘Hij is een fantastische vent.’
‘Dat neem ik aan, ja. Anders zou je niet met hem getrouwd zijn.’
We keken elkaar ongemakkelijk aan. Ze had een nieuw leven opgebouwd, net als ik, en nu ik haar zag, was ik blij voor haar, maar ik merkte dat de pijn weer terugkwam die ik al die jaren geprobeerd had te verdringen. We waren niet meer dezelfden als toen we elkaar nog kenden. Aan één woord genoeg hebben, de band die je met elkaar voelt, onze stomme onderlinge grapjes: ik probeerde ons contact van vroeger terug te halen, maar het lukte me niet. Aan haar gezicht zag ik dat zij hetzelfde voelde. Die leegte.
Ze zei: ‘Wat waren we toen close, Nicky.’
‘Ja,’ zei ik. ‘Heel close.’
Toen ik langs haar liep, pakte ze me bij de arm en hield me staande. Ze zei: ‘Ik wil het nu wel horen. Ik wil graag dat je dat goed begrijpt.’
‘Wat wil je horen?’
‘Waarom je bent weggelopen.’
Ik dacht aan het ophaalbonnetje in mijn zak en de sleutel in mijn schoen.
Ze zei: ‘Wat?’
Ik schudde mijn hoofd.
‘Ook geen verkorte versie?’ Ze liet me los. ‘Ben je me iets schuldig?’ Ze vroeg het niet gelaten of agressief, maar met gemeende interesse.
Mijn borst kromp ineen, en ik kreeg een droge keel. Het was net of mijn lichaam protesteerde en niet wilde dat ik een woord uitbracht. ‘Die nacht, toen ik het huis uit ben geslopen, hebben ze me gearresteerd,’ zei ik. ‘Op verdenking van de moord op Frank.’
‘Ze hebben wát gedaan?’ knalde ze er woedend en verontwaardigd uit.
‘Ze hebben me naar het mdc gebracht. Je man kan het in de archieven opzoeken.’
‘Dat had je me toch kunnen vertellen, Nicky?’ Ze leek volkomen verpletterd. ‘Dan hadden we een advocaat in de arm kunnen nemen. Ze hadden geen poot om op te staan. Helemaal niets.’
‘Ze hadden allerlei dingen verzonnen, en mijn vingerafdrukken stonden op het pistool.’
‘Iedereen wist toch dat je dat had opgeraapt? Dat bewees toch niks?’
‘Na wat er met Frank was gebeurd, was ik ervan overtuigd dat ze tot allerlei dingen in staat waren. En ik had er geen enkel vertrouwen in dat die klootzakken van de politie de zaak op een eerlijke manier zouden afhandelen.’
We keken allebei om toen er iemand de keuken binnenkwam. Steve stond in de deuropening, met zijn bordje in de hand. Zijn blik was het eerste politieachtige wat me aan hem opviel.
Ik knikte naar haar, daarna naar Steve. ‘Bedankt dat ik die foto’s mocht zien.’
Ik wilde de keuken uit, maar Steve ging nauwelijks aan de kant, zodat ik vlak langs hem moest. Mijn voetstappen tikten over de tegels in de hal. Ik trok de deur achter me dicht en liep de straat uit, naar mijn auto, die om de hoek stond.
Ik liep tussen de duizenden grafstenen door, die in volmaakt rechte lijnen voorbijgleden, als geploegde voren vanuit een rijdende auto. Het fotobonnetje zat veilig in mijn zak. Het duurde nog een paar uur voor ik het mysterieuze filmrolletje kon ophalen. Ik prentte mezelf in dat daar mijn onrust vandaan kwam.
De beheerder had me gewezen waar de algemene graven lagen, maar ik vond het moeilijk om niet te verdwalen tussen alle identieke grafstenen. Het verkeer op Wilshire Boulevard en de 405 klonk zo ver weg dat het me aan het geruis van de zee deed denken, een geluid dat goed paste bij de met gras begroeide heuvels en de schaduw van de imposante bomen. Het zou een vredig tafereel hebben opgeleverd, ware het niet dat al die doden daar begraven lagen.
Bijna was ik Franks grafsteen voorbijgelopen. Ik had niet verwacht dat zijn steen er anders uit zou zien dan de andere, en toch ook weer wel. Geen krans, geen bloemen. Alleen zijn naam, uitgehouwen in een blok marmer. Mijn borst kromp ineen, en ik merkte dat ik gejaagd ademhaalde. Ik haalde een opschrijfboekje tevoorschijn en noteerde de gegevens die ik nodig had: C-compagnie, eerste bataljon, achtste infanterie, landmacht der Verenigde Staten. Vietnam.
Ik klapte het opschrijfboekje dicht, draaide me snel om en botste bijna tegen een oude man die tussen de rijen met grafstenen door schuifelde. Hij had ingevallen wangen, geprononceerde knokige kaken, en hij droeg een oud uniform dat vol hing met militaire onderscheidingen. Hij keek me recht in de ogen, tuurde vervolgens naar de grafsteen en tuitte hoofdschuddend zijn lippen. ‘Die jongens hebben heel wat te verstouwen gekregen waar ze niet om gevraagd hadden,’ zei hij. Met een vrolijke knipoog vervolgde hij zijn weg. Ik staarde naar het gras tot er een waas voor mijn ogen trok, en richtte mijn blik weer op de geboortedatum, de sterfdatum, de naam die in hoofdletters in het kille witte marmer gebeiteld stond.