27
Mijn ramen en luiken zaten dicht en ik had de voordeur op het veiligheidsslot gedaan. Op mijn kapotgesneden matras lagen de brokstukken die mijn leven in waren geslingerd en grote verwoestingen hadden aangericht. Een zwart-witfoto van Frank die met zijn vork zijn woorden kracht bijzette, Charlie die toehoorde, aan het tafeltje ernaast. Honderdtachtigduizend dollar, netjes met paarse elastiekjes in stapeltjes gebonden. Een afgescheurd vel papier met getallen erop, in negen kolommen. Een nummer van een semafoon, door een niet al te betrouwbare meid op een papiertje gekrabbeld.
Wat had dit allemaal met mijn stiefvader te maken?
Ik ging in kleermakerszit zitten, met mijn gezicht steunend op mijn gebalde vuisten, en bekeek mijn keurig uitgestalde verzameling. Heerlijk stil was het. Geen helikopters, geen zoomlenzen, geen scherpschutters, geen lawaaierige slotenmakers en doorzichtige Nokia’s en tochtjes in limousines. Ik had de lampen niet aangedaan; de spullen op het bed werden slechts verlicht door de tv, waarvan ik het geluid had uitgezet, en door het schijnsel van de lantaarns, dat van buiten door de luiken kierde.
De Stem moest Charlies zoon wel zijn. Dezelfde mond, de aarzeling toen hij uitlegde dat hij de doden iets verschuldigd was. Charlie heeft dit voor me gedaan. Waarom voor hem? Callies beschrijving was in elk geval iets. Knul met problemen. Drugs, denk ik. Een paar jaar ouder dan jij, Nicky.
Het was het verhaal van een vader en een zoon. Zoonlief werkte zich in de nesten, was niet-koosjere lieden niet-koosjer geld schuldig. Meer geld dan vadertjelief hem met zijn pensioentje van de geheime dienst kon geven. Daarom bedacht vadertjelief een plan. Hij haalde een zeventien jaar oud geheim van stal en probeerde dat te verzilveren op het moment dat het geheim het meest waard was, in verkiezingstijd. Tot op zekere hoogte wist hij hoe hij het moest aanpakken. Hij had in het leger gezeten. Hij was opgeleid als geheim agent. Hij kende de juiste mensen in het kringetje rond Caruthers, en hij wist hoe hij met hen in contact moest komen. Het liep scheef toen hij niet doorhad dat het voorschot van tweehonderdduizend dollar bedoeld was om hem in de val te lokken. Degenen die aan de macht waren, wisten als geen ander hoe ze de zaak naar hun hand moesten zetten. Toen Charlie uiteindelijk met zijn rug tegen de muur stond, deed hij nog één wanhoopspoging: hij zocht contact met de stiefzoon van een collega van de geheime dienst, een agent voor wie hij altijd veel bewondering had gehad.
Charlie had zijn laatste hoop helaas op mij gericht.
Zeventien jaar geleden was Frank op van de zenuwen geweest. Hoe kwam dat? Hadden Charlie en hij iets ontdekt toen ze de tegenstanders van Caruthers aan het natrekken waren? Of hadden ze juist geprobeerd een bezwarende omstandigheid uit Caruthers verleden te verdoezelen?
Aan het eind van zijn leven had Frank een paar keer vrij genomen, voor het eerst in zijn hele carrière. Hij had een smerig zaakje onder handen en probeerde te bedenken hoe hij daaronderuit kon komen zonder Callie en mij in gevaar te brengen. Hij deed steeds heel voorzichtig, was op zijn hoede en dacht strategisch. Waar hij niet op rekende, was dat ik die nacht mijn lul achternaliep, waardoor de slechterik de kans kreeg om toe te slaan.
Maar als Charlie het geheim ook kende, waarom waren ze die nacht dan niet ook bij hem langs geweest? Misschien wisten zíj niet dat hij iets wist. Of misschien had hij het met hen op een akkoordje gegooid. Zou hij jaren later de doos van Pandora opnieuw hebben geopend, omdat zijn zoon zich weer in de nesten had gewerkt?
Zou Callie dat voor mij gedaan hebben?
Ik deed mijn ogen dicht en merkte met elke ademhaling dat er paranoide gedachten bij me opkwamen. Ik rook de geur van English Leather en te sterke koffie, ik zag Frank die onderuitgezakt en met een onbewogen gezicht naar de grofkorrelige Zapruder-beelden zat te kijken. Had hij zichzelf met honderden kleine beslissingen te gronde gericht?
Het per ongeluk opgevangen bericht wees in de richting van Vuurvogel. Een veiligheidsagent die me in mijn flatje opzoekt en druk op me uitoefent om de president telefonisch te woord te staan. Frank en Charlie die elkaar ’s avonds laat bellen, vlak voor Frank wordt vermoord. De Stem in het Donker, die het over chantagepraktijken heeft. De feiten waren kleurrijk, en ik herkende diverse patronen, afhankelijk van de stand waarin ik de caleidoscoop hield. Ik had geen greep op de vele variabele factoren die een rol speelden. Daarom belde ik Induma maar weer eens op.
Ze nam op nadat de telefoon een paar keer was overgegaan, met een slaapdronken stem. ‘Juh?’
‘Hoi. Sorry. Ik…’
‘Wat? Nick?’
‘Ik heb je hulp nodig.’
‘Oké. Ik ben hier in mijn eentje.’
‘Is Alejandro niet bij je blijven slapen?’ Ik had onmiddellijk spijt van mijn vraag. Kim Kendall had geprobeerd me om de tuin te leiden, ik had de man van Callie een dreun verkocht, en diverse louche scenario’s hadden me door het hoofd gespookt, en daardoor raakte ik snel geïrriteerd en was ik niet helemaal mezelf. Ik balde een vuist en drukte mijn knokkels tegen de muur.
Maar ze gaf heel gewoon antwoord. ‘Nee. Die is gaan stappen. Met zijn maatjes. Je weet hoe dol ik daarop ben. Wat is er aan de hand?’
Ik stelde haar in het kort op de hoogte van de laatste ontwikkelingen, ook van mijn theorie dat Charlie geprobeerd had Caruthers af te persen om geld voor zijn zoon los te krijgen. Toen vroeg ik of ze nog iets over Wydell en Sever te weten was gekomen.
‘Alleen dat ze al jaren in LA werken,’ zei ze. ‘Wydell zes jaar, Sever vijf.’
‘Heb je nog gekeken of ze daarvoor nog andere beveiligingsklussen hebben gedaan?’
‘Ik stoei graag met opensourcesoftware en heb een paar vriendjes bij het forensisch lab zitten, maar dat wil nog niet zeggen dat ik alles kan. Ik heb deze en gene al om een paar gunsten moeten vragen, maar wat jij nu vraagt, is vertrouwelijke informatie, Nick, en dat snap je zelf ook wel. Zulke dingen zetten ze natuurlijk niet online.’
‘Ben je er nog achter gekomen of de geheime dienst bij het huis in Culver City aanwezig was, samen met de lapd ?’
‘Dat is me niet gelukt. Die operatie zou door de antiterreurunit van de lapd zijn geleid, en daar houden ze alles altijd strikt geheim.’ Blijkbaar merkte ze dat haar antwoord me danig frustreerde, en ze zei: ‘Hoor eens, ik hoef jou ook niet te vertellen dat dit een schimmig wereldje is. Omdat je bereid bent je leven ervoor in de waagschaal te stellen, wil ik je vragen: ben je bereid hier ook mee door te gaan als mocht blijken dat Frank bij een smerig zaakje betrokken was?’
‘Misschien is Frank wel vermoord omdat hij er niet in mee wilde gaan,’ zei ik, net iets te snel. Ze liet de stilte op me inwerken, en die was overtuigender dan de tegenargumenten die ik kon aanvoeren. Ik dacht aan de Stem, die me in het duister gevraagd had of ik wist wat het betekende om iemand iets schuldig te zijn die overleden was.
‘Dat is geen antwoord,’ zei ze.
Ik beet zo lang op mijn onderlip dat het pijn ging doen. ‘Ik moet weten wat er gebeurd is. Ongeacht hoe het uitpakt. Ik moet weten waarom Frank is vermoord.’
‘Frank is dood. Je hoeft zijn naam niet meer te zuiveren.’ Weer liet ze een stilte vallen. ‘Misschien wordt het tijd om je wat meer om mensen te bekommeren die nog in leven zijn.’
Het gebeurde niet vaak dat ze een oordeel uitsprak. Ik zweeg en dacht aan Callie, wat dit voor effect op haar zou hebben als bleek dat Frank zich inderdaad met onfrisse praktijken had ingelaten.
Induma vroeg: ‘Als het echt niet in de haak was wat hij deed, zou dat iets veranderen aan het beeld dat je toen van hem had?’
‘Het gaat erom wat voor beeld ik nú van hem heb. Dat is niet meteen met zijn dood weggevaagd. Dus misschien heb je wel gelijk. Misschien gaat dit niet alleen over Frank. Misschien heeft hij het allemaal aan zichzelf te danken. Maar hij was niet de enige die te maken kreeg met de consequenties van zijn keuzes. En als dat allemaal gebeurd is zonder duidelijke reden, of nog erger…’
We zwegen een tijdje. ‘Oké,’ zei ze zachtjes. ‘Ik heb een hele tijd databases zitten checken toen je me die namen had doorgegeven. Veel daarvan waren beveiligd, dus daar kwam ik niet in, maar ik ben sterker op het financiële vlak.’ Een aarzeling, die ik niet van haar kende. ‘Ik heb in de federale pensioengegevens zitten snuffelen, maar in die periode had de geheime dienst geen Charlie Jackson of Johnson in dienst. Er waren in de twee jaar rond Franks dood maar drie personen die Charlie of Charles of Chuck heetten en bij de geheime dienst zaten. Twee daarvan waren zwart, en de derde was toen al tweeënvijftig.’
‘En dat betekent?’
‘Die gegevens die ik uit de database over federale pensioenen heb gehaald? Als ik hem daar niet in kan vinden, bestaat hij helemaal niet.’
‘Maar ik heb hem zelf gezien.’
‘Hij zal je vast verteld hebben dat hij Charlie heette…’
‘Mijn moeder is nog bij hem thuis geweest. Hij heeft een tatoeage. En die mond. Geen gezicht dat je snel vergeet. Hij bestaat echt. Ik heb een foto van hem.’
‘Daar kom je nu pas mee?’
‘Helpt dat dan?’
‘Natuurlijk. Ik kan een gezichtsherkenningsprogramma laten draaien op de andere databases van pensioenfondsen. Het biedt geen honderd procent zekerheid, maar het specificeert de zoekcriteria weer wat meer. Ik kom wel langs om de foto op te halen.’
‘Het is niet veilig om langs te komen.’
‘Als ze toch niet weten wie ik ben, zullen ze me niet lastigvallen. En als ze hun huiswerk doen en daar wel achter komen, zullen ze me in elk geval met rust laten. Ik ben high profile en heb politieke connecties. Als ze mij – levend of dood – hierin willen betrekken, maakt dat de boel er voor hen alleen maar ingewikkelder op.’
‘Maar toch. Waarom zou je het risico lopen?’
‘Prima.’ Een stilte, en daarna, toen ze zichzelf blijkbaar overtuigd had: ‘Prima. Doe de foto in een envelop, plak hem onder het deksel van die afvalcontainer die bij de buurtwinkel staat. Dan haal ik hem daar over een paar uur wel op. Laten we iets afspreken. Morgenmiddag om twaalf uur bij Starbucks. Free Internet.’
‘Die aan Montana?’
‘Die ándere aan Montana.’
Nadat ze had opgehangen, klapte ik het mobieltje dicht en hield het apparaatje bij me. Ik deed mijn ogen dicht, maar werd niet vrolijk van de beelden die bij me opkwamen. Ik hield de foto, het papier met de getallen en het nummer van de semafoon apart en stopte de rest van de spullen in Charlies rugzak, die weer precies in de reusachtige pastapan onder in het keukenkastje paste.
Ik pakte mijn sleutels en ging naar buiten om een eindje te lopen. Zo nu en dan bleef ik even bij etalages en krantenstalletjes staan om te zien of ik gevolgd werd.
Homer lag onderuitgezakt tegen de muur van de buurtwinkel zijn roes uit te slapen, met één been over de betonrand die een parkeerplaats markeerde. Er stopte een auto vlak voor hem; de koplampen schenen in zijn gezicht. Hij hield een hand voor zijn ogen, en schudde traag met zijn hoofd. De bestuurder stapte uit en ging al telefonerend de winkel binnen.
Homer vloekte wat en ging verliggen. Hij deed me aan een modderplas denken. Wanneer hij stevig dronk, werd hij een agressief baasje, niet zo’n goedzak die je in films weleens ziet. Hij zag er dan dreigend uit, met bloeddoorlopen ogen en witte kraaienpoten in zijn smerige gezicht. Ik dacht aan wat Kim Kendall me over zijn vrouw en kinderen had verteld, hoe hij jaren geleden helemaal in de goot was beland. Mij leek hetzelfde lot beschoren te zijn.
‘Hé, Homer,’ zei ik. ‘Heb je nog iemand van de VA gesproken, over het natrekken van die militairen?’
‘… denk je ’domme wel wie je bent…’ zei hij met schorre stem. ‘Lamme ’domme met rust.’
Ik liep de winkel binnen. Toen ik twee wegwerpmobieltjes, op de toonbank legde, keek Hacmed me grijnzend aan. ‘Ga je je eigen telefoonbedrijf oprichten, Nicolas?’
Ik betaalde en liep de winkel uit. Homer lag nu op zijn rug, geheel en al van de wereld. Zijn mond vormde een ongelijke ovaal, en hij lag nu andersom, met zijn hoofd op de betonnen rand van de parkeerplaats. Ik probeerde hem te verplaatsen, maar hij was te zwaar en stonk te veel. Uiteindelijk lukte het me om hem op zijn zij te draaien, waarbij hij echter met zijn voorhoofd tegen het asfalt smakte. Ik schoof een opgevouwen stuk karton onder zijn bezwete wang en liet hem snurkend als een os achter.
Tegen de muur aan de achterkant van de buurtwinkel waren posters opgehangen, reclame voor onafhankelijke films en sekslijnen. In het steegje stond de afvalcontainer die Induma bedoeld had. Ik plakte de foto van Charlie en Frank onder het deksel en bekeek toen het nummer van de semafoon.
Tien cijfers op een snippertje papier. Mijn enige kans om in contact te komen met de mensen die aan de touwtjes trokken.
Ik klapte een van de mobieltjes open die ik net had aangeschaft, toetste het nummer in, en daarna het nummer dat achter op het goedkope plastic mobieltje gedrukt stond. Ik verbrak de verbinding en wachtte af. Op een deels afgescheurde reclameposter las ik: sex met meiden bij jou uit de buurt!!!! Ik vroeg me af of iemand erover nagedacht had precies vier uitroeptekens te gebruiken, niet meer en niet minder. Een briesje voerde een rioolgeur aan, geen zware stank, maar toch erg genoeg.
Ik schrok van het doordringende gerinkel. Met zachte stem nam ik op: ‘Hallo?’
Stilte. Statisch geruis, kenmerkend voor een telefoonverbinding. Een zwak ritselend geluid, adem die in de hoorn werd geblazen. En toen niets.
‘Hallo?’ zei ik nog eens, in de hoop een woord op te vangen waarin ik de stem van Sever, de Stem, Charlie herkende. Maar ik hoorde alleen een klik, gevolgd door de ingesprekstoon.
Ik sloeg het mobieltje op de grond kapot, gooide het in de container en ging naar huis.
Ik werd angstig wakker, buiten adem, en trapte het beddengoed van me af. Een afschuwelijk moment lang belandde ik gedesoriënteerd van het ene in het andere scenario. Zat ik met Frank in mijn armen op de met bloed doordrenkte houten vloer? Was ik net achteruitgeworpen door de klap waarmee Charlies hoofd van zijn romp was geblazen? Had ik net bij de schuifpui gevochten met een insluiper? De grens tussen het verleden en het heden was vervaagd en ik bevond me in het niemandsland ertussen.
Uiteindelijk begreep ik dat ik aan een nachtmerrie ten prooi was gevallen. Zonder op de klok te kijken wist ik hoe laat het was. Mijn spookuur.
Ik praatte hardop om mezelf te kalmeren: ‘Het is 2.18 uur en je ligt veilig in je bed. Het is 2.18 uur en je ligt veilig in je bed.’
Maar mijn ademhaling bleef gejaagd, mijn gedachten bleven door mijn hoofd tollen, mijn bonkende hart kwam niet tot rust.
De demonen waren ontsnapt, en met geen mogelijkheid kon ik nog greep op ze krijgen.